zondag 17 april 2011

Over het "Pleidooi voor een nieuw kunstbegrip" en mijn eigen kunstbegrip


Afgelopen donderdag werd ik officieel ‘kunstenaar’, met de opening van Fading in and out of meaning. Een dag later ontving ik van Samuel Vriezen het manifest “Pleidooi voor een nieuw kunstbegrip”, dat hij, Rozalie Hirs en anderen hebben geschreven als reactie op de aanbevelingen van de ‘Tafel van zes’ voor herinrichting van het kunstbestel. Samuel vroeg met name andere kunstenaars om dit mede te ondertekenen. Ik weet nog niet wat ik daar van moet denken. Misschien weet ik dat aan het einde van deze post beter.

[UPDATE 22 april: het manifest is ondertussen gepubliceerd op http://earreader.nl/archives/280]

Samuel en Rozalie zijn beiden dichters/componisten die zich inspannen om die twee disciplines met elkaar te verbinden en nieuwe vormen te vinden om muziek en poëzie te presenteren. Zo heeft Rozalie met Harm van den Dorpel de website geluksbrenger gemaakt waarin de gelijknamige bundel in interactieve bewegende formats over het scherm rolt, en heeft ze gedichten van Henk van der Waal bewerkt tot tweestemmige voordrachtperformance. Samuel maakt, naast muziek en poëzie die sterk door regels en algoritmes worden gestructureerd, composities voor sprekers zoals Ten readers, Motet en een aftelopera. Samuel is daarnaast onvermoeibaar pamflettist, essayist en mede-oprichter van the ear reader, een e-zine over hedendaagse compositie; Rozalie is de auteur van een proefschrift over Murail en een bundel over OpenMusic en compositietechnieken. Beiden, kortom, hebben street credibility als conceptueel onderlegde kunstenaars die actief bijdragen aan een nieuw kunstbegrip.

Voor mij zit dat anders. Ik claim niet op hetzelfde professionele niveau te zitten als Samuel en Rozalie, en ik moet er eigenlijk niet aan denken om ‘kunstenaar’ te zijn in de zin van iemand die in een artistieke ‘discipline’ werkt en “de kunst dient”. Ik beschouw mezelf eerder als een filosoof met artistieke en journalistieke hobby’s, die probeert nog wat te maken van zijn bread and butter job door ontwikkelingen in het kunstonderwijs te volgen en in kaart te brengen, maar wiens doel het eerder is om interessante dingen te doen en nieuwe ideeën voort te brengen dan om “kunst”, “filosofie” of “journalistiek” te bedrijven. Zoals ik niet moe word te zeggen: het is maar kunst.

Hoewel de tekst van het manifest op facebook circuleert (en daar veel bijval oogst) bevindt ze zich nog niet in het publieke domein; dat maakt het moeilijk om een punt-voor-punt commentaar te geven. Laat ik allereerst zeggen dat ik het pleidooi aanmoedig. Er worden te weinig manifesten geschreven in het ‘post-avantgarde’ kunstbedrijf en kunstenaars zijn doorgaans te weinig uitgesproken over wat ze met hun werk willen bereiken. Het Pleidooi voor een nieuw kunstbegrip breekt met die funeste trend en verdient alleen al daarom hulde.
Daarnaast raakt de kritiek op de ‘tafel van zes’, een groep die vanuit leidende posities in de kunstwereld adviezen aandraagt over hoe noodzakelijke hervormingen in het kunstbestel effectiever en constructiever zouden kunnen worden doorgevoerd dan in het afbraakbeleid van het huidige kabinet, aan een ander pijnlijk punt: het oprukkende managerisme in de kunsten. Met de complexe financieringsprocessen, de hoge technische vereisten van moderne podiumkunsten, het grote aanbod en het ontstaan van een communicatiemaatschappij is namelijk ook een laag van professionals ontstaan die het denken over kunst bedrijfsmatiger hebben gemaakt en het spreken erover ge-PR-iseerd. Als er wordt geklaagd over hoeveel de kunst kost, is het nuttig te bedenken dat deze mensen meer kosten dan de kunstenaars zelf (en meer dan de veel beklaagde ‘commissies’, die doorgaans wel uit kunstenaars bestaan en die eens in de maand vergaderen). Er zou eens een goed onderzoek naar die ontwikkeling gedaan moeten worden, maar het Pleidooi voor een nieuw kunstbegrip is een noodzakelijke kanttekening bij de ‘professionalisering’ van het kunstbestel.

Met de teneur van het stuk kan ik het ook eens zijn. Het manifest pleit tegen instrumentalisering van de kunst, tegen voorspelbaarheid, consensus, consumptiegedrag en doelgroepdenken, en voor belangeloze toewijding, controverse, het creëren van nieuwe ervaringen en de noodzaak om anders te leven. Met name pleiten ze voor een positieve insteek, desnoods tegen de klippen op, het verspreiden van levensvreugde en het overdadig uitleven van artistieke impulsen. “Er is meer te denken, te ervaren en te doen dan de mens aankan, en de kunst maakt dat ongemakkelijke feit steeds weer zichtbaar.” Ja, daar kan ik het mee eens zijn. Hoe meer hoe beter, en hoe onmogelijker hoe mooier. Soyez realiste, demandez l’impossible. Er zijn godzijdank nog mensen die in de idealen van ’68 geloven.

Maar met de stellingen niet. I don’t know that guy called Art. Het manifest somt in twaalf punten op wat kunst is en niet is, wat kunst doet en vermag. Welnu, de Kunst doet helemaal niks. Mensen doen dingen. Kunst is daarvoor niet meer dan een verzamelbegrip, en zoals alle Kollektivsingulare een ondergedetermineerd begrip, dat nog moet worden ingevuld en altijd in staat van verwezenlijking is.

Ik ga niet naar een tentoonstelling voor een sublieme ervaring. Ik voel me niet op mijn gemak in musea waar je geconcentreerd naar de kunst moet kijken, of in concertzalen waar je stil moet zijn en klappen. Ik ben dan geneigd om door het museum te gaan dansen of tijdens het concert een boek te pakken.
Wat ik altijd veel belangrijker heb gevonden dan kunstwerken of de Kunst, is de ontvankelijkheid voor onverwachte schoonheid, de fascinatie voor fenomenen waar nog niemand kunst van heeft gemaakt, de permanente artistieke instelling. Ik herinner mij hoe ik op een trap stond en me realiseerde hoeveel perspectieflijnen bij elke stap verplaatsten, meer dan ik ooit in een tekening zou kunnen vatten. Ik herinner me de hamers van stratenmakers in Potsdam of het bord dat op het perron stond: QUAI A. De ontvankelijkheid daarvoor is zeker door aanraking met kunst ontstaan: ik zou zulke ervaringen wellicht niet hebben als ik niet naar avantgarde-muziek had geluisterd, met kubisme geëxperimenteerd, of typografische poëzie gelezen. Maar die ervaringen zelf zijn geen kunst. Het zijn, gewoon, the things that keep me going.

Dit is niks nieuws. The blurring of art and life werd eind jaren ’60 al verkondigd door Allan Kaprow. Als er behoefte is aan een nieuw kunstbegrip dan is dat eerder in de zin van de kunstenaar als kritische intellectueel, iemand die nieuw artistiek materiaal en nieuwe artistieke onderwerpen zoekt, die kunst gebruikt als een middel om doeleinden te bereiken die politiek of wetenschappelijk niet realiseerbaar zijn, die gevaarlijk eerlijk is, desnoods ook artistiek activisme bedrijft, en die – inderdaad – levensvreugde verbreidt tegen de klippen op, ook met een onwelkome boodschap.
Niet ontoevallig is dat ook het leven dat ik probeer te leiden. Maar zonder valse bescheidenheid zie ik niet in wat je daaraan toevoegt door het 'kunst' te noemen. Als er iets is wat we niet van kritische intellectuelen mogen hopen, is dat ze hun eigen leven flatteus en gemakzuchtig als kunstwerk gaan omschrijven of hun idealen ritualiseren tot een artistieke exercitie.
Ik zal er niet aan ontkomen om mezelf zo af en toe kunstenaar te noemen. Maar ik blijf erbij zeggen: het is maar kunst.

Nu gaat dat natuurlijk hoofdzakelijk over mezelf, niet over het manifest. Maar de opvatting van kunst als iets om te dienen ligt zo ver af van mijn opvatting van kunst als iets om te doen, dat ik het niet zou kunnen ondertekenen zonder me een verkeerde ambitie aan te matigen.
Het bijt elkaar verder niet. Dat ik het manifest niet onderteken, kan ook worden uitgelegd als een uiting van solidariteit.

Geen opmerkingen: