donderdag 27 december 2007

Onze geliefde minister van financiën


...en mijn eerste politieke karikatuur.

Is er iemand die weet in hoeverre de rampspoed bij de Belastingdienst terug te voeren valt op zijn staatsscretariaat?

Zeer geschikt voor een boekenlegger

Niet alleen vanwege het langwerpige formaat van de afbeelding, maar ook omdat het postuur van James Joyce wel iets van een boekenlegger had (lang, mager, hoekig en flapperig).

maandag 10 december 2007

Koekeloerende minuten in de Brakke Grond

In de Brakke Grond is op het moment een tentoonstelling van one-minutes. Vreemd genoeg is hier op hun website geen spoor van te vinden. Terwijl het toch een stuk onderhoudender is dan de grote zaal vol Antwerpse underground-parafernalia, die hoogstens wat anarchische nostalgie opwekken (de tentoonstelling Kopstoot).

Volgens de website theoneminutes.org is een one-minute een filmpje dat maximaal twee minuten mag duren. Een kunstvorm die zeer geschikt is voor internet dus, maar sowieso een krachtig tegengif tegen de oeverloosheid van langgerekte kunstfilms. (Een probleem dat ook verholpen kan worden door kaleidoscopische opstelling, zoals bij Warhol in het Stedelijk - zie mijn eerdere post hierover.)
Maar als het al op internet is, waarom dan nog in de Brakke Grond? Ten eerste omdat het aanbod ordelijker is. De Brakke Grond heeft tien of twaalf categorieën onderscheiden en vertoont daarin steeds doorlopend een aantal filmpjes. Als je na 5 minuten hetzelfde filmpje weer ziet terugkeren heb je mooi genoeg van het onderwerp en kun je verder naar het volgende. Op de website daarentegen word je maar wat rondgestuiterd, zolang je geen namen van makers kent om gericht op te zoeken. Ten tweede vanwege de opstelling. De (pc) schermen staan opgesteld achter schotten met een gleuf erin, koptelefoon ernaast, in een kring. Past mooi in een kleine ruimte en als je niet de enige bezoeker bent, nog goed voor de sociale interactie ook.

Zien. Hup.

vrijdag 7 december 2007

Dank u zeer, UvA Scripties Online

Het papieren onding hoort nu tot het publieke domein. Voor iedereen te downloaden op UvA Scripties Online.

zondag 2 december 2007

Twee vragen aan taalwetenschapshistorici

1. Hoeveel mensen waren er die Arabisch schrift konden lezen in Duitsland rond 1800?

Friedrich Schlegel vergelijkt in Über Sprache und Weisheit der Indier (1808) Indische woorden met Perzische. De Indische geeft hij weer in westers alfabet, om de simpele reden dat er geen Sanskrit letterblokken voorhanden waren en hij geen geld had om die te laten snijden, maar de Perzische staan er in Arabisch schrift, zonder transcriptie.
In mijn paper The Dark Side of Bildung? vroeg ik me tussen haakjes af: 'How many people could read that in Germany in 1808? One thousand?' De grote Leezenberg schreef in de marge: far less!
Maar het blijkt nu dat Arabisch schrift zonder transcriptie ook al voorkomt in Johan Michaelis' (Neue) Orientalische Bibliothek (1771-1793). Wellicht ook wel eerder. Michaelis was de persoon die de leden van de eerste wetenschappelijke expeditie naar Felix Arabia Arabisch leerde, en trouwens ook de schoonoom van Fr. Schlegel. In ieder geval: er was dus in de 18e eeuw al Arab type! Zo weinig lezers kunnen er dus toch ook weer niet geweest zijn, ook al was het boeken kopende publiek sowieso nogal beperkt. (5ooo mensen, stelt Lesley Sharpe in The Classical Age of German Literature, 1740-1815.)

2. Hoeveel talen had iemand kunnen leren in Italië in de tweede helft van de 15e eeuw?

Voltaire schrijft sceptisch over de mythische talenkennis van Pico della Mirandola:

On dit qu'a l'âge de dix-huit ans, il savait vingt-deux langues. Cela n'est certainement pas dans le cours ordinaire de la nature. Il n'y a point de langue qui ne demande environ une année pour bien la savoir. Quiconque dans une si grande jeunesse en sait vingt-deux, peut être soupçonné de les savoir bien mal, ou, plutôt il en sait les éléments, ce qui est ne rien savoir.

(Essai sur les mœurs et l'esprit des nations, vol. II, tome XII, chap. CIX)

Daar heeft Monsieur Arouet helemaal gelijk in. Maar los daarvan, in hoeveel talen zouden er boeken en leraren voorhanden zijn geweest? Duits, Frans, Engels, Spaans, Portugees, Grieks, Latijn, Hebreeuws, Arabisch, daar kan ik nog wel inkomen, hoewel niet allemaal tegelijk op een plaats. Maar verder? Welke Rus of Pers of Pool of Turk loopt er toevallig in Bologna of Modena of Firenze rond als Pico daar ook is, en heeft nog toevalliger ook een paar boeken op zak? Of koopt Lorenzo de Medici voor de gein een paar geschriften uit den vreemde die geen hond kan lezen, met vertalingen van Bijbelse teksten of zo?

Geloofwaardige of humoristische inzendingen worden beloond met een karikatuur van de inzender.

donderdag 29 november 2007

Charles Taylor, a catholic in a secular age

Charles Taylor, bekend tot buiten de academie vanwege zijn studies naar Hegel, multiculturalisme, de malaise van de moderniteit en de bronnen van het zelf, heeft nu een magnum opus gepubliceerd over de condition moderne: A Secular Age. Hij is terecht geprezen om zijn moed om grote thema's aan te vatten zonder uit de losse pols te essayeren, en zonder zich te verschuilen achter beroepsfilosofische scholastiek. Zijn engagement staat buiten twijfel. Maar dat is ook het probleem: zijn cultuurhistorisch-cum-filosofische beschouwingen worden gemotiveerd door zijn eigen zoektocht naar zingeving, en daardoor drijft hij zichzelf in het defensief. Taylor moet de godganse tijd aantonen dat hij als katholiek in de moderne wereld niet achterlijk of geschift is. Daarom beschrijft hij in Sources of the Self de condition moderne vanuit de kunst als een zoektocht naar subtler languages en epiphanies of modernism.

Twee bezwaren tegen Taylor's opvattingen over jezelf vormgeven in de moderne wereld.
Ten eerste suggereert hij in het voorwoord van A Secular Age dat iedereen zijn leven zin geeft vanuit een bezielende ervaring. En niet door iets te doen? Dat lijkt me juist een manier om die ervaring los te koppelen van betekenis, helemaal niet van 'zingeven'.
Ten tweede, en daarbij aansluitend: het hele idee van een moral source, dat hij uitdraagt in Sources of the Self, voegt geen argumentatief gewicht toe. Ik denk en doe dit en dat en noem dat een 'moral source', so what? Het gaat er om wat daarmee gedaan en gezegd is. En dat is geen esoterische gang naar een 'diepere betekenis', maar een tastbaar conflict over implicaties en consequenties.

Een hint voor de Hegeliaan: Hegel stelt aan het begin van zijn Vorlesungen über Ästhetik dat de kunst niet meer direct (zoals in good old Greece) maar alleen nog 'wissenschaftlich' te savoureren valt. Dat klopt in elk geval in zoverre, dat het Kollektivsingular 'kunst' (zoals in 'de kunst') een theoretisch construct is en ingang vindt met de ontwikkeling van esthetiek en verschillende vormen van kunstwetenschap.
Door die verwetenschappelijking - niet alleen van de kunst, maar van de cultuur en de humaniora in het algemeen - verandert ook de style of reasoning, en daarmee de manier waarop woorden en daden betekenis gegeven worden. Een analyse daarvan houdt het midden tussen wat Ian Hacking een Historical Ontology, en wat Reinhart Koselleck een Historische Semantik noemt.
(Vandaar dus, voor de goede verstaander, mijn bezigheid met het begrip Bildung.)

Charles Taylor: A Secular Age, Harvard UP, Cambridge (Mass.) & London 2007

maandag 19 november 2007

'Essentially Contested Concepts', vijftig jaar later

In 1956 publiceerde W.B. Gallie het artikel 'Essentially Contested Concepts', waarover ondertussen zoveel gezegd is dat het de irrelevantie in gecanoniseerd is. Ik bedoel daarmee dat het onmogelijk is om uitgebreid op het artikel in te gaan, zonder de receptiegeschiedenis mee te nemen waarin al eerder en dieper op een en ander is ingegaan: ofwel je herhaalt onbedoeld dingen die allang erover gezegd zijn, of je vervalt in de regressie van commentaren op commentaren. Ik zal het daarom kort houden (wat verwijzingen betreft).

In de bespreking van het voorbeeld 'democracy' heeft Gallie het over verschillende opvattingen van democratie: de meerderheid beslist, de meerderheid kan de regering naar huis sturen, iedereen is beschermd tegen willekeur, of: iedereen doet mee. Wat Gallie niet wist, is hoe de opkomst van massacommunicatie de balans tussen die verschillende opvattingen zou veranderen.
Enerzijds heeft met name de tv de democratie 'dichterbij' gebracht: wat vroeger zum gutachten in de krant stond, verschijnt nu dezelfde avond op tv. Een journalist maakt een documentaire over misstanden in de jeugdzorg en dezelfde dag moet 'de politiek' een antwoord gereed hebben. Niemand, natuurlijk, die in dat ad-hoc-antwoord gelooft; maar de politicus kan ook niet zeggen, 'ik weet het niet, we gaan er over nadenken'. Hij kan hoogstens proberen namens 'de burger' te spreken, of zich anders naar huis laten sturen. De paradox is dat meer informatie zo leidt tot minder participatie, en de hogere omloopsnelheid van informatie een cynisch politiek consumentisme in plaats van betrokken burgerschap in de hand werkt.
Anderzijds ondergaat de meningsvorming een gevaarlijk soort versimpeling: wat 'de burger vindt' zien we terug in straatinterviews van 10 seconden, ja/nee-opiniepeilingen en zetelprognoses. Je kunt natuurlijk ook je mening kenbaar maken door te posten op een forum, in te bellen op radio 1 of zelfs een opiniërend stuk te schrijven, maar wanneer dat invloed heeft is dat een proces dat weinig transparant is, dat niet vatbaar is voor vastgelegde checks and balances. Het laat zich niet formeel vastleggen, wiens mening waardevol en/of van invloed is.

Goeie ouwe tijd, zou je haast denken, waarin mensen zich nog committeerden aan een partij/vakbond/kerk/zuil, zodat het duidelijk was wie zich namens de meute met deliberatie mocht bezighouden. Maar dat is wel een erg cynisch soort nostalgie. 'Was het volk nog maar volgzaam, dan kon het tenminste regeren door te volgen.'
Eerder zou je willen dat politici eens vaker zeiden: 'Beste kiezer, ik ga niet doen alsof ik jouw problemen kan oplossen, en als je te beroerd bent om zelf mee te doen en mee te denken, wil ik jouw stem niet hebben.'
Maar daarmee los je niet het probleem op: hoe zorg dat iedereen mee kan delibereren, in een gemeenschap die niet in een New England Town Hall past? Dat probleem is in reactie op de Franse Revolutie wel gebruikt als argument voor een Reform von Oben: eerst maar eens de burger mondig maken, voor je de democratie uitroept.

Gallie heeft het in zijn artikel uitdrukkelijk over de vrije deliberatie over essentially contested concepts. Hij noemt het een kenmerk van democratie, dat het conflict over wat 'staat', 'religie', 'kunst' inhoudt niet beheerst wordt door een aantal onverzoenlijke kampen, maar dat men in staat is de redelijkheid van elkaars positie in te zien. Va bene, maar als iedereen zijn eigen definitie van zo'n begrip aanhangt, praten we allemaal langs elkaar heen. De vorming van zulke kampen is niet louter een vorm van ideologische repressie, het is ook een bandwagon-effect: je klit bij elkaar in groepen die elkaar begrijpen, die dezelfde 'style of reasoning' volgen.
De kampen zijn sinds 1956 wel wat minder duidelijk afgegrensd geworden. Er is meer sprake van 'doelgroepen', 'levensbeschouwingen', 'virtuele gemeenschappen' usw.
Maar is de deliberatie daarmee 'redelijker' geworden? Optimisten zouden kunnen spreken van een plug-in-society, waarin iedereen zijn eigen aansluiting moet vinden. Met wat minder optimisme kun je zeggen dat meningsvorming deel wordt van je consumptieprofiel.
Gallie ziet een schone taak weggelegd voor de filosofen en historici, om bij te dragen aan de verheldering en herbestemming van essentially contested concepts. Dat sluit aan bij mijn eigen taakopvatting en mijn eigen bezigheden met Bildung, maar het is te flatteus. Deliberatie beperkt zich niet tot Geschichtliche Grundbegriffe, het gaat ook en vooral over jeugdzorg en de A4. Daarover hebben historici en filosofen niks bijzonders te melden.

Zoals Gallie terecht opmerkt: niemand ziet te wachten op filosofen die professioneel definitie op herdefinitie stapelen. Waar je meer aan hebt, en dit ontleen ik niet aan Gallie, zijn nieuwe ideeën over wat er toe doet. Mondig zijn betekent niet ja of nee zeggen of definities aanscherpen, maar dingen relevant maken. En hier valt mijn vakbroeders te verwijten, dat ze kwesties van 'zin' liever aan de kerk en de kunst overlaten, en kwesties van 'belang' liever aan de markt en de politiek. Wat dat betreft, zijn we meer gebaat bij filosofie als een vorm van 'Bildung' dan als 'conceptuele analyse'.
Wat ik daarmee bedoel? Nou, als er bijvoorbeeld eens wat meer mensen dit blog zouden lezen...


W.B. Gallie: 'Essentially Contested Concepts', in: Proceedings of the Aristotelian Society, vol. LXI, maart 1956; herdrukt in: Philosophy and the Historical Understanding, Londen, Chatto & Windus 1964

zondag 11 november 2007

A set of possible worlds

Of dit onder het label 'karikaturen' valt is een open vraag. Eind 2004 maakte ik een serie portretten van hoe ik er misschien wel eens uit zou kunnen gaan zien op latere leeftijd. Uitstekend geschikt om de nieuwe scanner op uit te proberen.
Mij lijkt de tweede het meest waarschijnlijk, maar de eerste is onmiskenbaar grappiger en lijkt in ieder geval op mijn vader. Mutatis mutandis.




donderdag 8 november 2007

Monday Match, de Suite Muziekweek en muziek als theater

Monday Match is een maandelijks 'music & dance impro lab', elke eerste maandag van de maand in het Bimhuis. Het is gratis, het is laagdrempelig, het is geïmproviseerde muziek met hilarisch misbruik van instrumenten en apparaten, met de dans is ook niks mis en bovendien kun je naderhand op diezelfde vloer zelf dansen bij dj's die blij zijn dat ze een publiek hebben voor wie ze hun eigen smaak kunnen draaien. Een betere manier om te ontdekken dat avant-garde niet eng is ken ik niet.
Er zijn meer van zulke maandelijks terugkerende events, Music / Dance 301 in OT301 en Mad Sunday in het Muiderpoorttheater. Wat ik niet begrijp is waarom er in OT301 zoveel meer mensen komen dan in het Bimhuis. Alleen omdat Music / Dance 301 op vrijdagavond is? Aan de publiciteit kan het niet liggen, want recensenten komen for some reason niet naar zulke eenspermaandjes (ook niet naar het Karnatic Lab of naar de Nieuwe Muziek Arena, bijvoorbeeld), en het Bimhuis heeft toch echt meer bandbreedte en meer plaatsen waar hun programma ligt.
Het is lastig om individuele voorstellingen van Monday Match te beschrijven. Terugkerende elementen zijn gebruiksvoorwerpen die als instrument gebruikt worden, dansers die langs de musici heen kronkelen, mime en dadataal, een afwisseling van houtenklazerige en acrobatische bewegingen, sprekende gezichtsuitdrukkingen en het prachtige avonduitzicht van het Bimhuis op de achtergrond. Natuurlijk elke keer weer nieuwe vondsten, maar het is goed dat ze het eens per maand doen, want eens per week zou saai worden. Wat Monday Match wel bijzonder maakt is dat de groep dansers en musici steeds verandert (anders dan Music Dance, maar laat je daar vooral niet door weerhouden om ze allebei te bezoeken).

Dat er niet meer mensen naar MM komen is ronduit stom. Maar er is ook iets wat het publiek dat wel komt te verwijten valt. Dat publiek bestaat namelijk voor een groot deel uit dansers. En naderhand heb je eindelijk eens dj's die iets draaien wat ze zelf leuk vinden. WAAROM wordt er dan zo weinig naderhand gedanst?
Iedereen die dit leest, doe er wat aan. Eerste maandag van de maand, Bimhuis, leuk, muziek en dans, humor en opwinding voor mensen die denken, ook geschikt voor kids, gratis, mooi uitzicht, komt allen. En neem een paar losse heupen mee.

Op het moment is ook de Suite Muziekweek gaande, waarbij jonge ensembles zichzelf presenteren aan het publiek. Blijkbaar heeft het effect als je iets een 'week' of een ' festival' noemt, en er een website bij maakt waar verder verdomd weinig opstaat, want hier zit de zaal wel vol. En terecht. Dat voordeel heeft echter een fors nadeel: wie heeft er nou weer tijd om een week lang elke avond een boeiend concert mee te maken? Ten minste, te oordelen naar de optredens van het Arte Duo en van Cora Schmeiser heb ik er spijt van dat ik Duo Bilitis en Quatsch!, Mandoleh en Brooomm! gemist heb. Als dit de toekomst van de Nederlandse muziek is, hoef ik voorlopig niet te emigreren.
Cora Schmeisers muziektheaterstuk Vier begint mystiek, met een zwevend zingend hoofd in het duister. Naarmate de verlichting sterker wordt, blijkt dat hoofd door een gat in een zwarte doek heen te zingen. Aan het einde van het eerste stuk wordt die doek naar beneden getrokken, over de zangeres heen, en omgesnoerd als een wambuis. Wat volgt is een misschien al te ijl stuk voor stem en klankschalen over de maan in de winter. Maar daarna wordt het snel levendiger. Daniël Hamburger schreef voor Schmeiser een opgewonden spreekstempartij waarvan de tekst zo begint:

Traladi
Tralalaladadidom
Tralalaladidomda tralala
    Jetzt bloss nicht still
Tralalaladidomda Tralalaladididom!
    Bloss nicht stillhalten
Tralalaladidomdididomdaditralalala!
Weiter, seiter, beiter
Weiter, seiter, beiter, kneiterauf!


en dat culmineert in de vreugdekreet alles Banane!
Wat daarop volgt is een korte cursus gifmengen met melk, limonade, witte en rode wijn waarbij voor het eerst het thema van de voorstelling Vier ter sprake gebracht wordt: de humeurenleer. Schmeiser blijkt zich behalve met dada en modern muziektheater (oa op Oerol, Crossing Border en met het Ned. Vocaal Laboratorium) ook bezig te houden met middeleeuwse en barokke zang.
Dat blijkt des te sterker in het slotstuk, waarbij een voordracht over de vier humeuren steeds meer onderbroken wordt doordat de zangeres in aria's uitbarst. Het stuk van Boudewijn Tarenskeen heet dan ook Tosca. Eine Masterclass für Sängerin und Publikum.

Goed, laten we even zeuren: Cora was een beetje schor. Dat hoorde je vooral goed bij het eerste stuk, waarbij begeleid werd door zichzelf op tape. Was soll's?

Vrijdagavond was ik in het Concertgebouw, waar het KCO stukken van Messiaen en een wereldpremière van Dalbavie speelde. Heel goed, en heel saai. Op zich kun je het die mensen niet kwalijk nemen dat ze doen waar ze goed in zijn, maar waarom zou je eigenlijk naar die absurde suikertaart aan het Museumplein gaan om te horen hoe goed het is? Speel het in voor de radio, pleur het op een cd, je verliest er misschien wat klankkwaliteit mee maar dan kan de toehoorder er tenminste naar luisteren zoals hij zelf wil, in plaats van afgeleid te worden door 2000 kunstminners en 2 uur in sacraal zwijgen afgewisseld met 10-20 obligate klapsalvo's door te brengen.

Dat verwijt raakt niet alleen het Concertgebouw. Het raakt ook avantgarde bijeenkomsten waarbij snobs met gesloten ogen het geluid ondergaan terwijl het hun oren beschadigt (ik heb er een stel meegemaakt). Of terwijl er per minuut een enkele toon valt of verschuift. Waarom zou je ergens naar toe gaan om stil te zitten en te luisteren? Van muziek die pijn doet aan je oren, zie ik sowieso het punt niet: doelbewust de pijngrens opzoeken onder het mom van 'esthetische verkenning' is geen vooruitstreven meer, maar masochistisch zelfverminken. Verstilde muziek daarentegen kan prachtig zijn, vooral als het geluid steeds weer uit andere hoeken komt. Maar als zulke desoriëntatie-effecten geen deel van het stuk zijn, kun je het beter van cd beluisteren. Dat doe ik bijvoorbeeld graag met opnames van de Barton Workshop, wiens concerten ik mijd uit angst me dood te vervelen. En bovendien heb je op cd een bonus-effect: als je niet weet of de cd al is afgelopen, en je oren spitst naar de omgevingsgeluiden om te horen of ze misschien nog uit je boxen komen.

De geïrriteerde Concertgebouwbezoeker zal wellicht vinden: als je er zo over denkt, blijf dan lekker thuis! Daar heeft de kunstminnaar gelijk in, hoewel met de juiste jongerenkorting het Concertgebouw goedkoper is dan een goede geluidsinstallatie. Maar jammer genoeg komt niet alles wat er gespeeld wordt, ook op internet, cd of radio. Dus als je wilt weten wat er te koop is, moet je wel. En om de irritatie nog wat op te voeren: neem altijd een goed boek mee, dat luistert een stuk prettiger dan onderdanig stilzitten.

dinsdag 6 november 2007

Three ways of not knowing

Drie citaten, ze lijken hetzelfde te zeggen. Niet dus.

Ik weet dat ik niet weet.

Wovon man nicht reden kann, davon soll mann schweigen.

Das weiss ich doch nicht.

De eerste twee zijn dusdanig bekend dat een voetnoot niet nodig is, het derde komt uit Hanns-Georg Gadamers Philosophische Lehrjahre: Eine Rückschau. Verder overigens geen daverend boek, de man had een nogal saai leven. Maar "dat weet ik toch niet" is een voorbeeld van hoe ik vind dat een filosoof zou moeten zijn. Niet zoals Socrates of Wittgenstein dus.


(Frans Jacobs als Socrates. De goede man wasafdelingsvoorzitter bij Wijsbegeerte, begeleidt nu de NRC vakantie-academie in Athene en houdt zeker ook van een glaasje.)

'Ik weet dat ik niet weet'. Socrates zal het vast niet zo bedoeld hebben, maar het is wel een erg makkelijke uitvlucht. Mensen die koketteren met hoe goed ze weten dat ze niet weten zijn onuitstaanbaar. Waarom dan nog filosofie gaan studeren? Ikzelf ben dat tenminste gaan doen omdat ik er totaal niet tegen kan dingen niet te weten, en daarom minder geschikt was voor een fatsoenlijke vorm van wetenschap waarbij je gaandeweg steeds meer leert over steeds minder.

'Filosofische reflectie' kan geen aanspraak doen op wetenschappelijke status, en filosofie is geen wedstrijdje wie de slimste is. Maar je moet wel weten waar je het over hebt. Door je als filosoof te beperken tot zogeheten 'grondslagenkwesties', en de rest af te doen als problemen 'binnen' een tak van wetenschap, verklaar je jezelf irrelevant: als er al zo'n onderscheid tussen interne en fundamentele problemen te maken, dan is dat een onderscheid tussen kwesties waar vooruitgang in geboekt wordt, en de tweedehands kauwgom van theoretische problemen in algemene termen. Geen manier om creatief te denken, dat tweede.

Inderdaad, als dit betekent dat een filosoof eigenlijk alles zou moeten willen weten, dan is dit een pleidooi voor filosofie als systematische dilletantie. Ook wel bekend onder de naam 'betweten'. Maar opnieuw: het is geen wedstrijdje wie de slimste is. Het gaat erom, te bepalen wat relevant is. Het is op dat punt dat naar mijn mening filosofen een positieve bijdrage kunnen leveren, en daarvoor moet je toch echt willen weten wat er te koop is, in de kunst, in de wetenschap, in de politiek, etcetera. En inderdaad, het kan daarbij geen kwaad om te weten dat je het niet weet, al was het maar om niet in betweten door te schieten. Maar stelling nemen kan ook geen kwaad, en dat doe je juist niet met "ik weet dat ik niet weet". Vooral een beetje stellig formuleren, dan spreek je je misvattingen ten minste uit en kom je er sneller achter wat je nog niet wist.



(Het spook van Wittgenstein. Hij stond al eens eerder op dit weblog, maar het is mijn lievelingskarikatuur.)

"Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen". Niet alleen een dogma van de vroege Wittgenstein; in Philosophische Untersuchungen is hij nog steeds bezig met het opruimen van ontspoord taalgebruik. Duidelijke taakverdeling: de bakker bakt brood, de wetenschapper bedrijft wetenschap, politiek is te smerig om niet aan politici over te laten, en de filosoof bestrijdt kletspraat. Nou is het bestrijden van kletspraat een ernstige zaak (een andere reden dat ik filosofie gestudeerd heb, is dat ik niet tegen kletspraat kan) maar het ontgaat me wat je er met Wittgensteins benadering tegen zou kunnen uitrichten, behalve ertegen fulmineren. Wittgenstein zelf was dan ook een ongenietbare machteloze kankerpit.

Wittgensteins scheiding van dingen die je kunt zeggen, en 'hogere' dingen die zich alleen tonen, is niet alleen een manier om jezelf buiten de kritiek te plaatsen maar ook een mystificatie. Volgens Wittgenstein vallen esthetische en ethische oordelen in dezelfde categorie als weten hoe een klarinet klinkt, hoe koffie ruikt, of hoe een das goed of fout zit: hier habe ich meine Begründungen erschöpft. Zijn opvatting van Begründung was nogal beperkt. Hij slaat het hele proces van implicaties, afleidingen en bijstellingen over dat deel is van communicatie - hoeveel we wel niet kunnen zeggen met een welgekozen woord, een retorische vraag, een woordspeling. Het voortdurende conflict over wat er met woorden wordt uitgedrukt, dat zich voornamelijk op dit niveau afspeelt, was voor hem niet meer dan gekibbel over de regels van het taalspel. Zoiets als essentially contested concepts of Kollektivsingulare heeft achter zijn kafscheiding geen plaats.

Niet dat er nou behoefte is aan filosofen die systematisch nieuwe definities van 'vrijheid', 'kunst', 'democratie', of wat mij betreft Bildung of Dandyisme, opstapelen. Maar zulke termen zijn wel degelijk nodig, ze zijn onvermijdelijk vaag en omstreden, en ze trekken zich weinig aan van Wittgensteins onderscheid tussen zegbaar en onzegbaar. En ze worden wel degelijk betekenis gegeven door wat we weten. Een van de belangrijkste creatieve bijdragen van de filosofie bestaat juist uit het invullen en bekritiseren van dit soort begrippen. En daarvoor moet je toch echt weten waarover je praat.

(Het meisje op wie ik tijdens de propaedeuse verliefd was, studeerde af op Wittgenstein en de religieuze beleving. Volgens haar bood W.'s onderscheid ons de vrijheid om te streven, lief te hebben en te dromen. Ter illustratie stond op de kaft van haar scriptie een ijsberg. Yech! Die ehemalige Verliebtheit wird dann unvermeidlich zu Ironie.)

(Volgens Josef Früchtl, die bij H.-G. college gevolgd heeft, lijkt dit vrij aardig. Wel had Gadamer eigenlijk een ronder hoofd - 'Ik word zo oud, omdat ik elke avond een zak noten eet, en een fles wijn drink'.)

"Das weiss ich doch nicht." Gadamer schrijft dat hij dat regelmatig aan studenten antwoordde. Ook dat kan natuurlijk een dooddoener zijn, maar volgens Josef Früchtl was Gadamer 'gar nicht pedantisch'. Ik ben het niet eens met H.-G.'s opvattingen over wetenschap en helemaal niet met zijn opvattingen over semantiek - beiden zijn volgens Gadamer vervat in een groter hermeneutisch 'gesprek met het zijn' - maar toegeven dat je iets niet weet dat relevant is voor je filosofische positie, in plaats van niet-weten als filosofische positie, is even belangrijk als moeilijk wanneer je als filosoof iets te melden wilt hebben. Het betekent dat je je rekenschap geeft van het belang van concrete kennis voor creatief denken, en dat je toegeeft als filosoof niet voor wetenschapper te kunnen spelen.
Ondanks zijn opvatting over het primaat (Vorrang) van de hermeneutiek, heeft Gadamer de verspreiding van de analytische filosofie in Duitsland eerder aangemoedigd dan tegengewerkt. Zoveel tolerantie voor andersdenkenden is nooit opgebracht door Rudolf Carnap. Toch is de Carnap die Wilfrid Sellars ten tonele voert in zijn 'Autobiographical Reflections' een voorbeeld van dezelfde 'way of not knowing'. Het stuk van Sellars begint zo:

One day in the late 1940s, Robert Turnbull and I drove to the Minneapolis airport to meet Rudolf Carnap, who was coming to speak to the graduate philosophy club and to visit his good friend Herbert Feigl. At the time, I was discussing his Logische Aufbau in my seminar in Philosophical Analysis, and we had scarcely settled in the car for the return journey when I began to bombard my captive audience with questions. I have long since forgotten the detail of what I was after, but I vividly remember that his first reaction was to expostulate, "But that book was written by my grandfather!"

(‘Autobiographical Reflections’ in Hector-Neri Castañeda (ed.) Action, Knowledge and Reality, Bobbs-Merrill, Indianapolis 1975)

Carnp bedoelde daarmee: dat heb ik twintig jaar geleden geschreven, dus dat is misschien niet achterhaald, maar ondertussen wel scherper gesteld. Waarom dan nog gewichtig doen over 'wat je nou echt bedoelde'? Op dit punt kunnen filosofen in elk geval een voorbeeld nemen aan fastsoenlijke wetenschappers: niet zozeer met de ontwikkeling van je eigen opvattingen bezig zijn, als met de groei van de totale massa kennis en inzicht. Maar ook beseffen dat daarmee het deel dat je weet van wat er te weten valt afneemt.
Dat noopt tot bescheidenheid, maar met de groei van wat er te weten valt wordt de bijdrage van filosofen niet minder belangrijk. Want iemand moet toch, in deze steeds onoverzichtelijker wordende massa van kennis en inzicht, proberen te bepalen wat er toe doet. Met het risico van betweten.

maandag 5 november 2007

Ik hou niet van poëzie, ik kan het alleen niet laten (3)

Ik heb deze post een beetje aangepast, omdat de dingen die ik er eerst in een optimistische bui op had gezet (die ik de avond ervoor gekrabbeld had in de pauze van Monday Match) me niet meer zo konden bekoren.

Een titel laten we ook maar achterwege. En nee, het gaat niet over enig bestaand persoon.



Hoorde je mij niet
oorverdovend luid mijn mond houden
terwijl jij stond te kletsen over je kinderwens?
Zag je me niet
nadrukkelijk nee knikken
of zo?
Barst dan maar open,
walvis,
boem.


Pas op daar komt
een kogel aangevlogen.
Misschien is het tijd om ergens anders te gaan staan.
Misschien is het tijd
om je hoofd een beetje scheef te houden,
zoals ik je ooit heb zien doen
in Berlijn in het voorjaar.

Pas op die man achter je
kan een terrorist zijn.
Loop eens door misschien ontploft hij.
Doe eens een stap opzij dan kun je zien
of hij je met de ogen volgt.

Als je nou nog niet begrijpt wat ik bedoel:
ik ga bij je weg, trut
en je had het kunnen zien aankomen.

Geluid is muziek als het nergens toe dient (2)

Simpele observatie:
je krijgt een prachtig geluid als je met een sleutel op een koperen deurknop tikt. In elk geval met de loper van gebouw D'Bruynvis op de deurknop van de receptie.

Leuk voor saaie feestjes:
de gesprekken om je heen beluisteren als musique concrête. Wat nog niet meevalt, want betekenis laat zich niet zo makkelijk negeren. Dat zegt vast iets interessants over de relatie tussen muziek en libretto, maar ik kan er even niet op komen.

(Vergelijk het idee van Nono, dat op tape verknipte stukjes taal nog altijd semantisch geladen zijn. Dat klopt, maar om te doen alsof ze daarom niet als bruut geluid moeten worden opgevat, en dat hun betekenis zelfs intact blijft, zoals Nono betoogt in de liner notes van Diario Polacco, is prietpraat.)

zondag 21 oktober 2007

Donald Davidson, mein (ehemaliger) Denkmeister


Ondertussen ben ik wat betekenissen betreft meer een Putnam/Hacking-achtig realisme toegedaan, en hou me wat interpretatietheorie betreft bezig met wat Michiel Leezenberg aanduidt als 'Gricean bullshit', maar als we het toch over de oude meester hebben, mag zijn smoel er ook wel bij.
Overigens raad ik iedereen af de bundel 'Literary Theory after Davidson' (red. Reed Way Dasenbrock, Penn State UP 1993) te lezen. Publish-or-perish-literatuur, met veel oninteressante vergelijkingen tussen Davidson en Derrida.

Ik hou niet van poëzie, ik kan het alleen niet laten (2)

Tamira had afgezegd voor de dansvoorstelling, en bij de kassa van de Brakke Grond stond Lotte. 'Floris, wat leuk dat je komt!' Nou, ik kom eigenlijk voor de dansvoorstelling. 'Weet je het zeker? Je krijgt een vrijkaartje en twee verschillende bundels van het Liegend Konijn.' (En gratis drank, dat liet zich ook wel raden.) Pim Wiersinga had ook een goed advies: 'Nou Floris, als je voor een dansvoorstelling komt, dan moet je vooral naar die dansvoorstelling gaan.' Toen was er geen ontkomen meer aan. En zo belandde ik dus bij een poëzieavond, en zit nu voor het eerst in jaren bundels met Nederlandse poëzie te lezen.

Hoe zit dat nou? De gebruikelijke stapel probeerseltjes in de kast, mappen met 'krabbels' en 'poëtasterie' in Mijn Documenten, via de telefoon voorgedragen op het Cultureel Revolté van kraakradio Patapoe, met een megafoon The Waste Land voorgedragen in de hal van het stadhuis om te protesteren tegen de sluiting van Galerij Schijnheilig, gedichten voor minstens een half dozijn vrouwen en vijf jaar factotum bij de Schrijversvakschool. En desondanks... 'Ik hou niet van poëzie, ik kan het alleen niet laten'?
Laten we het jeugdsentiment achterwege laten. Het heeft natuurlijk wel iets te maken met volwassen worden: Ulysses lezen tijdens een slapeloze zomer en daarmee je grote plannen voor een experimentele roman een flinke knauw geven (1999); vaststellen dat je romantische bevliegingen een uit de hand gelopen grap geworden zijn, en je latin quarter hat aan de haak hangen (2001); gaandeweg uitgekeken raken op de grote modernistische dichters, en geen vervangers ervoor vinden (2002-3); twee papers over 'What Metaphors Mean' (2004, 2006) en een scriptie waarin concepten als Strong Poetry en Grundsätzliche Metaphorik der Sprache worden afgekraakt (2007). En desondanks bestaat het Michiel Leezenberg om bij mijn afstuderen te verwijzen naar mijn herkenbaar 'literaire en cultuurhistorische achtergrond', en Jacques Bos om te zeggen dat die scriptie toch wel tamelijk literair getint was. 'Ik hou niet van poëzie, ik kan het alleen niet laten' - dat is een dooddoener.

Eigenlijk is het probleem hetzelfde als met 'Geluid is muziek als het nergens toe dient'. Je kunt teksten en gesprekken opfleuren met creatief taalgebruik, je kunt er producten mee verkopen, je kunt het geheugen ermee stimuleren. Maar interessante taalconstructies zijn overal om je heen als je je oren maar spitst. Om ze dan nog eens for the hack of it in een speciaal daarvoor geschapen context van poëzieavonden en dichtbundels te gaan maken is een weinig gemotiveerde vorm van speech act. Zoiets als het navertellen van grappen, wat nooit zo grappig is als de grap zelf.
Je kunt de grammatica verknippen, doelbewuste dubbelzinnigheden erin dwingen, toevallige vondsten tot poésie trouvée verheffen en knutselen met de typografie. Net zoals je pizzicato kunt spelen op de piano, je blokfluit ringmoduleren, de inboedel van een speelgoedzaak tot percussieset degraderen of geluidspatronen uit de spraak in melodielijnen vertalen. Maar waar er bij muziek tenminste nog iets gebeurt, je lichaam op de geluiden reageert, daar bewerkstelligen die opeengestapelde woorden in het beste geval een reeks van vrije associaties.
Poëzie is beperkter dan muziek omdat het gebonden is aan betekenissen. Op zich is wat je in een enkele taal kunt uitdrukken maar een zeer beperkt deel van het beschikbare expressieve potentiëel van als woorden herkenbare klanken en tekens. Maar een losse collage van stukjes taal uit alle hoeken en gaten verliest zijn herkenbaarheid als zinsstructuur, en wordt daarmee inderdaad maar een vrijblijvende exercitie in associaties. (Zie de Cantos van Ezra Pound.) Je krijgt iets soortgelijks als je zonder melodie en toonsysteem teveel instrumenten door elkaar laat spelen, of als je teveel ingrediënten tegelijk in de pan gooit: je hoort en proeft de verschillen niet meer.

Het heeft zeker iets met Donald Davidson te maken: het idee dat metaforen, hoewel ze van woorden gemaakt zijn, letterlijk niets betekenen, en dat taal als 'a learned structure governed by shared rules and conventions' niet bestaat. Mijn kritiek op die ideeën kun je lezen in mijn scriptie en in het paper 'Davidson's Metaphors: desiderata for a theory of meaning', maar het zijn wel de twee ideeën die mijn denken over poëzie de afgelopen jaren beheerst hebben.
Ik ben er, kort gezegd, nog niet uit. Reacties, lieve bezoekers, reacties!

For the time being, hierbij nog een stukje dat ik niet kon laten.


Omwille van de grafiek van Gerd Arntz
Het lied van de montere arbeider in het jaar dat de bom viel

Met de meest hedendaagse technieken
        is de productie van staal
en springstof een bron van vreugd voor jong en oud
in nu wel meer dan 85 landen
        zoals uit de onderstaande grafiek blijkt

Professor Doktor Neurath de man van twee meter
        met vuurrood haar
zegt dat we leven in een beeldcultuur dus
wat een plaatje kan zeggen daar hoef je
        geen woorden meer aan te wijden

en beeldstatistiek heeft hij bepaald
moet in eenheden gaan niet in uitdijende plaatjes
omwille van de controleerbaarheid
zij moet begrijpelijk zijn voor de arbeider

Bim bam bim bam je suis la lumière du jour levant ENTENDS!

Hoort hoort het socialisme komt
        zingt de rails
Kijk moeder daar komt de agitproptrein

De man met de pet trekt zijn vest uit
en zet heel het machtige raderwerk STIL
De staking een vreugd voor jong en oud
Het zwijgen van de grote hoogovens vult de fabriekshal

Main burner you will burn again
when the new day comes

Langs het Landwehrkanal achter de dierentuin
Hier wurde Rosa Luxemburg tödlich verletzt
        oder bereits tot
        ins Wasser geworfen
und 100 m. weiter Karl Liebknecht

De revolutie een bron van vreugd voor jong en oud

De productie van graan
is gestegen van vijf naar zeven halmen
in de laatste vijf jaar
elke halm staat voor honderd miljoen ton graan
        Als de bom valt
                BOEM!
ontstaat in de kritische massa een kettingreactie
        waarbij de horizon rood kleurt

Aux armes, citoyens
C’est la lutte finale!

zaterdag 20 oktober 2007

Radiohead, het Output Festival en de verkenning van nieuwe klankwerelden

Zoals zovelen de afgelopen week heb ik In Rainbows gedownload, het nieuwe album van Radiohead, en zoals de meesten heb ik die gelegenheid aangegegrepen om ook mijn oude Radiohead-albums weer eens te beluisteren. Over de manier van verspreiding is ondertussen wel genoeg gezegd, dus laten we het maar over de muziek hebben.
Duidelijk is dat Radiohead verder gaat op de met Hail to the Thief ingeslagen weg, dat wil zeggen sophisticated maar overzichtelijk gestructureerde songs met meestal een geleidelijke stapeling van geluiden. Niet de electronische klanklandschappen van Kid A dus, of de schurende fashionable paranoia van OK Computer, of de van Kurt Kobain losgerukte gitaren van The Bends. Het goede nieuws is dat In Rainbows gepolijster en evenwichtiger is dan zijn voorganger van alweer drie jaar geleden, en zeker even dansbaar als Kid A. Dat is ook meteen het slechte nieuws: Radiohead? gepolijst, evenwichtig en dansbaar? wat is dat voor bullshit?

Ook dit nieuwe album bevat weer de nodige muzikale vondsten en het kenmerkende Radiohead-geluid. Wat echter ontbreekt zijn nummers die eruit springen: zoals de ruis van 'Iron Lung', de falset van 'Creep', de keiharde inzet van OK Computer met 'Airbag', het onrustbarende slaapliedje 'Silent', het iets te veel besproken 'Paranoid Android', de Kurt-Weill-achtige fanfare van 'Living in a Glasshouse', de extatische ontsporing van 'The National Anthem' gevolgd door de ijle electronica van 'How to Disappear Completely', de twee versies van 'Morning Bell', de als Ravels Bolero aanzwellende geluidskolonne van 'There There'. Zelfs het experiment met rap is al eens beter gedaan in het laatste nummer van Hail to the Thief.
Het heeft er alle schijn van dat de groep 'zijn sound' nu wel denkt te hebben gevonden en moe wordt van de kritiek dat hij weer ruige rockers moet gaan schrijven zoals in The Bends, maar toch half aan die kritiek heeft toegegeven. Even duidelijk: In Rainbows is een prima plaat, ik blijf er gerust nog even op dansen zonder slecht geweten, maar hij ontbeert urgentie.

Jonny Greenwood, de eerste gitaar van the Head, won verleden jaar de BBC composer's award met Popcorn Superhet Receiver, een stuk dat begint als een Ligeti-micropolifonie en moderne stijlgrepen bevat als het imiteren van een oscillator door een groep strijkers. Een terechte winnaar, maar vooral in vergelijking met de half dozijn muzikaal briljante Britse componisten die proberen de symfonische traditie met andere middelen voort te zetten (Adès, Turnage, Benjamin, zoek er zelf nog drie). Die lui doen eigenlijk hetzelfde fout als Radiohead met dit nieuwe album doet: een beetje vrijblijvend naar nieuwe klankcombinaties zoeken, in plaats van daadwerkelijk iets te laten gebeuren. Voor nieuwe geluiden heb je geen complexe muziek nodig - luister maar naar 'I remember Nothing' van Joy Division.
Tristan Murail heeft ooit het spectralisme uitgelegd aan de hand van een vergelijking met popmuziek (ik heb hier geen toegang tot JSTOR, dus ik parafraseer uit het hoofd): 'voor onze [niet mijn] geschoolde oren klinkt alle popmuziek gruwelijk hetzelfde: pentatonische melodietjes, accent op de achtste tel, E flat. Maar jonge mensen pikken zonder moeite hun favoriete groep eruit. Hoe doen ze dat? Op de "sound". Op de klankkleur.'
Ik heb geen muzikaal geschoolde oren, maar ik hou wel van de sound van electrische gitaren, en ik vind popmuziek nogal eentonig, vooral geschikt om stemmingen op te wekken of om op te dansen. De vergelijking met spectralisme is vooral interessant omdat ik net zo hartstochtelijk van dat isme als van Radiohead hou, maar the Head even weeïg geworden is als de nieuwere werken van Murail en de semi-kitsch van Saariaho.

In de week dat ik afstudeerde werd in het Muziekgebouw aan 't IJ het Output Festival gehouden, voor het gebruik van de electrische gitaar in modern klassiek. Er lijkt wel een samenzwering te zijn om te verhinderen dat ik ooit mijn held Murail tegenkom, want zoals ik zijn gastles verleden jaar miste omdat de BHV-cursus uitliep, kon ik nu niet bij het concert met stukken van Murail zijn omdat ik voor een enkele cursusgroep van zes mensen de werkplek moest openhouden. Balen balen balen. Ik had natuurlijk graag net zo'n verslag geschreven als van het Gaudeamus Festival, maar op basis van wat ik gehoord heb kan dat niet.
Het stuk van Murail klonk op de podcast van Radio 4 als typisch Murail, wel een energiek stuk, maar het lukt me niet om die podcast ook weer uit het digitale archief te halen. De installatie van Fred Frith was een typisch voorbeeld van muziek die het beter doet vanaf opname dan live: hij trok touwtjes tussen de snaren door, en tikte tegen tussen de snaren gestoken eetstokjes. Prachtige achtergrondmuziek, vol verrassingen als je er iets anders bij te doen hebt. Het optreden van Champ d'Action ontbeerde een beetje actie (anders dan hun overweldigende theatrale weergave van Nono tijdens het Holland Festival 2006).
Niks mis mee om het instrumentarium van de moderne klassiek uit te breiden met de versterkte gitaar, maar hoe moet je de energie van gitaarrock overbrengen naar een ander formaat dan de rocksong? Het is ook door rockmuzikanten geprobeerd, maar om eerlijk te zijn vind ik de riedeltjes van Frank Zappa, de jams van The Soft Machine en de lange nummers van Pink Floyd c.s. minder interessant dan hun eerste albums. Je zou denken dat Radiohead, in zijn creatieve crisis na de 'electronische' albums, zich daarover het hoofd heeft gebroken en het hoofd er vervolgens maar bij neer heeft gelegd.
Zitten er mensen te wachten op een rock opera van Radiohead, of op jams zonder einde zoals de Velvet Underground op de video van Warhol? Of op een 'symphonische Wende'? Ich nicht! Maar wie met In Rainbows tevreden is, houdt niet meer om dezelfde reden van Radiohead als destijds om OK Computer.
Misschien is macaber muziektheater een idee?

donderdag 18 oktober 2007

Bruno Latour, een schipbreukeling van de Science Wars

Zonder duidelijke aanleiding, er mocht wel weer eens een karikatuur op vond ik.

dinsdag 16 oktober 2007

Andy Warhol in het Stedelijk

Puristen zullen wel vinden dat je de video's van Andy in hun geheel moet uitzitten, om door de eentonigheid bedwelmd te worden. Om dat makkelijker te maken, heeft het Stedelijk voor zachte ziteilandjes met ronde vormen gezorgd. Voor wie niet van saaie dingen houdt (Warhol: "I like boring things"), zorgt de tentoonstelling Andy Warhol. Other Voices, Other Rooms ook voor voldoende mogelijkheid om jezelf doelmatig te desoriënteren. Een van de zalen is namelijk volgehangen met transparante schermen waarop de films van Andy vertoond worden, die je dus van voor en achter kunt bekijken en als je een beetje gebruik maakt van de spiegeling in die schermen ook nog door elkaar heen. Het kunstwerk in het tijdperk van zijn digitale reproduceerbaarheid: drie jaar geleden was zo'n beeldendoolhof nog niet mogelijk geweest. Voor extra sfeer zorgt de Velvet Underground: een van de video's met soundtrack is van hun repetitie.

Arme Edie Sedgwick. Grote onschuldige ogen, spilziek, nymfomaan, in and out of rehab, overdosis met 28. Face: een video van tweemaal Edie, voor een tv met opnames van haar gezicht. Meervoudig eetgestoord, ook dat nog. Een aantal foto's die toch minder bekend zijn geworden dan de Marylin's en Mao's. Halve herontdekking als stijlicoon, getuige de links die haar naam oplevert (niet alleen naar mode-, maar ook naar homosites.) Chelsea Girls. Ciao! Manhattan. Poor Little Rich Girl. Een jaar in de factory. En dat was het dan. Melted into the silver screen.

Om op de tentoonstelling terug te komen: veel kennen we natuurlijk al. Het was geen slecht idee geweest om ook wat van het vroege werk van Warhol als reclamemaker te tonen. Of een reconstructie van de factory. Ronduit stom is de kabine met al het tv-werk van Warhol (onder te verdelen in Warhol TV, zijn eigen halfuurtje op de kabel, en Fashion, interviews met modemensen). Die had toch echt kleiner gekund. Grappig, maar niet onderhoudend zijn de nissen waar je in kunt gaan zitten om Andy's tapeopnamen te horen.
Beklemmend zijn de films waarop mensen een uur lang voor de camera moeten zitten. Het is niet iets wat je thuis kunt nadoen met de spiegel.
Het podium waarop de bezoekers zichzelf kunnen laten filmen blijft het grootste deel van de tijd leeg. Kinderen gaan nog wel voor de camera staan, en om mee te doen hun ouders ook, maar je kunt er moeilijk gaan strippen, voordragen, dansen of performen. Daarvoor lijkt het museum toch te weinig op de factory. Dus blijft dat podium goedbedoeld, maar obligaat.
De museumshop is for the time being omgedoopt tot Warhol Shop. Dat werkt wel.

Zien? Ja. Pak dan meteen het restant van de tentoonstelling over videokunst op de etage eronder mee. Marina Abramovich danst met een masker op, en verder niks om haar lijf. Totaal de-erotiserend. En kijk naar de weirde sculpturen van Heringa/Van Kalsbeek, onder de titel Cruel Bonsai. Wel 3,50 bijbetalen, zolang de Warholtentoonstelling loopt.

zondag 7 oktober 2007

Wat levenservaring genoemd wordt (update)

In elk geval, een groter deel van je leven vergeten te zijn. Dat blijkt overtuigend uit onderzoek dat Douwe Draaisma aanhaalt in een artikel in NRC wetenschap, vanwege auteursrecht helaas alleen voor abonnees te vinden op http://www.nrc.nl/digitaleeditie (dit weekend, pag. 41).
80- en 100- jarigen blijken scherpere herinneringen te hebben van hun jeugd dan van hun recente verleden, en wel dusdanig veel scherper dat bijvoorbeeld een Zeeuwse begint te huilen bij de herinnering aan de Watersnood van 1906, maar niet veel meer bijstaat van die 1953. Een andere proefpersoon doet haar leven na de jaren '30 af met een paar zinnetjes: "En verder is er niet zoveel meer gebeurd."
Afgaande op de grafiek van het 'percentage herinneringen' (hoe is dat gemeten?) komt er na je veertigste niet veel meer bij.

Ik heb nog niet het artikel teruggevonden waarin, als troost, wordt beweerd dat misschien je leervermogen afneemt als je ouder wordt, maar je besluitvermogen toeneemt, juist omdat de besluitvorming steeds meer 'intuïtief' plaatsvindt, en de relevante informatie steeds meer buiten bereik van bewustzijn en geheugen worden opgeslagen. (Geen onzin, het blijkt dat spontane beslissingen niet minder 'rationeel' zijn dan weloverdachte, in kosten-baten uitgedrukt.) In dat artikel stond o.a. de boude claim dat 100.000 x meer informatie onbewust dan bewust verwerkt werd. Een groter deel van je leven vergeten te zijn kan dus tot voordeel strekken. Als je de krant moet geloven, en mijn geheugen.

Reading @ W139

W139 is van buiten een onopvallende gevel in de Warmoesstraat, naast de Condomerie. Van binnen is het een onverwachts grote loods vol nieuwe kunst, met een aangenaam onopgesmukte sfeer. Tot voor kort stond er een indrukwekkende loodsvullende kartonnen sculptuur waar je doorheen kon wandelen, die ondertussen gedegradeerd is tot een grote hoop oud karton bij de ingang. Ze doen ook educatieve projecten, en runden tijdens hun verbouwing een project space in de kelder van het post/CS-gebouw. W139 is winnaar van de Amsterdamprijs voor de Kunsten 2003.

Binnenkort gids ik in hun - wel tamelijk hip ingerichte - Polar Room een filosofische leesgroep onder de titel ''Kunst, Ervaring en Rede". Wie altijd al wilde weten over de relatie tussen Kant en het Balinese hanengevecht, of meer geïnteresseerd is in een leesgroep over Kafka, Godard, "De Kunstenaar als Wijsgeer", "Kunst als leven / Leven als kunst" of over het schoonheidsideaal als dwangbuis, linke door naar www.w139.nl.

Hardlopende hotemetoten, en ook muziek is politiek

Ik nam vandaag deel aan een gepolitiseerde hardloopwedstrijd, en bezocht vervolgens een gepolitiseerd concert. Dat laatste is niet zo vreemd (die nieuwe muziek-mensen hebben altijd geld te weinig, dus als ze een politicus hun hol in weten te lokken laten ze het horen ook) maar hardlopen lijkt toch een tamelijk unpolitische bezigheid, zelfs nu het kabinet vindt dat we collectief te dik worden.
Wat was het geval?
In de strijd tegen het nationale overgewicht heeft de gemeente ervoor gezorgd dat rond de Sloterplas het 'rondje Sloterplas' is aangelegd, een geasfalteerd traject met handige strepen die om de 200 meter de afstand aanduiden. Dat traject werd een half jaar geleden ook al voor een hardloopwedstrijd gebruikt, en ik weet niet hoe lang het er toen al was, maar om het oude nieuws te vieren werd wethouder Gehrels uitgenodigd om een vijf meter hoge champagnefles-ballon te ontkurken.
De website van het stadsdeel meldt (onder de kop 'Vogelaar en Gehrels openen rondje Sloterplas'):

Voor deze feestelijke gelegenheid zullen ook veel Amsterdamse politici, waaronder Marijke Vos, Tjeerd Herrema, Maarten van Poelgeest en Lodewijk Asscher en een aantal corporatiedirecteuren aan de start verschijnen. De drie betrokken stadsdeelwethouders Sport Achmed Baâdoud, Tys de Ruijter en Paulus de Wilt zijn ook van de partij.

Ella Vogelaar kon er echter toch niet bij zijn, omdat zij politiek beladen uitspraken moest doen in Buitenhof.
Als de uitslagen en foto's online staan, ga ik eens uitzoeken wat er nou op de shirts van GroenLinks stond (sympathieke slogans ten behoeve van mens en milieu, geloof ik, maar waarom shirts met mouwen?) en wie die ene rappe GroenLinkser was.
Voor een kritische noot zorgde de lokale SP. Na een aantal postmoderne maar toch mooie nieuwbouwprojecten in de omgeving van de Sloterplas (quasikastelen vol luxeappartementen) wil het Stadsdeel nu ook een plekje voor zichzelf aan het water. D66 en SP zijn het daar niet mee eens: uitzichtbederf, geld in het water gooien en er staan genoeg kantoren leeg in de buurt, zegt de SP, ondemocratisch en bovendien ontstaat er een parkeerprobleem, voegt D66 toe. Derhalve tomaatspandoeken en petities.

Zo unpolitisch is hardlopen trouwens ook niet, als je kijkt naar de aandacht die de hardloophobby van minister Verburg krijgt in vergelijking met de pentekenhobby van Balkenende. Gerda loopt dan ook een verdienstelijke 3:22 op de marathon.
Of denk aan de CDA-campagne met een over het strand hollende Jaap de Hoop. Mooie looptechniek, maar zijn enige resultaat op uitslagen.nl (1:27:11 voor 10 Engelse Mijl) rechtvaardigt die campagne toch niet.
Joschka Fischer, de grootste politiseur van het hardlopen, is ondertussen weer net zo dik als voor hij ging sporten.

Wat het gepolitiseerde concert betreft. De stichting Donemus en het Fonds voor de Scheppende Toonkunst vierden dat ze 60 resp. 25 jaar bestonden en binnenkort ophielden onder die namen te bestaan. Het 'Huis van de Muziek', waar ik het eerder over had in het verslag van de Gaudeamus Muziekweek, heet ondertussen 'Plus', en minister Plasterk werd te verstaan gegeven dat die plus vooral ook budgettair moest worden opgevat.
Plasterk redde zich er goed uit door te vertellen dat in de cabaretclub uit zijn studententijd elke woordspeling betaald moest worden met een gulden in de pot, en dat men daar regelmatig van uit eten kon. Bovendien, stelde hij, de overheid heeft slechts een dienende rol, de componisten moeten zelf hun noten zetten.
Jan Wolff manoeuvreerde zich in een lastige positie door het concert in te leiden met een pleidooi voor 'niet naneuriebare muziek'. Moet je natuurlijk net hebben dat Sander Germanus in Lunapark een collage van deuntjes maakt, die met onverwachte afbrekingen en lekker veel kwarttonen ontregeld wordt, en dat Louis Andriessen in Y Después Beethovens negende omzet in een melancholisch liefdesliedje van Lorca. Een krachtig stuk trouwens, dat alleen makkelijk na te neuriën is totdat het Beethovencitaat ophoudt.
Niet na te neuriën, en ook niet na te trommelen trouwens, is het negendelige Self-portrait with Percussion van Klas Torstensson. Slagwerkster Peppie Wiersma loopt heen en weer tussen vier verschillende opstellingen, pingelt op een vibrafoon, roffelt op trommels, slaat op koeienbellen, strijkt met een strijkstok langs bekkens en klankschijfjes (die heel lang blijven doorklinken), geeft een mitrailleursalvo op houten kastjes en doet ook nog iets dat op het geluid van een schuurspons lijkt.

Ter besteding van de subsidie werd een boekje uitgedeeld, onder de titel 'Muziekfeest/Feestmuziek', waarin naast het programma ook voor- en achteruitgekeken werd. Daarin ontbraken de scherpe noten niet: het Fonds was in de nieuwbouw- en bestuurs-chutzpah beland en daardoor bijna gefailleerd, en Donemus werd ook wel aangeduid als 'dooie mus' omdat het de belangen behartigde van componisten die allemaal in dezelfde vijver visten. Dit moet door het samengaan met Gaudeamus beter gaan, omdat Gaudeamus internationale opdrachten kan geven en daarmee ruiltjes gepleegd kunnen worden.
Maar lieve redactie, waarom zijn de tekeningen in dat boekje zo lelijk?

zondag 30 september 2007

Doctorandus Floris

Een goede traditie bij wijsbegeerte is dat je je scriptie publiekelijk moet verdedigen. En dat ging er hard aan toe in de Vondelzaal. Om de confrontatie nog wat confronterender te maken, werd besloten dat ik en de commissie tegenover elkaar zouden gaan zitten, zodat zij ruggesteun hadden van 7 portretten van Vondel en een gordijn gesloten moest worden om de zon uit mijn ogen te houden.

Jacques Bos noemt het een erudiet en fraai geschreven stuk. Maar wordt het wel gerechtvaardigd door zijn conclusies?

"Inderdaad is mijn conclusie ook dat begrippen als Bildung van zichzelf niet veel betekenen en inherent vaag zijn. Maar..."

Jacques Bos is niet overtuigd. "Sta je niet eigenlijk dichter bij Gadamer dan bij Skinner?"
Josef Früchtl sluit zich daarbij aan: geeft Rorty niet ook een pleidooi voor 'creativity in reasoning'?

Michiel Leezenberg merkt zijdelings op dat hij zich niet kan vinden in de verwijzing naar zijn 'conflict view of language'.
Desondanks, witte rook: Floris wordt doctorandus Floris.

(En nog cum laude ook.)

Met dank aan Matthijs Ponte is de pdf nu ook hier te downloaden. Via UvA-DARE wordt aan een algemeen scriptiebestand gewerkt, maar ze beginnen met andere afdelingen.

Hilarisch

Deze reusachtige quasi-kerktoren is de Cathedral of Learning in Pittsburgh. Vrijdag kwam dit gebouw aan de orde in een presentatie van Carol Gluck tijdens de conferentie Moved by the Past, georganiseerd door het Centrum voor Metageschiedenis van de RuG.
Gluck verwees naar een uitspraak van Umberto Eco, dat Amerikaanse universiteiten allemaal kloosters proberen te zijn, met hun neogotische architectuur, de beslotenheid van hun campus, en hun ligging in de natuur. Daan de Kuyper bevestigt dat de geleerdheidskathedraal erg schilderachtig ligt aan de rivier. Toch is mijn eerste gedachte meer aan Isengard, de toren van de kwade tovenaar in The Lord of the Rings.

Ik was dit adres al eerder tegengekomen onder de publicaties van Robert Brandom en John McDowell, en vond het toepasselijk voor een groep filosofen die de 'Pittsburgh Hegelians' genoemd worden. (Brandom heeft een baard van twee voet, McDowell gelooft dat 'Bildung' de problemen van de analytische filosofie kan oplossen, en hun collega Nicolas Rescher heeft meer dan 100 boeken gepubliceerd - en alledrie bedelven ze hun publicaties onder verwijzingen naar de grote doden, bij voorkeur Duitse Idealisten.)

Wat die conferentie betreft: het moet gezegd worden dat ze het goed voor elkaar hebben bij het Centrum voor Metageschiedenis. Niet zozeer omdat ze regelmatig kopstukken als Quentin Skinner en Hayden White naar Groningen weten te krijgen, alswel omdat ze een groep van onderzoekers en studenten bij elkaar gebracht hebben die elkaars werk volgen, en regelmatig bij elkaar komen om dat te bespreken. (Naar verluidt niet altijd even zachtzinnig.) Er valt een hoop aan te merken op die Groningers - ze zijn rechts, het zijn pomo's, en vinden zelf dat ze 'beyond postmodernism' zijn - maar zoiets zouden we in Amsterdam ook moeten hebben.

woensdag 26 september 2007

Ik hou niet van poëzie, ik kan het alleen niet laten

Waar ik wel van hou is regels onregelmatig te laten inspringen. En daar houdt html helemaal niet van. Gelukkig kun je tabs faken met het commando 'non-breaking space', dat ik hier niet kan weergeven omdat er dan een lege ruimte komt te staan.
De slotregel hangt er een beetje bij, dat komt omdat Iblis oorspronkelijk deel was van een Onvoltooid Groot Gedicht.



Iblis


Rood haar, vuurrood, Iblis die vol van vuur is
danst en bokt en springt op mijn schedel
                                                en zingt
            hij heeft een rauwe rode huid en bloeddoorlopen ogen
                        Schreibedu, schreibedu
                        Weistu was so schweig
Hij danst op mijn hoofd, hij
spant een viool op je schedel en trekt je huid
            over een trommel heen, slurpt je gebeente leeg
            en snijdt er een fluit van
                        Schreibedu, schreibedu
                        Heidideldu
De duivel spreekt Duits en hij zingt,
            zacht:
                        Du glaubst daß ich bin also bistu mein Diener
                        Werf mir ein Tintenfaß zu deine Seele ist mein
                        Und Musik hat viel größere Macht als der Bibel
The Devil I think is a German professor
            but boy he got groove
hij fluistert
                        Schreibedu, schreibedu,
                        Heidideldu,
                        Weistu was so schweig.

Rood haar, vuurrood, Iblis die vol van vuur is
            en de donder gromt.

Geluid is muziek als het nergens toe dient

...Een regeltje uit mijn ode aan het Muziekgebouw aan 't IJ, ooit geschreven voor Niels de Groot's gedichten-en-beelden-project.
En geen slecht motto voor het zoeken naar onverwachte geluidscombinaties in de stadsjungle. Iets wat je altijd kunt doen als je een paar minuten moet verniksen, en waarmee je de wereld mooier maakt zonder er iets voor te hoeven doen. Het is alleen gevaarlijk in het verkeer.

Mijn favoriete sons trouvés:

- Het ontvouwen van een hoogwerker voor mijn raam, waarbij de aandrijving lage continue tonen maakte als een duduk, de scharnieren voor hoge snaarachtige snerptonen zorgde en de aansturing piep-piep-piep de maat piepte.

- De onregelmatige gejaagde ritmes waarmee de Le Creuset-grillpan op en neer trilde op het fornuis terwijl de wasmachine op volle toeren centrifugeerde.

- Een naderende tram bij het Concertgebouw, met bijbehorend Doppler-effect, rinkelende bellen, achtergrondruis van het verkeer bij de kruising, en de wind die vanaf het plein de straat in geperst wordt. (Het concert met stukken van George Benjamin was een stuk minder interessant.)

- Hamerende stratenmakers in Potsdam. Een vrij grote ploeg, ze sloegen op natuurstenen tegels, wat een mooi hoog geluid geeft, elk zijn eigen ritme of geen ritme. Denk aan Ligeti's kamerconcert, 2e kwartet of gedicht voor metronomen. Ik miste bijna de trein door er naar te luisteren.

dinsdag 25 september 2007

Filosoferen op de zaak

Arie van den Berg meldt dat het topje van de Mont Blanc in het Teylers Museum ligt. Dit is er in 1787 afgeslagen door de eerste bedwinger, Horace de Saussure (inderdaad, familie van), met het in die tijd niet idiote idee dat dit het oudste gesteente op aarde zou kunnen zijn.
Filosofisch uitdagend idee? (Het is immers niet meer het topje van de Mont Blanc, als je het afslaat.) Volgens Arie is dit materie voor een essay, volgens mij is met de eerste alinea alle relevante informatie wel gegeven. Verschil in mentaliteit.

Omgekeerd voorbeeld: op de pas van de Cruz de Ferro, op de weg naar Compostela, ligt een berg stenen die daar sinds eeuwen de pas op zijn gedragen door de pelgrims. Soms fikse blokken. Op mijn kamer ligt nog een halve steen waarvan de andere helft op die hoop ligt. Hier is 'de top' elk nieuw steentje dat je er bovenop legt.

Ed Roest had een interessanter idee, toen ik hem vertelde over het fantasiewoord 'grue'. Volgens Nelson Goodman is dit een woord dat empirisch gezien een heel duidelijke eigenschap omschrijft, maar toch in geen enkele taal zal voorkomen:

"it applies to all things examined before t just in case they are green but to other things just in case they are blue. Then at time t we have, for each evidence statement asserting that a given emerald is green, a parallel evidence statement asserting that that emerald is grue."
(Fact, Fiction and Forecast, Harvard UP, Cambridge (Mass.) 1955; p. 74)

Volgens Ed is 'levend' zo'n soort woord. Economenwijsheid van Keynes: 'op de lange termijn zijn we allemaal dood'.

Bemerkungen über den Dandyismus

Prof. Früchtl omschreef de dandy ooit als een 'educated follower of fashion', volgens hem een regel uit het nummer Dandy van de Kinks. Hij had het mis. A dedicated follower of fashion was een single uit 1966 over een Londense shopaholic, 'who thinks he is a flower to be looked at'. Geen dubbele bodems daaronder, net zo min als in Dandy (van het album Face to Face, zelfde jaar), dat begint met:

"All your little life
You're chasing all the girls
They can't resist your smile, oh-oh"

en eindigt met de vaststelling dat hij altijd een vrijgezel zal blijven. Roger Daltrey, de ijdele en charismatische zanger van The Who, nam er aanstoot aan. Later werd hij door zijn eigen band nog iets subtieler bespot in het booklet van Quadrophenia:

"If he hadn't lived around I would have said his hair was gold. Real gold I mean, like gold paint."

Ja, de dandy is niet meer wat-ie geweest is. En dat de strekking wat opgerekt wordt is maar goed ook, want als de term beperkt zou zijn tot een duidelijk gedefinieerde groep (namelijk een stel zelfverklaarde niksnutten in hoge kragen die chocolade dronken ten tijde van George IV) zouden we er snel over zijn uitgepraat.
Baudelaire ziet de dandy (dus zichzelf) als een tijdloze figuur, en rekent in een moeite door Caesar en Alcibiades tot de 'historische dandies'. Benjamin beweert in zijn boek dat dandies voortkwamen uit de Britse koloniale merchant class, die onder grote handelsrisico's de schijn moest ophouden en zijn sangfroid moest bewaren. (Natuurlijk een bewering zonder voetnoot, want het is Freudiaans-Marxistische onzin.) Warhol als dandy is een voor de hand liggende woordspeling. De tentoonstelling over de Dandy, twee jaar geleden in het Museum Mesdag, toonde foto's van Rudolph Valentino, Cecil Beaton en - godbetert - David Beckham. Op internet is het merk New Dandyism te vinden, dat bestudeerd onopvallende shirts en jeans verkoopt. En sinds het boek van Dick Pels hebben we ook de aanduiding Politieke Dandy.

Een bonte familie kortom. Er zijn onderscheiden in aan te brengen: Lodewijk van Deyssel onderscheidt de 'sobere dandy', die zijn talent en gevoeligheid verpakt, van de 'echte dandy' die volmaakt en toegewijd oppervlakkig is. Dat onderscheid gebruikt hij om ware dichters te onderscheiden van kunstelaars, ten bate van Stefan George en ten koste van Oscar Wilde. Het kan neutraler. Tegenover de sobere dandy kun je ook de exuberante stellen: er zijn enerzijds figuren die zich nadrukkelijk ingetogen kleden, goede stof strakke snit, zoals Beau Brummel, Aubrey Beardsley, Franz Kafka; en anderzijds figuren met groen haar, een kreeft als hond, grote zijden strikken, rode mantels etcetera, zoals Balzac, Baudelaire, Wilde.
(Beardsley, de magere teringlijer in driedelig grijs, ging ooit samen met de opgedirkte dikzak Wilde op vakantie. Natuurlijk konden ze elkaar niet uitstaan. In Ulysses wordt Buck ('fat') Mulligan op een soortgelijke manier tegengesteld aan Stephen Dedalus, met zijn latin quarter hat, 'a dark figure in mourning midst their gay attires'.)

Het woord 'dandy' heeft overigens niks te maken met dandelion (paardebloem) of met dinde (woerd). Volgens de OED is het 'a local Scottish dimunitive for Andrew', met de bijbetekenis van mafkees. Zo komt het voor in het soldatenliedjeYankee doodle dandy, waarmee de Amerikanen werden bespot door de Britten tijdens de onafhankelijkheidsoorlog:

"He stuck a feather in his cap
And called it macaroni!"

Dankzij Wikipedia valt die grap nog te begrijpen ook:

"Young men who had been to Italy on the Grand Tour adopted the Italian word maccherone — a boorish fool in Italian — and said that anything that was fashionable or à la mode was 'very macaroni'."

En met die geuzennaam verenigden ze zich in de Macaroni Club. Zuipend, gokkend, verwijfd en een buitenlands accent affecterend zijn ze de directe voorgangers van de 'archetypische' dandies uit de Regency. Anders dan de dandies droegen de macaronis nog wel pruiken, idioot hoge zelfs.
Over die eerste echte dandies valt ook niks beters te melden dan dat ze de kuitbroek hebben uitgevonden. In een tijdperk van revoluties en stoommachines verhieven zij nutteloosheid en arrogantie tot een vorm van protest tegen de tijdsgeest, maten zich een adellijk voorkomen aan maar bleven thuis tijdens de Napoleontische oorlogen (Brummel wilde zich niet eens laten legeren in het uiterst onhippe Manchester), roddelden, maakten schulden en eindigden doorgaans in de goot. Brummel stierf berooid in een gesticht.

Hun belangrijkste bijdrage is een voorbeeld om van af te wijken. In hun eigen tijd werd dat al gedaan door Disraeli, die tijdig fatsoenlijk werd en de politiek in ging, en Byron, die het avontuur opzocht en stierf aan overijverige aderlating in Mesolonghi. Maar je kunt je afvragen of ze daarmee 'dandyisme' een nieuwe invulling gegeven hebben. Dat er genoeg voorbeelden zijn van dandies in parliament en op de barricaden is nog geen reden om dandyisme serieus te nemen als vorm van maatschappelijk protest. Baudelaires handen ruiken in 1848 naar buskruit - eerder een vorm van radical chic. D'Annunzio verweeft dandyisme met een protofascistische persoonscultus - wat vooral duidt op de gevaarlijke inhoudsloosheid van 'politiek dandyisme'.

Je kunt dandyisme opvatten als een stijlfiguur, die zich leent voor verschillende boodschappen en voor onnozel maniërisme. In dat geval kun je ook dandies avant la lettre aanwijzen, zoals je El Greco de opa van het expressionisme kunt noemen en de toename van het aantal dissonanten kunt turfen in de muziek van de 19e eeuw. Een belangwekkender probleem lijkt me hier de relatie tussen the medium en the message. Stel ze aan elkaar gelijk en je komt weer bij Brummel terecht. Koppel ze los en je vraagt je af waarvoor dandyisme dan de geschikte stijlfiguur is.
Daarover later meer.

vrijdag 21 september 2007

Update

Het papieren onding is in elk geval (voor mensen met een UvA-id) al te vinden op Blackboard: zoek naar Database Papers Wijsbegeerte.

maandag 17 september 2007

Je kunt ook componeren in cartoons

Een complete partituur kon ik op internet niet vinden (ligt vast wel in de UB) maar meer pagina's en een mp3 vind je hier.

Cathy Berberian, Stripsody, ill. Roberto Zamarin, Edition Peters, 1966

Wat levenservaring genoemd wordt

  1. Een diepere ingesletenheid van onhebbelijkheden
  2. Een groter repertorium van fouten om te herhalen
  3. Een groter deel van je leven vergeten te zijn

woensdag 12 september 2007

Het papieren onding

Dit alvast eerst: de verdediging is op donderdag 27 september, half 3, in de Vondelzaal van de UB, en iedereen die dit leest is uitgenodigd, hoewel er maar 25 mensen in die zaal kunnen. Laat je daar niet door weerhouden.

Vandaag heb ik dan eindelijk besloten dat het afgelopen moet zijn met het redigeren en op 'print' gedrukt. Nu ligt dus definitief vast:

- Dat redeneren een creatief proces is, en interpretatie een vorm van creatief redeneren;

- Dat redeneringen gemotiveerd zijn, en dat hierin idealen een constitutieve rol spelen;

- 'Constitutief' in de zin dat motivaties een opvatting van hoe dingen moeten zijn uitdragen, en ter discussie stellen;

- Dat Rorty en McDowell het begrip 'Bildung' misbruiken om de verwerving van taalvermogen voor te stellen als een natuurlijk proces van acculturatie;

- Dat taalvermogen inhoudt dat je je woorden weet te kiezen, en de betekenis van die woorden inzet is van voortdurende motivatie en conflict;

- Dat taal geen magie is;

- Dat de metahistorische theorieën van Gadamer, Koselleck, Rorty en White taal wel voorstellen als een vorm van magie, omdat ze geloven in deze of gene vorm van Grundsätzliche Metaphorik der Sprache, en de ideeëngeschiedenis voorstellen als een opeenvolging van metaforen;

- Dat dit voorbijgaat aan het feit dat woorden deel zijn van wat we doen;

- Dat 'Bildung' geen vrijbrief is om hogere waarheden of diepere betekenissen in de geschiedenis te lezen, maar wel interpretaties kan motiveren als vorm van creatief (kritisch) redeneren;

- Dat idealen per definitie vaag en omstreden zijn, zich eerder lenen voor ideologiekritiek dan voor inpassing in een 'theorie' over de rol van idealen in het redeneren; en dat ze niet los staan van wat we weten, maar door de werkelijkheid en de wetenschap achterhaald worden;

- Dat filosofen geen wetenschappertje moeten spelen, maar wel moeten weten wat er te weten valt, opdat ze beter idealen kunnen uitwerken;

- Dat ik dit vind.

Ik had graag ervoor gezorgd dat je mijn scriptie kon downloaden door op deze mooie voorplaat te klikken. Vervelend genoeg kun je met blogger geen bestanden beschikbaar maken, alleen links plaatsen naar sites waar je bestanden beschikbaar hebt gemaakt. Mensen die niet bij voorbaat overtuigd zijn van wat hierboven staat opgesomd zullen dus even moeten wachten tot het ding ook ergens anders staat, of een mailtje sturen, of naar de verdediging komen.

Nog maar eens:

Donderdag 27 september, half 3, Vondelzaal van de UB.

maandag 10 september 2007

The Linguistics Wars

Wetenschapsfilosofen hebben zich niet al te veel met de taalwetenschappen beziggehouden. Het zal wel komen omdat er al een hele meute taalfilosofen is, en waar die zich met semantiek en pragmatiek gaan bezighouden wordt de grens tussen linguïsten en filosofen nogal vaag. (Omgekeerd is bijvoorbeeld ook Jackendoff hoogleraar filosofie, en de hieronder afgezeken Pieter Seuren.) Maar met een wetenschapsfilosofische blik kijken naar wat linguïsten nu eigenlijk doen is aan deze lui niet besteed. Resultaat is dat een overzicht van debatten en modellen, of van verschillende styles of reasoning, zoals die er zijn voor de sociale wetenschappen en de life sciences, voor scheikunde, fysica en zelfs voor geschiedschrijving, voor de taalkunde ontbreekt. Foucault schiet wat losse flodders over Bopp en Port-Royal in Les Mots et Les Choses, Hacking maakt er wat opmerkingen over in Historical Ontology, en Huck en Goldsmith schreven Ideology and Linguistic Theory. Daarin probeerden ze het debat tussen GTG en generatieve semantiek weer te geven in termen van Lakatos' methodology of scientific research programmes, maar maken niet duidelijk wat die lui nou eigenlijk dóen met deep structure of het Katz-Postal principe. Hoewel Huck en Goldsmith de woede van taalwetenschapshistoricus Newmeyer over zich afriepen door te suggereren dat generatieve semantiek 'niet om wetenschappelijke redenen uit het zicht was verdwenen', hadden ze met hun schemaatjes van verschillende 'research programmes', overzichten van argumenten en interviews met betrokkenen niet veel toe te voegen aan het informelere, dikkere, twee jaar eerder verschenen The Linguistics Wars van Randy Allen Harris.

De 'Linguïstische Oorlogen' die Harris beschrijft speelden zich af in de jaren zestig en begin jaren zeventig tussen Chomsky en vier van zijn afvallige volgelingen, de 'ruiters van de apocalyps', Lakoff, Postal, Ross en McCawley. Belangrijkste strijdpunt was of taal een op zichzelf staande formele structuur is/heeft, of begrepen moet worden vanuit de onderliggende concepten. De debatten gingen doorgaans niet over de resultaten van taalkundig veldwerk, maar over ambiguïteiten, betekenisverschillen en 'grammaticale correctheid' van voorbeeldzinnen. Volgens Chomsky c.s. waren dit geen anomalieën maar aspecten van het taalgebruik (performance) die geen uitsluitsel gaven over de taalstructuur (competence). Voor generatieve semantici duidden ze op een directe koppeling tussen woorden en concepten, die van invloed is op de zinsconstructie. Dat resulteert in analyses van 'kill' als 'CAUSE TO BECOME NOT ALIVE', en discussies over of 'all inhabitants of Cormorant Island speak two languages' nou alleen oppervlakkig gezien ambigu is, of werkelijk iets anders uitdrukt dan 'two languages are spoken by everyone on Cormorant Island'.

Harris heeft dicht bij het strijdgewoel gezeten, en dat is te merken. Enerzijds heeft hij niet alleen een flinke batterij roddels paraat maar weet hij ook goed en beknopt duidelijk te maken waar de zoveelste schermutseling nu weer over ging, en wat de mogelijke theoretische implicaties konden zijn van deze of gene voorbeeldzin. Anderzijds wordt taalwetenschap daardoor wel heel erg een aangelegenheid van een half dozijn hoofdfiguren en wat figuranten. Zijn belangrijkste conclusie is dat generatieve semantiek niet zozeer door een gebrek aan verklaringen en resultaten uit zicht is verdwenen, als door de zelfondermijnende benadering om vooral zoveel mogelijk uitzonderingen en onverklaarde constructies op te sporen, waardoor er geen duidelijk voorbeeld (='paradigma') was voor andere wetenschappers om te volgen. 'Scientists need something to do'.
Probleem is dat Harris nou juist níet laat zien hóe die navolging of niet-navolging in zijn werk ging. Het idee dat wetenschappelijke revoluties soms meer met intern gebakkelei dan met grote ingevingen te maken hebben is op zich niet zo schokkend, maar waarom het gebakkelei op de afdeling linguïstiek in Cambridge, Mass. nou zoveel consequenties had voor wat de rest van de wereld aan linguïstiek deed, blijft onbesproken. Zijn historisch overzicht aan het begin van het boek maakt goed duidelijk hoe Chomsky brak met de empirisch-etnologische benadering van Sapir en Bloomfield, maar wekt de indruk dat er in Europa na Saussure niet veel meer is gebeurd in het vakgebied. (Ergens terzijde wordt ene Jakobson genoemd, maar verder figureren Europeanen vooral als oppikkers en doorgevers.)
Ook outside figures als Fillmore en Chafe komen weinig aan bod. Chafe, die in 1957 Chomsky hoorde maar daarna doodleuk verder ging met empirisch-etnologisch onderzoek naar indianentalen, merkte later op dat hij eenmaal terug onder vakgenoten zich voelde als 'an atheist in medieval Europe'. Zijn 'mediationele' model in Meaning and the Structure of Language, waarin syntaxis wordt beschreven als een 'postsemantical process', gaat verder dan generatieve semantiek in het koppelen van betekenis aan zinsvorm, met een analyse van idiomatische structuren die plausibeler is dan de koppeling van woorden aan concepten in het werk van Postal en Lakoff.

The Linguistics Wars is dik genoeg, dus je hoeft Harris niet te verwijten wat hij allemaal niet behandelt. Het gaat er niet zozeer om of hij Charles of Wallace wel genoeg aandacht geeft, maar in hoeverre deze debatten representatief zijn voor hoe het er in de taalwetenschap aan toegaat.
De titel suggereert iets te veel dat het centrale probleem de relatie tussen semantiek en syntaxis is, en dat de ontwikkeling in het vakgebied door deze debatten gestuurd wordt. Hoewel Harris de structuur van linguïstische revoluties beschrijft als een soort van mob psychology, geeft hij daarmee wel heel stellig het primaat aan de theorie, en aan een specifiek theoretisch domein. Geldt dat ook voor de lexicografen, sociolinguïsten, speech act theorists, cognitiewetenschappers, formele semantici, logici, programmeurs, vertalers, taaletnologen en fonologen? Wat vooral representatief aan zijn studie is, is de weergave van verschillende manieren om elkaar niet te begrijpen, bewijslast te verplaatsen en niet al te goed te weten waar men eigenlijk mee bezig is. Maar zijn conclusie is niet 'het is een conceptuele chaos binnen de linguïstiek' maar 'don't bet against Chomsky'.

Het interessante van taalwetenschap voor wetenschapsfilosofen is de unieke combinatie van conceptuele verfijning en conceptuele chaos. Sociologen komen er modelsmatig niet bij in de buurt, en quantumfysici zijn het over de maten en wetten eens. Linguïsten, daarentegen, kunnen het er maar niet over eens worden wat semantiek is, en terwijl de heren syntactici hun eigen oorlogje uitvechten wordt semantiek bedreven door filosofen, logici, psychologen, lexicografen en een verdwaalde syntacticus, lieden die weinig meer met elkaar gemeen hebben dan dat ze zich met woorden en 'iets anders' bezighouden. In mijn scriptie heb ik betoogd dat dit voor wetenschapsfilosofen misschien wel de beste der mogelijke werelden is, omdat uitleg en conflict wezenlijke onderdelen van competent taalgebruik zijn. Het conflict tussen verschillende 'styles of reasoning' is in die (mijn) opvatting deel van een 'conflict view of language', waarin redeneren iets anders is dan een algoritme toepassen.
Wat ik dus graag zou willen weten, van Harris en ook van anderen, is of die conceptuele chaos wel echt zo chaotisch is. Morgen maar eens Words and Objections lezen, waarin Quine en Chomsky elkaar de oren wassen. En verder denken over een manier waarop je als wetenschapsfilosoof iets kunt zeggen over 'de conceptuele chaos in de linguïstiek' zonder daarmee al te veel te betweteren van buitenaf. (Er staat me nog maar al te goed bij hoe kwaad een zeer pientere linguïste werd toen ik suggereerde dat betekenis iets te maken had met waarheid: "Ja hállo!")

Harris, Randy Allen: The Linguistics Wars. Oxford UP 1993, 356p.