zondag 30 september 2007

Doctorandus Floris

Een goede traditie bij wijsbegeerte is dat je je scriptie publiekelijk moet verdedigen. En dat ging er hard aan toe in de Vondelzaal. Om de confrontatie nog wat confronterender te maken, werd besloten dat ik en de commissie tegenover elkaar zouden gaan zitten, zodat zij ruggesteun hadden van 7 portretten van Vondel en een gordijn gesloten moest worden om de zon uit mijn ogen te houden.

Jacques Bos noemt het een erudiet en fraai geschreven stuk. Maar wordt het wel gerechtvaardigd door zijn conclusies?

"Inderdaad is mijn conclusie ook dat begrippen als Bildung van zichzelf niet veel betekenen en inherent vaag zijn. Maar..."

Jacques Bos is niet overtuigd. "Sta je niet eigenlijk dichter bij Gadamer dan bij Skinner?"
Josef Früchtl sluit zich daarbij aan: geeft Rorty niet ook een pleidooi voor 'creativity in reasoning'?

Michiel Leezenberg merkt zijdelings op dat hij zich niet kan vinden in de verwijzing naar zijn 'conflict view of language'.
Desondanks, witte rook: Floris wordt doctorandus Floris.

(En nog cum laude ook.)

Met dank aan Matthijs Ponte is de pdf nu ook hier te downloaden. Via UvA-DARE wordt aan een algemeen scriptiebestand gewerkt, maar ze beginnen met andere afdelingen.

Hilarisch

Deze reusachtige quasi-kerktoren is de Cathedral of Learning in Pittsburgh. Vrijdag kwam dit gebouw aan de orde in een presentatie van Carol Gluck tijdens de conferentie Moved by the Past, georganiseerd door het Centrum voor Metageschiedenis van de RuG.
Gluck verwees naar een uitspraak van Umberto Eco, dat Amerikaanse universiteiten allemaal kloosters proberen te zijn, met hun neogotische architectuur, de beslotenheid van hun campus, en hun ligging in de natuur. Daan de Kuyper bevestigt dat de geleerdheidskathedraal erg schilderachtig ligt aan de rivier. Toch is mijn eerste gedachte meer aan Isengard, de toren van de kwade tovenaar in The Lord of the Rings.

Ik was dit adres al eerder tegengekomen onder de publicaties van Robert Brandom en John McDowell, en vond het toepasselijk voor een groep filosofen die de 'Pittsburgh Hegelians' genoemd worden. (Brandom heeft een baard van twee voet, McDowell gelooft dat 'Bildung' de problemen van de analytische filosofie kan oplossen, en hun collega Nicolas Rescher heeft meer dan 100 boeken gepubliceerd - en alledrie bedelven ze hun publicaties onder verwijzingen naar de grote doden, bij voorkeur Duitse Idealisten.)

Wat die conferentie betreft: het moet gezegd worden dat ze het goed voor elkaar hebben bij het Centrum voor Metageschiedenis. Niet zozeer omdat ze regelmatig kopstukken als Quentin Skinner en Hayden White naar Groningen weten te krijgen, alswel omdat ze een groep van onderzoekers en studenten bij elkaar gebracht hebben die elkaars werk volgen, en regelmatig bij elkaar komen om dat te bespreken. (Naar verluidt niet altijd even zachtzinnig.) Er valt een hoop aan te merken op die Groningers - ze zijn rechts, het zijn pomo's, en vinden zelf dat ze 'beyond postmodernism' zijn - maar zoiets zouden we in Amsterdam ook moeten hebben.

woensdag 26 september 2007

Ik hou niet van poëzie, ik kan het alleen niet laten

Waar ik wel van hou is regels onregelmatig te laten inspringen. En daar houdt html helemaal niet van. Gelukkig kun je tabs faken met het commando 'non-breaking space', dat ik hier niet kan weergeven omdat er dan een lege ruimte komt te staan.
De slotregel hangt er een beetje bij, dat komt omdat Iblis oorspronkelijk deel was van een Onvoltooid Groot Gedicht.



Iblis


Rood haar, vuurrood, Iblis die vol van vuur is
danst en bokt en springt op mijn schedel
                                                en zingt
            hij heeft een rauwe rode huid en bloeddoorlopen ogen
                        Schreibedu, schreibedu
                        Weistu was so schweig
Hij danst op mijn hoofd, hij
spant een viool op je schedel en trekt je huid
            over een trommel heen, slurpt je gebeente leeg
            en snijdt er een fluit van
                        Schreibedu, schreibedu
                        Heidideldu
De duivel spreekt Duits en hij zingt,
            zacht:
                        Du glaubst daß ich bin also bistu mein Diener
                        Werf mir ein Tintenfaß zu deine Seele ist mein
                        Und Musik hat viel größere Macht als der Bibel
The Devil I think is a German professor
            but boy he got groove
hij fluistert
                        Schreibedu, schreibedu,
                        Heidideldu,
                        Weistu was so schweig.

Rood haar, vuurrood, Iblis die vol van vuur is
            en de donder gromt.

Geluid is muziek als het nergens toe dient

...Een regeltje uit mijn ode aan het Muziekgebouw aan 't IJ, ooit geschreven voor Niels de Groot's gedichten-en-beelden-project.
En geen slecht motto voor het zoeken naar onverwachte geluidscombinaties in de stadsjungle. Iets wat je altijd kunt doen als je een paar minuten moet verniksen, en waarmee je de wereld mooier maakt zonder er iets voor te hoeven doen. Het is alleen gevaarlijk in het verkeer.

Mijn favoriete sons trouvés:

- Het ontvouwen van een hoogwerker voor mijn raam, waarbij de aandrijving lage continue tonen maakte als een duduk, de scharnieren voor hoge snaarachtige snerptonen zorgde en de aansturing piep-piep-piep de maat piepte.

- De onregelmatige gejaagde ritmes waarmee de Le Creuset-grillpan op en neer trilde op het fornuis terwijl de wasmachine op volle toeren centrifugeerde.

- Een naderende tram bij het Concertgebouw, met bijbehorend Doppler-effect, rinkelende bellen, achtergrondruis van het verkeer bij de kruising, en de wind die vanaf het plein de straat in geperst wordt. (Het concert met stukken van George Benjamin was een stuk minder interessant.)

- Hamerende stratenmakers in Potsdam. Een vrij grote ploeg, ze sloegen op natuurstenen tegels, wat een mooi hoog geluid geeft, elk zijn eigen ritme of geen ritme. Denk aan Ligeti's kamerconcert, 2e kwartet of gedicht voor metronomen. Ik miste bijna de trein door er naar te luisteren.

dinsdag 25 september 2007

Filosoferen op de zaak

Arie van den Berg meldt dat het topje van de Mont Blanc in het Teylers Museum ligt. Dit is er in 1787 afgeslagen door de eerste bedwinger, Horace de Saussure (inderdaad, familie van), met het in die tijd niet idiote idee dat dit het oudste gesteente op aarde zou kunnen zijn.
Filosofisch uitdagend idee? (Het is immers niet meer het topje van de Mont Blanc, als je het afslaat.) Volgens Arie is dit materie voor een essay, volgens mij is met de eerste alinea alle relevante informatie wel gegeven. Verschil in mentaliteit.

Omgekeerd voorbeeld: op de pas van de Cruz de Ferro, op de weg naar Compostela, ligt een berg stenen die daar sinds eeuwen de pas op zijn gedragen door de pelgrims. Soms fikse blokken. Op mijn kamer ligt nog een halve steen waarvan de andere helft op die hoop ligt. Hier is 'de top' elk nieuw steentje dat je er bovenop legt.

Ed Roest had een interessanter idee, toen ik hem vertelde over het fantasiewoord 'grue'. Volgens Nelson Goodman is dit een woord dat empirisch gezien een heel duidelijke eigenschap omschrijft, maar toch in geen enkele taal zal voorkomen:

"it applies to all things examined before t just in case they are green but to other things just in case they are blue. Then at time t we have, for each evidence statement asserting that a given emerald is green, a parallel evidence statement asserting that that emerald is grue."
(Fact, Fiction and Forecast, Harvard UP, Cambridge (Mass.) 1955; p. 74)

Volgens Ed is 'levend' zo'n soort woord. Economenwijsheid van Keynes: 'op de lange termijn zijn we allemaal dood'.

Bemerkungen über den Dandyismus

Prof. Früchtl omschreef de dandy ooit als een 'educated follower of fashion', volgens hem een regel uit het nummer Dandy van de Kinks. Hij had het mis. A dedicated follower of fashion was een single uit 1966 over een Londense shopaholic, 'who thinks he is a flower to be looked at'. Geen dubbele bodems daaronder, net zo min als in Dandy (van het album Face to Face, zelfde jaar), dat begint met:

"All your little life
You're chasing all the girls
They can't resist your smile, oh-oh"

en eindigt met de vaststelling dat hij altijd een vrijgezel zal blijven. Roger Daltrey, de ijdele en charismatische zanger van The Who, nam er aanstoot aan. Later werd hij door zijn eigen band nog iets subtieler bespot in het booklet van Quadrophenia:

"If he hadn't lived around I would have said his hair was gold. Real gold I mean, like gold paint."

Ja, de dandy is niet meer wat-ie geweest is. En dat de strekking wat opgerekt wordt is maar goed ook, want als de term beperkt zou zijn tot een duidelijk gedefinieerde groep (namelijk een stel zelfverklaarde niksnutten in hoge kragen die chocolade dronken ten tijde van George IV) zouden we er snel over zijn uitgepraat.
Baudelaire ziet de dandy (dus zichzelf) als een tijdloze figuur, en rekent in een moeite door Caesar en Alcibiades tot de 'historische dandies'. Benjamin beweert in zijn boek dat dandies voortkwamen uit de Britse koloniale merchant class, die onder grote handelsrisico's de schijn moest ophouden en zijn sangfroid moest bewaren. (Natuurlijk een bewering zonder voetnoot, want het is Freudiaans-Marxistische onzin.) Warhol als dandy is een voor de hand liggende woordspeling. De tentoonstelling over de Dandy, twee jaar geleden in het Museum Mesdag, toonde foto's van Rudolph Valentino, Cecil Beaton en - godbetert - David Beckham. Op internet is het merk New Dandyism te vinden, dat bestudeerd onopvallende shirts en jeans verkoopt. En sinds het boek van Dick Pels hebben we ook de aanduiding Politieke Dandy.

Een bonte familie kortom. Er zijn onderscheiden in aan te brengen: Lodewijk van Deyssel onderscheidt de 'sobere dandy', die zijn talent en gevoeligheid verpakt, van de 'echte dandy' die volmaakt en toegewijd oppervlakkig is. Dat onderscheid gebruikt hij om ware dichters te onderscheiden van kunstelaars, ten bate van Stefan George en ten koste van Oscar Wilde. Het kan neutraler. Tegenover de sobere dandy kun je ook de exuberante stellen: er zijn enerzijds figuren die zich nadrukkelijk ingetogen kleden, goede stof strakke snit, zoals Beau Brummel, Aubrey Beardsley, Franz Kafka; en anderzijds figuren met groen haar, een kreeft als hond, grote zijden strikken, rode mantels etcetera, zoals Balzac, Baudelaire, Wilde.
(Beardsley, de magere teringlijer in driedelig grijs, ging ooit samen met de opgedirkte dikzak Wilde op vakantie. Natuurlijk konden ze elkaar niet uitstaan. In Ulysses wordt Buck ('fat') Mulligan op een soortgelijke manier tegengesteld aan Stephen Dedalus, met zijn latin quarter hat, 'a dark figure in mourning midst their gay attires'.)

Het woord 'dandy' heeft overigens niks te maken met dandelion (paardebloem) of met dinde (woerd). Volgens de OED is het 'a local Scottish dimunitive for Andrew', met de bijbetekenis van mafkees. Zo komt het voor in het soldatenliedjeYankee doodle dandy, waarmee de Amerikanen werden bespot door de Britten tijdens de onafhankelijkheidsoorlog:

"He stuck a feather in his cap
And called it macaroni!"

Dankzij Wikipedia valt die grap nog te begrijpen ook:

"Young men who had been to Italy on the Grand Tour adopted the Italian word maccherone — a boorish fool in Italian — and said that anything that was fashionable or à la mode was 'very macaroni'."

En met die geuzennaam verenigden ze zich in de Macaroni Club. Zuipend, gokkend, verwijfd en een buitenlands accent affecterend zijn ze de directe voorgangers van de 'archetypische' dandies uit de Regency. Anders dan de dandies droegen de macaronis nog wel pruiken, idioot hoge zelfs.
Over die eerste echte dandies valt ook niks beters te melden dan dat ze de kuitbroek hebben uitgevonden. In een tijdperk van revoluties en stoommachines verhieven zij nutteloosheid en arrogantie tot een vorm van protest tegen de tijdsgeest, maten zich een adellijk voorkomen aan maar bleven thuis tijdens de Napoleontische oorlogen (Brummel wilde zich niet eens laten legeren in het uiterst onhippe Manchester), roddelden, maakten schulden en eindigden doorgaans in de goot. Brummel stierf berooid in een gesticht.

Hun belangrijkste bijdrage is een voorbeeld om van af te wijken. In hun eigen tijd werd dat al gedaan door Disraeli, die tijdig fatsoenlijk werd en de politiek in ging, en Byron, die het avontuur opzocht en stierf aan overijverige aderlating in Mesolonghi. Maar je kunt je afvragen of ze daarmee 'dandyisme' een nieuwe invulling gegeven hebben. Dat er genoeg voorbeelden zijn van dandies in parliament en op de barricaden is nog geen reden om dandyisme serieus te nemen als vorm van maatschappelijk protest. Baudelaires handen ruiken in 1848 naar buskruit - eerder een vorm van radical chic. D'Annunzio verweeft dandyisme met een protofascistische persoonscultus - wat vooral duidt op de gevaarlijke inhoudsloosheid van 'politiek dandyisme'.

Je kunt dandyisme opvatten als een stijlfiguur, die zich leent voor verschillende boodschappen en voor onnozel maniërisme. In dat geval kun je ook dandies avant la lettre aanwijzen, zoals je El Greco de opa van het expressionisme kunt noemen en de toename van het aantal dissonanten kunt turfen in de muziek van de 19e eeuw. Een belangwekkender probleem lijkt me hier de relatie tussen the medium en the message. Stel ze aan elkaar gelijk en je komt weer bij Brummel terecht. Koppel ze los en je vraagt je af waarvoor dandyisme dan de geschikte stijlfiguur is.
Daarover later meer.

vrijdag 21 september 2007

Update

Het papieren onding is in elk geval (voor mensen met een UvA-id) al te vinden op Blackboard: zoek naar Database Papers Wijsbegeerte.

maandag 17 september 2007

Je kunt ook componeren in cartoons

Een complete partituur kon ik op internet niet vinden (ligt vast wel in de UB) maar meer pagina's en een mp3 vind je hier.

Cathy Berberian, Stripsody, ill. Roberto Zamarin, Edition Peters, 1966

Wat levenservaring genoemd wordt

  1. Een diepere ingesletenheid van onhebbelijkheden
  2. Een groter repertorium van fouten om te herhalen
  3. Een groter deel van je leven vergeten te zijn

woensdag 12 september 2007

Het papieren onding

Dit alvast eerst: de verdediging is op donderdag 27 september, half 3, in de Vondelzaal van de UB, en iedereen die dit leest is uitgenodigd, hoewel er maar 25 mensen in die zaal kunnen. Laat je daar niet door weerhouden.

Vandaag heb ik dan eindelijk besloten dat het afgelopen moet zijn met het redigeren en op 'print' gedrukt. Nu ligt dus definitief vast:

- Dat redeneren een creatief proces is, en interpretatie een vorm van creatief redeneren;

- Dat redeneringen gemotiveerd zijn, en dat hierin idealen een constitutieve rol spelen;

- 'Constitutief' in de zin dat motivaties een opvatting van hoe dingen moeten zijn uitdragen, en ter discussie stellen;

- Dat Rorty en McDowell het begrip 'Bildung' misbruiken om de verwerving van taalvermogen voor te stellen als een natuurlijk proces van acculturatie;

- Dat taalvermogen inhoudt dat je je woorden weet te kiezen, en de betekenis van die woorden inzet is van voortdurende motivatie en conflict;

- Dat taal geen magie is;

- Dat de metahistorische theorieën van Gadamer, Koselleck, Rorty en White taal wel voorstellen als een vorm van magie, omdat ze geloven in deze of gene vorm van Grundsätzliche Metaphorik der Sprache, en de ideeëngeschiedenis voorstellen als een opeenvolging van metaforen;

- Dat dit voorbijgaat aan het feit dat woorden deel zijn van wat we doen;

- Dat 'Bildung' geen vrijbrief is om hogere waarheden of diepere betekenissen in de geschiedenis te lezen, maar wel interpretaties kan motiveren als vorm van creatief (kritisch) redeneren;

- Dat idealen per definitie vaag en omstreden zijn, zich eerder lenen voor ideologiekritiek dan voor inpassing in een 'theorie' over de rol van idealen in het redeneren; en dat ze niet los staan van wat we weten, maar door de werkelijkheid en de wetenschap achterhaald worden;

- Dat filosofen geen wetenschappertje moeten spelen, maar wel moeten weten wat er te weten valt, opdat ze beter idealen kunnen uitwerken;

- Dat ik dit vind.

Ik had graag ervoor gezorgd dat je mijn scriptie kon downloaden door op deze mooie voorplaat te klikken. Vervelend genoeg kun je met blogger geen bestanden beschikbaar maken, alleen links plaatsen naar sites waar je bestanden beschikbaar hebt gemaakt. Mensen die niet bij voorbaat overtuigd zijn van wat hierboven staat opgesomd zullen dus even moeten wachten tot het ding ook ergens anders staat, of een mailtje sturen, of naar de verdediging komen.

Nog maar eens:

Donderdag 27 september, half 3, Vondelzaal van de UB.

maandag 10 september 2007

The Linguistics Wars

Wetenschapsfilosofen hebben zich niet al te veel met de taalwetenschappen beziggehouden. Het zal wel komen omdat er al een hele meute taalfilosofen is, en waar die zich met semantiek en pragmatiek gaan bezighouden wordt de grens tussen linguïsten en filosofen nogal vaag. (Omgekeerd is bijvoorbeeld ook Jackendoff hoogleraar filosofie, en de hieronder afgezeken Pieter Seuren.) Maar met een wetenschapsfilosofische blik kijken naar wat linguïsten nu eigenlijk doen is aan deze lui niet besteed. Resultaat is dat een overzicht van debatten en modellen, of van verschillende styles of reasoning, zoals die er zijn voor de sociale wetenschappen en de life sciences, voor scheikunde, fysica en zelfs voor geschiedschrijving, voor de taalkunde ontbreekt. Foucault schiet wat losse flodders over Bopp en Port-Royal in Les Mots et Les Choses, Hacking maakt er wat opmerkingen over in Historical Ontology, en Huck en Goldsmith schreven Ideology and Linguistic Theory. Daarin probeerden ze het debat tussen GTG en generatieve semantiek weer te geven in termen van Lakatos' methodology of scientific research programmes, maar maken niet duidelijk wat die lui nou eigenlijk dóen met deep structure of het Katz-Postal principe. Hoewel Huck en Goldsmith de woede van taalwetenschapshistoricus Newmeyer over zich afriepen door te suggereren dat generatieve semantiek 'niet om wetenschappelijke redenen uit het zicht was verdwenen', hadden ze met hun schemaatjes van verschillende 'research programmes', overzichten van argumenten en interviews met betrokkenen niet veel toe te voegen aan het informelere, dikkere, twee jaar eerder verschenen The Linguistics Wars van Randy Allen Harris.

De 'Linguïstische Oorlogen' die Harris beschrijft speelden zich af in de jaren zestig en begin jaren zeventig tussen Chomsky en vier van zijn afvallige volgelingen, de 'ruiters van de apocalyps', Lakoff, Postal, Ross en McCawley. Belangrijkste strijdpunt was of taal een op zichzelf staande formele structuur is/heeft, of begrepen moet worden vanuit de onderliggende concepten. De debatten gingen doorgaans niet over de resultaten van taalkundig veldwerk, maar over ambiguïteiten, betekenisverschillen en 'grammaticale correctheid' van voorbeeldzinnen. Volgens Chomsky c.s. waren dit geen anomalieën maar aspecten van het taalgebruik (performance) die geen uitsluitsel gaven over de taalstructuur (competence). Voor generatieve semantici duidden ze op een directe koppeling tussen woorden en concepten, die van invloed is op de zinsconstructie. Dat resulteert in analyses van 'kill' als 'CAUSE TO BECOME NOT ALIVE', en discussies over of 'all inhabitants of Cormorant Island speak two languages' nou alleen oppervlakkig gezien ambigu is, of werkelijk iets anders uitdrukt dan 'two languages are spoken by everyone on Cormorant Island'.

Harris heeft dicht bij het strijdgewoel gezeten, en dat is te merken. Enerzijds heeft hij niet alleen een flinke batterij roddels paraat maar weet hij ook goed en beknopt duidelijk te maken waar de zoveelste schermutseling nu weer over ging, en wat de mogelijke theoretische implicaties konden zijn van deze of gene voorbeeldzin. Anderzijds wordt taalwetenschap daardoor wel heel erg een aangelegenheid van een half dozijn hoofdfiguren en wat figuranten. Zijn belangrijkste conclusie is dat generatieve semantiek niet zozeer door een gebrek aan verklaringen en resultaten uit zicht is verdwenen, als door de zelfondermijnende benadering om vooral zoveel mogelijk uitzonderingen en onverklaarde constructies op te sporen, waardoor er geen duidelijk voorbeeld (='paradigma') was voor andere wetenschappers om te volgen. 'Scientists need something to do'.
Probleem is dat Harris nou juist níet laat zien hóe die navolging of niet-navolging in zijn werk ging. Het idee dat wetenschappelijke revoluties soms meer met intern gebakkelei dan met grote ingevingen te maken hebben is op zich niet zo schokkend, maar waarom het gebakkelei op de afdeling linguïstiek in Cambridge, Mass. nou zoveel consequenties had voor wat de rest van de wereld aan linguïstiek deed, blijft onbesproken. Zijn historisch overzicht aan het begin van het boek maakt goed duidelijk hoe Chomsky brak met de empirisch-etnologische benadering van Sapir en Bloomfield, maar wekt de indruk dat er in Europa na Saussure niet veel meer is gebeurd in het vakgebied. (Ergens terzijde wordt ene Jakobson genoemd, maar verder figureren Europeanen vooral als oppikkers en doorgevers.)
Ook outside figures als Fillmore en Chafe komen weinig aan bod. Chafe, die in 1957 Chomsky hoorde maar daarna doodleuk verder ging met empirisch-etnologisch onderzoek naar indianentalen, merkte later op dat hij eenmaal terug onder vakgenoten zich voelde als 'an atheist in medieval Europe'. Zijn 'mediationele' model in Meaning and the Structure of Language, waarin syntaxis wordt beschreven als een 'postsemantical process', gaat verder dan generatieve semantiek in het koppelen van betekenis aan zinsvorm, met een analyse van idiomatische structuren die plausibeler is dan de koppeling van woorden aan concepten in het werk van Postal en Lakoff.

The Linguistics Wars is dik genoeg, dus je hoeft Harris niet te verwijten wat hij allemaal niet behandelt. Het gaat er niet zozeer om of hij Charles of Wallace wel genoeg aandacht geeft, maar in hoeverre deze debatten representatief zijn voor hoe het er in de taalwetenschap aan toegaat.
De titel suggereert iets te veel dat het centrale probleem de relatie tussen semantiek en syntaxis is, en dat de ontwikkeling in het vakgebied door deze debatten gestuurd wordt. Hoewel Harris de structuur van linguïstische revoluties beschrijft als een soort van mob psychology, geeft hij daarmee wel heel stellig het primaat aan de theorie, en aan een specifiek theoretisch domein. Geldt dat ook voor de lexicografen, sociolinguïsten, speech act theorists, cognitiewetenschappers, formele semantici, logici, programmeurs, vertalers, taaletnologen en fonologen? Wat vooral representatief aan zijn studie is, is de weergave van verschillende manieren om elkaar niet te begrijpen, bewijslast te verplaatsen en niet al te goed te weten waar men eigenlijk mee bezig is. Maar zijn conclusie is niet 'het is een conceptuele chaos binnen de linguïstiek' maar 'don't bet against Chomsky'.

Het interessante van taalwetenschap voor wetenschapsfilosofen is de unieke combinatie van conceptuele verfijning en conceptuele chaos. Sociologen komen er modelsmatig niet bij in de buurt, en quantumfysici zijn het over de maten en wetten eens. Linguïsten, daarentegen, kunnen het er maar niet over eens worden wat semantiek is, en terwijl de heren syntactici hun eigen oorlogje uitvechten wordt semantiek bedreven door filosofen, logici, psychologen, lexicografen en een verdwaalde syntacticus, lieden die weinig meer met elkaar gemeen hebben dan dat ze zich met woorden en 'iets anders' bezighouden. In mijn scriptie heb ik betoogd dat dit voor wetenschapsfilosofen misschien wel de beste der mogelijke werelden is, omdat uitleg en conflict wezenlijke onderdelen van competent taalgebruik zijn. Het conflict tussen verschillende 'styles of reasoning' is in die (mijn) opvatting deel van een 'conflict view of language', waarin redeneren iets anders is dan een algoritme toepassen.
Wat ik dus graag zou willen weten, van Harris en ook van anderen, is of die conceptuele chaos wel echt zo chaotisch is. Morgen maar eens Words and Objections lezen, waarin Quine en Chomsky elkaar de oren wassen. En verder denken over een manier waarop je als wetenschapsfilosoof iets kunt zeggen over 'de conceptuele chaos in de linguïstiek' zonder daarmee al te veel te betweteren van buitenaf. (Er staat me nog maar al te goed bij hoe kwaad een zeer pientere linguïste werd toen ik suggereerde dat betekenis iets te maken had met waarheid: "Ja hállo!")

Harris, Randy Allen: The Linguistics Wars. Oxford UP 1993, 356p.

zaterdag 8 september 2007

Verslag van de Gaudeamus Muziekweek (3)

Bij elke Muziekweek zijn er weer stukken die meer thuishoren onder de noemer 'receptiegeschiedenis' dan onder 'nieuwe muziek'. In het concert van het Nieuw Ensemble, vrijdagavond, is dat het aan het ensemble opgedragen Ramai van Dieter Mack. IJle rietblazers, felle ten hemel donderende geluidsuitbarstingen uit de piano en gong, en nog oosterse invloeden ook: Messiaenistischer moet het niet worden.
Meestal blijkt die schatplichtigheid ook wel uit de profielen in het programmaboekje, waarin de leermeesters worden opgesomd. Gek genoeg blijkt Mack een leerling van Ferneyhough te zijn, en prat te gaan op 'een achtergrond in de experimentele jazz, rock en electronische muziek'. En hij heeft ijverig naar gamelans geluisterd.

Voor oosterse invloeden zit je goed bij het Nieuw Ensemble, voor dit concert versterkt met een sho (Japans mondorgel), duduk (Armeense fluit met dubbel riet), en qanun (Arabisch hakkebord). Instrumenten die net als de gitaar en luit niet zijn opgewassen tegen het symfonisch geweld van batterijen blazers en strijkers maar het goed doen in kamerensembles. Misschien komen diezelfde instrumenten nog beter tot hun recht in het Ziggurat Ensemble, waarin ze een vaste plaats hebben en waar nog wat meer westernij uit is weggelaten. Maar rechtvaardiger Oost-West-verhoudingen leveren niet per se betere muziek op. Die exotische instrumenten hebben namelijk ook zo hun beperkingen, niet alleen qua volume maar ook qua toonbereik en speelmogelijkheden. Ziggurat is dan ook voor zijn repertoire grotendeels afhankelijk van Theo Loevendie, terwijl het NE - met een aantal leden van Ziggurat als 'vaste gastmusici' - zich kan onderscheiden van andere moderne ensembles, maar ook in de main-stream avant-garde meespeelt.

Met dat tot zijn beschikking is het toch vreemd dat Wilbert Bulsink het NE voor symfonieorkest laat spelen. Runner-up van verleden jaar Marco Momi doet het beter met Iconica, door de piano te temperen met 'gouden en zilveren bladeren' en een bescheiden tape af te spelen op twee ghettoblasters. Paul Usher is niet bang om aangename muziek te schrijven: in On the thread of a tune volgt de ene twinkeltoon op de andere vrolijke fladdering, elk lekkerbeetje van het ene instrument op een amuse van het volgende.

De afsluiter van de avond is hilarisch. Als het Nieuw Ensemble al is uitgespeeld, is er voor de mensen die niet op zaterdag hoeven te werken nog een gratis concert van het ensemble van het Conservatorium. (F.O. moest vandaag wel werken, maar hij was nog iets te hyper na zijn hardlooptraining om daar om te malen.) Fabian Svensson organiseert een soort van muzikale quiz: 25 korte stukjes, bijeengeknipt en -geplakt uit Mozart, Beethoven, Bach, de vier jaargetijden, Le Sacre du Printemps en Carmen, maar ook The Final Countdown, Solidarity Forever en het thema uit de Godfather, voert hij aan de piepjonge violiste Marleen Wester en haar posse van electrische gitaren, percussie, blokfluiten en melodica's. Raad ze alle vijfentwintig! De truc van het herhalen van een of twee maten, en dan even de hele melodie laten doorschemeren, wordt iets te vaak gebruikt, maar het publiek ligt in een breuk bij de ineengeschoven versies van de Sacre en van de Stagioni.
Het kan dus blijkbaar wél, een publiek van avantgardofielen een geweldige avond bezorgen met een uur lang losse themaatjes en muzikale amuses.

vrijdag 7 september 2007

Heb ik dit in mijn hoofd zitten?

Wat redenen volgens de Aristotelische logica een eeuw na Russell en Frege betreft...

Pieter Seuren, hoogleraar theoretische linguïstiek en taalfilosofie, vindt dat het klassieke vierkant van opposities een adequatere uitdrukking geeft van de redeneercompetentie van taalgebruikers dan moderne predikaatlogica. Voor wie het vierkant van opposities niet kent:


Dus als alle zwanen wit zijn, zijn sommige zwanen wit, en is het niet zo dat geen zwanen wit zijn. Dit klopt natuurlijk alleen als je geen lege verzamelingen hanteert (wat als er helemaal geen zwanen zijn?) maar dat doen normale mensen volgens Seuren dan ook niet.
Wel is het volgens Seuren zo dat competente taalgebruikers een verschil zien tussen "Alle zwanen zijn wit" en "Er zijn geen zwanen die niet wit zijn". En dat geldt voor alle koppels van uitspraken in de toelichting bij het vierkant. Dus krijg je geen vierkant, maar een achthoek:



Tevens hebben normale mensen Two Dogmas of Empiricism niet gelezen, want ze hanteren een onderscheid tussen geldigheid van uitspraken op basis van aannames en van observaties. Dus krijg je - jawel - een zestienhoek:



En het wordt nog gekker, want ergens (hier kon ik het denkvermogen van normale mensen niet meer volgen) haalt hij ook nog een punt T vandaan, dat met alle punten in verbinding staat. Het heeft er iets mee te maken dat voor assumpties andere gevolgtrekkingen gelden dan voor observaties, want het breidt de zestienhoek niet uit, maar vervangt hem door een prisma. Het resultaat van deze scherpslijperij is een juweeltje:


En nu even alle gekheid op een stokje, het idee dat alle taalgebruik een onderliggende logica heeft, en dat deze universeel is, maar wel gemankeerd, valt onder wat Michiel van Lambalgen 'filosofische pornografie' noemt. Professor Seuren bepaalt even voor de gewone mensen hoe zij denken. Het idee dat mensen verschillende 'styles of reasoning' zouden kunnen hanteren, en dat ze het oneens kunnen zijn over wat een correcte redenering is zonder dat een van beiden een redeneerdefect heeft, heeft blijkbaar geen plaats in zijn psycholinguïstiek.

Tekst: The Natural Logic Project

donderdag 6 september 2007

Verslag van de Gaudeamus Muziekweek (2)

Het voelt als spijbelen, temeer omdat ik nu het pikant getitelde stuk van de componist-volgens-wie-het-ieder-jaar-niks-is gemist heb. Maar er zit nou eenmaal een grens aan hoeveel muziek een mens per dag geconcentreerd kan beluisteren en als het muziek van jonge componisten betreft, die nog al eens een 'principle of charity' vraagt, ligt die grens voor mij lager dan twee concerten per dag. Om kort te gaan, ik kan dus alleen verslag doen van de middagconcerten van de afgelopen dagen, want het Asko Ensemble en het Nederlands Vocaal Laboratorium heb ik links laten liggen.

Het Calefax Rietkwintet. Vijf staand optredende heren in pakken die ijverig nieuw repertoire werven, en oud spul herschrijven naar hun ongewone bezetting van sax, klarinet, basklarinet, fagot en hobo. Opvallend is dat het voorkomen van de vier klassieke rietblazers vriendelijk en bescheiden, en dat van de saxofonist ronduit macho is. Voordeel van de verschillende klankkleuren is dat de klanken niet, zoals bij een saxkwartet, in elkaar versmelten; nadeel is dat het daardoor nooit een wall of sound wordt. Bij hun bewerkingen van Ockeghem en Josquin werkt dat wonderwel. Hun vijfendeling van Nancarrow's Studies for Player Piano, dinsdag op het programma, laat duidelijk horen uit welke jazzdeuntjes de studies zijn opgebouwd, maar klinkt nu niet meer als muziek die voor menselijke pianisten te moeilijk is. Le Tourne-disque Antique van Sander Germanus is door het gebruik van kwarttonen lekker ontregelend. Volgens fagottist Alban Wesly gaat de melodie 'tegelijk omhoog en omlaag'. Peter van Onna schrijft een mellow stuk met Stravinsky-citaten, dat het bij een film beter zou doen dan in de zaal. Schietgebedjes van Edward Top schuurt en varieert meer, maar beroept zich op iets te veel voorbeelden. Maaike Nas zorgt met Entrez voor een korte en krachtige opener.

Het Doelen Kwartet wordt om en om afgewisseld door tape-werken. Dat houdt de spanning erin, maar moet pijnlijk zijn voor de musici, die recht voor de boxen zitten. De tapes vallen alweer tegen. Elsa Justel vervormt water-, deur- en vioolgeluiden, en misschien nog wat andere huisraadklanken, soms tot al te gastrische geluiden. De track van Stelios Manousakis zou het niet slecht doen in een altodisco: pompende, maar verschuivende ritmes die langzaam opgaan in een grote geluidswolk, waar ook wat zoetere tonen in doorschemeren. De winnaar van de Prix Ton Bruynèl, Yutaka Makino, huldigt volgens de jury het principe 'less is more': Cryosphere verkent 'vervormingen en ontwikkelingen binnen geluidsstromen en -wolken'. Luisteren naar de wind is inderdaad een boeiende ervaring. Maar bovenop een berg toch leuker.
Ook hier een korte en levendige opening, nu van Peter-Jan Wagemans, die verderop in het programma nog terugkomt met vervormingen van barokke thema's. A Field Guide to Falling Snow van Hillary Zipper is een andere vorm van less is more: fragmenten en stilte van het genre Fragmente, Stille. Met recht geselecteerd, hoewel iets te lang, is de afsluiter, Echopraxia van Evis Sammoutis: een aaneenschakeling van net-niet-herhalingen, omkeringen, hersorteringen, en verschuivende timbres, ritmes en toonhoogten, die laten merken dat hij de theorie kent en weet toe te passen.


Ik heb helemaal geen hekel aan electronica. Het is eerder een teleurstelling als ik op een concert kom en er is nergens electronica te zien. Ik begrijp niet waarom je anno 2007 je nog zou beperken tot houten kastjes en blikken pijpen - vergelijk het met Aristotelische logica hanteren in het tijdperk van de Principia Mathematica. Maar waarom zou je tapes maken met ruisen, pulsen, drones en herkenbaar huis-, tuin- en keukengerei? Bij Stockhausen en Bruynèl is dat nog wel charmant, maar dan op de manier van een stomme film die te snel gaat.
Na al dat gesomber was het een verademing om vandaag het concert van Insomnio te horen. Het stond niet met zoveel woorden in het programmaboekje, maar mijn indruk was dat er bij het spinnen van de draadjes nauw met de musici was samengewerkt. Per Bloland geeft zijn stuk weliswaar een vreselijke titel mee (Negative Mirror Part II) maar heeft een wel heel ingenieuze vorm van live electronics ontwikkeld: met behulp van magneten boven de snaren van de vleugel wekt hij resonanties op, die live worden gesampled met opnamen van de andere instrumenten. Een soort van pianoresonantie, maar dan in twee richtingen. Het resultaat is dat van een echo met een eigen stem.
Dietrich Hahne ondersteunt in NUT, voor piano, fluit en viool, de gejaagde en soms abrupt stoppende muziek met schurende klanken alsof je langs het hout van een viool strijkt. De bijbehorende video met vlammen en plooien, die op de vloer wordt geprojecteerd, is wat onzinnig maar verhoogt wel de sfeer.

Zowel vandaag als maandag een glansrol voor cellist John Addison. In 7 Solos for Violoncello van Ignacio Fernández Bollo creëert hij tegelijkertijd drones en dwarreltonen, door 2 snaren aan te strijken en daarvan 1 te betokkelen (solo 1), en omgekeerd door met de strijkstok over de snaren te dwarrelen, en ondertussen lange tonen te plukken (solo 2). In het stuk van Per Bloland moet hij middenin het stuk zijn cello bijstemmen. Uiterst cool is zijn Schotse onverstoorbaarheid bij dit alles. Dat hij ook gevoel voor humor heeft, blijkt maandag, als hij na de laatste solo de componist op het podium nodigt door de zaal in te turen met de houding van een matroos die op uitkijk staat.

woensdag 5 september 2007

Pas op, opstap!

Een prachtig stukje instant-poëzie bij de brug van het Muziekgebouw. De komma heb ik zelf toegevoegd. Proef het maar eens op je tong, de 4 p's, de omkering van klinkers en klemtoon.

Geen overbodige waarschuwing trouwens...

dinsdag 4 september 2007

Verslag van de Gaudeamus muziekweek (1)

Gisteren is in het Muziekgebouw aan 't IJ de Gaudeamus Muziekweek begonnen. Omdat de stichting Gaudeamus - die geweldige instelling voor het promoten en bewaren van moderne muziek, die kantoor houdt in het Muziekgebouw - per 1 januari opgaat in het nieuw op te richten 'Huis van de Muziek', had een journalist van Nrc.next bedacht dat dan het festival ook wel op zou houden te bestaan. Geen sprake van, zei Henk Heuvelmans, de directeur van Gaudeamus, nam de schaar ter hand, knipte het stuk laster kordaat doormidden en verklaarde het festival voor geopend.

Volgens een niet nader te noemen componist (wiens werk wel deze week wordt uitgevoerd) kijkt men elkaar ieder jaar weer meewarig aan en zegt 'het is niks.'
Twee jaar geleden was dat in elk geval niet van toepassing, met gedenkwaardige concerten van het Aleph Ensemble, Nieuw Ensemble en Ensemble Algoritmo, workshops die ondertussen zijn wegbezuinigd, en twee prijswinnaars (Oscar Bianchi van het festival, en Elsa Justel van de Prix Ton Bruynèl) waarvan ik blij ben dat ze dit jaar terugkomen.
Het festival van 2006 voldeed meer aan de omschrijving. Een niet gedenkwaardig concert van het Aleph Ensemble, mislukte pogingen om electrische gitaar en piano te combineren, Tomoko Mukaiyama wiens gepingel gelukkig even werd onderbroken door een donderend luide tape. De prijs ging naar een stuk vol acrobatiek op een ontstemde piano, die werd weggedrukt door blazers en strijkers die een lage-frequentie oscillator nadeden. Een lichtpuntje was de installatie van Bram Vreven, met kantelende glasplaten waar water tussen stroomde.

Ook dit jaar een interessante installatie, van een rij op elkaar gestapelde en met springveren verbonden houten kisten die op onvoorspelbare wijze trillingen aan elkaar doorgeven. Maar wat het openingsconcert betreft: niks was het niet, maar de winnaar van dit jaar heb ik nog niet gehoord. De belangrijkste conclusie was, jongens, pas op met electronica.
Dieter Dolezel verpestte een stuk voor 3 pianisten op 1 prepared piano met een tape die een metronoom nadeed, maar dan luider. Jammer, want het effect van de piano die aanvankelijk geblokkeerd was, en via electronica vreemde plofgeluiden maakte, maar langzamerhand tot leven kwam, was de moeite waard.
Hugo Morales Murguia maakte een stuk voor gitaar en laptop dat niet naar gitaar klonk.
Het ergst was nog Juan Andréz Verdaguer, die de luidspreker frontaal de zaal in richtte en het publiek in de tandartsstoel legde. Volgens de toelichtende tekst had dat met God, wiskunde en de menselijke vrijheid te maken. (Het is weer eens iets anders dan Messiaen, God als allesverpulverende tandartboor.) Vervelend voor het Ives Ensemble, dat toch echt zijn best deed.

Bijsluiter

Dit blog is een experiment. Ik weet nog niet wat ik allemaal aan het internet kwijt wil - karikaturen, ideeën, muziekrecensies, papers, en misschien zelfs gedichten - en denk er nog over een eigen site op te richten, vooral voor het eerste. Maar omdat het nog niet zo ver is, hier alvast een voorproefje:


'Het spook van Wittgenstein' zou hier geen slechte titel voor zijn. En in dezelfde stijl - boze gek met uitzinnige ogen, uitgevoerd in penseel en fineliner - hebben we nog een andere zeepkistprofeet, Herr Friedrich Nietzsche:

Jammer genoeg zijn deze twee meteen zo'n 10 % van mijn oeuvre tot nu toe, als je tenminste het criterium hanteert dat een karikatuur op zijn onderwerp moet lijken en ook nog grappig moet zijn. Zolang dat een kwestie van toevalstreffers blijft, kan die site nog wel even wachten.