vrijdag 30 november 2012

Post-Kunst

Van Balinees hanengevecht naar toegepaste radicaliteit


Gisteravond was in het Stedelijk Museum de uitreiking van de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek, waarvoor ik met dit stuk genomineerd was in de categorie essay. Volgens de jury signaleer ik hierin "op gefragmenteerde, flamboyante, polemische, slimme, performatieve, oeverloze, tegelijk vlotte en duistere wijze belangwekkende ontwikkelingen in de hedendaagse kunst". Onnodig te zeggen dat ik dus de troostprijs kreeg. Een boekje met alle genomineerde inzendingen staat hier.



De beeldende kunst van de 21e eeuw is veelzijdiger en indrukwekkender dan ooit, en tegelijk gaat het nergens meer over. Dat klinkt als een paradox, maar het is wel de situatie waar we sinds het einde van de avant-garde in leven. Wie leeft in een tijd waarin Anish Kapoor Leviathan in het Grand Palais maakt, en Olafúr Eliasson The Weather Project in de Turbinehal van Tate Modern, moet wel medelijden voelen naar generaties die de toekomst verwachtten van een zwart vierkant op een linnen doek, een zuil in de vorm van een vogel in de ruimte, of in het geval van les Nabis zelfs van de achterkant van een sigarenkistje. Een medelijden, vanzelfsprekend, dat druipt van valse nostalgie. Konden we het allemaal maar opnieuw ontdekken, dat zou zoveel eenvoudiger zijn!

Drie dingen dragen bij aan dit gevoel. De technische mogelijkheden zijn immens toegenomen sinds Pevsner, Gabo en Moholy-Nagy de eerste kinetische sculpturen maakten. Waar Duchamp nog een pissoir op een sokkel moest zetten, is design nu zo algemeen verbreid in onze leefomgeving dat de pissoirs zelf modernistische kunstwerken zijn. Maar vooral: doordat het kunstbegrip zo ver is opgerekt dat in principe alles kunst kan zijn, zijn kunstenaars ook niet meer gebonden aan de beperkingen van “schilderkunst” en “sculptuur”. Honderd miljoen handbeschilderde porseleinen zonnepitten? Een haai op sterk water? Een schedel bezet met diamanten? Welja, waarom niet?

Waarom niet? Dat is precies het probleem. Alles kan. Wat nu?

woensdag 28 november 2012

Metamatheid

Eerder vandaag in hard//talk, de actualiteitenrubriek van hard//hoofd

Tot 2 december is in een oude school in Amsterdam Oud-Zuid de Kunstvlaai, ooit opgericht als alternatieve tegenhanger van de KunstRAI. Voor het gemak is in deze editie de kunst maar grotendeels weggelaten; in plaats daarvan presenteren de deelnemende instellingen vooral zichzelf. En er zijn twee exposanten die hun kunstpraktijk als “onderzoek” afficheren. De ene maakt installaties van stellingkasten en projectieschermen en reflecteert daarmee op de kredietcrisis; de andere maakt paneeltjes van 30 euro per stuk en bespot zo het cultureel ondernemerschap. Het zijn van die momenten dat ik dankbaar ben dat ik nog maar met één been in de kunstwereld sta, want hier wordt een mens spontaan kunstsceptisch van.

maandag 12 november 2012

November Music, 2012 (2): Sacraliteit

Van 7-11 november is in Den Bosch het festival voor hedendaagse muziek November Music. Ik volg het festival als deel van een masterclass kunstjournalistiek van het Domein voor Kunstkritiek.

Wim Henderickx: Disappearing in Light
HERMESensmble
Verkadefabriek Kleine Zaal, 10 November

Er waart nog altijd iets van het Sacrale rond in de hedendaagse muziek. Ondanks twee eeuwen hoogburgerlijke muziekcultuur, ondanks musique concrète, muziek als georganiseerd geluid en musique d’ameublement, ondanks de Darmstadt School en het IRCAM. Een religieuze functie vervult de hedendaagse muziek niet meer (wie schrijft er nog kerkmuziek?) maar de mystiek tiert welig. Olivier Messiaen hoorde de stem van God in het gekwetter van vogeltjes, John Cage liet zich leiden door I Ching, John Taverner en Gavin Bryars zijn ronduit godsdienstwaanzinnig, Jonathan Harvey schenkt zijn eigen cocktail van ascetisch katholicisme en boeddhisme, Arvo Pärt duikt de middeleeuwse mystiek in.

In hoeverre moet je dat nu ernstig nemen? Die vraag kwam hernieuwd bij me op naar aanleiding van het concert van Wim Henderickx en het HERMESensemble. Henderickx is zonder meer hardcore boeddhist: hij omschrijft zichzelf als ‘een oosterling verdwaald in het westen’. Dat dringt tot in de details van zijn muziek door. Hij volgt een zelf ontwikkelde microtonale ‘tantrische’ toonladder vol zwevende tonen, zijn muziek is langgerekt en meditatief, en de drie delen van Disappearing in Light worden gescheiden door lang…zaam voorgezongen mantra’s. Het doet in klankkleur en sfeer intens denken aan Gérard Grisey’s Quatre chants pour franchir le seuil, maar dan nog verstilder en meer ideologisch beladen.

zondag 11 november 2012

November Music, 2012 (1): Hedendaagse Mattheuspassie

Van 7-11 november is in Den Bosch het festival voor hedendaagse muziek November Music. Ik volg het festival als deel van een masterclass kunstjournalistiek van het Domein voor Kunstkritiek.

Boudewijn Tarenskeen: Mattheus Passie
Cappela Amsterdam / Paul Koek
Verkadefabriek Grote Zaal, 9 November


Ik viel in slaap tijdens de Mattheus Passie van Boudewijn Tarenskeen, en toch kan ik het geen slecht stuk noemen. Niet eens saai. Wel monotoon, maar dat is ook hoe de componist het bedoeld heeft. En honderd minuten is wel lang, maar substantieel korter zou het niet moeten zijn. Als ik de slaap uit mijn ogen heb gewreven weet ik nog steeds niet wat ik er van moet denken.



‘Ik wil het oratorium niet zozeer recyclen als herontdekken’, zegt Tarenskeen in een interview met VPRO’s Aad van Nieuwkerk. Het is nogal een ambitie: de Matthäus Passion heeft zo’n monumentale status (en in Nederland zo’n invented tradition) dat ieder muzikaal citaat al snel als pastiche klinkt, Jesus Christ Superstar voor hedendaags ensemble. Het verhaal is genoegzaam bekend: Jezus komt naar Jeruzalem, wordt verlinkt en opgepakt, na een showproces ter dood veroordeeld en op barbaarse wijze geëxecuteerd. Dat verhaal wordt dan ook consequent en verstaanbaar gevolgd.

donderdag 8 november 2012

Boven het maaiveld

Illustratie voor Waterstof, de online krant van de Waterlandstichting, bij een nummer over individualisme vs collectief. In twee versies: met en zonder rozen&tomaten. Ik vind de zwevende Humpty Dumpties toch mooier zonder.



Speeches en spreadsheets

Gisteren in hard//talk, de actualiteitenrubriek van hard//hoofd.

“Ik ben meer van: het land moet geregeerd worden, hier zijn de spreadsheets”, zei Stef Blok bij het bespreken van de tekst van het regeerakkoord. Zijn achterban dacht er anders over: de nieuwe ministersploeg was amper beëdigd of de VVD maakte scherpste daling in de peilingen ooit.

De verhouding tussen technocratie en democratie is lastig. We zien dat elke dag in de bestrijding van de eurocrisis, waarbij de Europese Unie over nationale parlementen heen walst. We zien dat in de Volksrepubliek China, waar een star gesloten Communistische Partij steeds meer moeite heeft met honderden miljoenen internetters en tientallen miljoenen bloggers en twitteraars. De historicus Reinhart Koselleck beschreef 58 jaar geleden de moderniteit als Kritik und Krise, de moderne staat als een permanente spanning tussen staatsraison en publieke meningsvorming. Stephen Toulmin noemt het in Cosmopolis een tegenstelling tussen “rationality” and “reasonableness”.

zondag 4 november 2012

A Paradigm for What?

Review of: Henk Borgdorff, The Conflict of the Faculties: Perspectives on Artistic Research and Academia. Leiden: Leiden University Press 2012; xvii, 277 pp. 
Appeared earlier in Krisis Journal for Contemporary Philosophy 2012:2, 78-82


A lot of ink has been spilled on the Artistic Research Debate. In the United Kingdom, that debate started with Christopher Frayling’s paper Research in Art and Design (1993); in Holland, it set off in 2004 with the  Boekman ‘Art and Science’ issue and the Artistic Research volume in the Lier&Boog series (Balkema and Slager 2004). In both cases, the debate followed shortly upon policy reforms that paved the way for doctorates in the creative and performing arts. There are three sides to that debate: a bureaucratic debate (‘how can we get art recognized – and funded ­– as research?’); a philosophical debate (‘do the arts produce knowledge, and how?’), and an oddly neglected artistic side of the debate (‘what should it be like / where are we going?’). The number of conference proceedings and volumes of essays is now well above a hundred;[1] recent collections that give an overview of the state of affairs are Conomos and Buckley (2009), Biggs and Karlsson (2010), and Elkins (2009). However, apart from the ‘Manifestoes’ of Hannula, Suaronta and Vadén (2005) and Coessens, Crispin and Douglas (2009), a book-length study has been lacking.