donderdag 6 september 2007

Verslag van de Gaudeamus Muziekweek (2)

Het voelt als spijbelen, temeer omdat ik nu het pikant getitelde stuk van de componist-volgens-wie-het-ieder-jaar-niks-is gemist heb. Maar er zit nou eenmaal een grens aan hoeveel muziek een mens per dag geconcentreerd kan beluisteren en als het muziek van jonge componisten betreft, die nog al eens een 'principle of charity' vraagt, ligt die grens voor mij lager dan twee concerten per dag. Om kort te gaan, ik kan dus alleen verslag doen van de middagconcerten van de afgelopen dagen, want het Asko Ensemble en het Nederlands Vocaal Laboratorium heb ik links laten liggen.

Het Calefax Rietkwintet. Vijf staand optredende heren in pakken die ijverig nieuw repertoire werven, en oud spul herschrijven naar hun ongewone bezetting van sax, klarinet, basklarinet, fagot en hobo. Opvallend is dat het voorkomen van de vier klassieke rietblazers vriendelijk en bescheiden, en dat van de saxofonist ronduit macho is. Voordeel van de verschillende klankkleuren is dat de klanken niet, zoals bij een saxkwartet, in elkaar versmelten; nadeel is dat het daardoor nooit een wall of sound wordt. Bij hun bewerkingen van Ockeghem en Josquin werkt dat wonderwel. Hun vijfendeling van Nancarrow's Studies for Player Piano, dinsdag op het programma, laat duidelijk horen uit welke jazzdeuntjes de studies zijn opgebouwd, maar klinkt nu niet meer als muziek die voor menselijke pianisten te moeilijk is. Le Tourne-disque Antique van Sander Germanus is door het gebruik van kwarttonen lekker ontregelend. Volgens fagottist Alban Wesly gaat de melodie 'tegelijk omhoog en omlaag'. Peter van Onna schrijft een mellow stuk met Stravinsky-citaten, dat het bij een film beter zou doen dan in de zaal. Schietgebedjes van Edward Top schuurt en varieert meer, maar beroept zich op iets te veel voorbeelden. Maaike Nas zorgt met Entrez voor een korte en krachtige opener.

Het Doelen Kwartet wordt om en om afgewisseld door tape-werken. Dat houdt de spanning erin, maar moet pijnlijk zijn voor de musici, die recht voor de boxen zitten. De tapes vallen alweer tegen. Elsa Justel vervormt water-, deur- en vioolgeluiden, en misschien nog wat andere huisraadklanken, soms tot al te gastrische geluiden. De track van Stelios Manousakis zou het niet slecht doen in een altodisco: pompende, maar verschuivende ritmes die langzaam opgaan in een grote geluidswolk, waar ook wat zoetere tonen in doorschemeren. De winnaar van de Prix Ton Bruynèl, Yutaka Makino, huldigt volgens de jury het principe 'less is more': Cryosphere verkent 'vervormingen en ontwikkelingen binnen geluidsstromen en -wolken'. Luisteren naar de wind is inderdaad een boeiende ervaring. Maar bovenop een berg toch leuker.
Ook hier een korte en levendige opening, nu van Peter-Jan Wagemans, die verderop in het programma nog terugkomt met vervormingen van barokke thema's. A Field Guide to Falling Snow van Hillary Zipper is een andere vorm van less is more: fragmenten en stilte van het genre Fragmente, Stille. Met recht geselecteerd, hoewel iets te lang, is de afsluiter, Echopraxia van Evis Sammoutis: een aaneenschakeling van net-niet-herhalingen, omkeringen, hersorteringen, en verschuivende timbres, ritmes en toonhoogten, die laten merken dat hij de theorie kent en weet toe te passen.


Ik heb helemaal geen hekel aan electronica. Het is eerder een teleurstelling als ik op een concert kom en er is nergens electronica te zien. Ik begrijp niet waarom je anno 2007 je nog zou beperken tot houten kastjes en blikken pijpen - vergelijk het met Aristotelische logica hanteren in het tijdperk van de Principia Mathematica. Maar waarom zou je tapes maken met ruisen, pulsen, drones en herkenbaar huis-, tuin- en keukengerei? Bij Stockhausen en Bruynèl is dat nog wel charmant, maar dan op de manier van een stomme film die te snel gaat.
Na al dat gesomber was het een verademing om vandaag het concert van Insomnio te horen. Het stond niet met zoveel woorden in het programmaboekje, maar mijn indruk was dat er bij het spinnen van de draadjes nauw met de musici was samengewerkt. Per Bloland geeft zijn stuk weliswaar een vreselijke titel mee (Negative Mirror Part II) maar heeft een wel heel ingenieuze vorm van live electronics ontwikkeld: met behulp van magneten boven de snaren van de vleugel wekt hij resonanties op, die live worden gesampled met opnamen van de andere instrumenten. Een soort van pianoresonantie, maar dan in twee richtingen. Het resultaat is dat van een echo met een eigen stem.
Dietrich Hahne ondersteunt in NUT, voor piano, fluit en viool, de gejaagde en soms abrupt stoppende muziek met schurende klanken alsof je langs het hout van een viool strijkt. De bijbehorende video met vlammen en plooien, die op de vloer wordt geprojecteerd, is wat onzinnig maar verhoogt wel de sfeer.

Zowel vandaag als maandag een glansrol voor cellist John Addison. In 7 Solos for Violoncello van Ignacio Fernández Bollo creëert hij tegelijkertijd drones en dwarreltonen, door 2 snaren aan te strijken en daarvan 1 te betokkelen (solo 1), en omgekeerd door met de strijkstok over de snaren te dwarrelen, en ondertussen lange tonen te plukken (solo 2). In het stuk van Per Bloland moet hij middenin het stuk zijn cello bijstemmen. Uiterst cool is zijn Schotse onverstoorbaarheid bij dit alles. Dat hij ook gevoel voor humor heeft, blijkt maandag, als hij na de laatste solo de componist op het podium nodigt door de zaal in te turen met de houding van een matroos die op uitkijk staat.

Geen opmerkingen: