dinsdag 25 september 2007

Bemerkungen über den Dandyismus

Prof. Früchtl omschreef de dandy ooit als een 'educated follower of fashion', volgens hem een regel uit het nummer Dandy van de Kinks. Hij had het mis. A dedicated follower of fashion was een single uit 1966 over een Londense shopaholic, 'who thinks he is a flower to be looked at'. Geen dubbele bodems daaronder, net zo min als in Dandy (van het album Face to Face, zelfde jaar), dat begint met:

"All your little life
You're chasing all the girls
They can't resist your smile, oh-oh"

en eindigt met de vaststelling dat hij altijd een vrijgezel zal blijven. Roger Daltrey, de ijdele en charismatische zanger van The Who, nam er aanstoot aan. Later werd hij door zijn eigen band nog iets subtieler bespot in het booklet van Quadrophenia:

"If he hadn't lived around I would have said his hair was gold. Real gold I mean, like gold paint."

Ja, de dandy is niet meer wat-ie geweest is. En dat de strekking wat opgerekt wordt is maar goed ook, want als de term beperkt zou zijn tot een duidelijk gedefinieerde groep (namelijk een stel zelfverklaarde niksnutten in hoge kragen die chocolade dronken ten tijde van George IV) zouden we er snel over zijn uitgepraat.
Baudelaire ziet de dandy (dus zichzelf) als een tijdloze figuur, en rekent in een moeite door Caesar en Alcibiades tot de 'historische dandies'. Benjamin beweert in zijn boek dat dandies voortkwamen uit de Britse koloniale merchant class, die onder grote handelsrisico's de schijn moest ophouden en zijn sangfroid moest bewaren. (Natuurlijk een bewering zonder voetnoot, want het is Freudiaans-Marxistische onzin.) Warhol als dandy is een voor de hand liggende woordspeling. De tentoonstelling over de Dandy, twee jaar geleden in het Museum Mesdag, toonde foto's van Rudolph Valentino, Cecil Beaton en - godbetert - David Beckham. Op internet is het merk New Dandyism te vinden, dat bestudeerd onopvallende shirts en jeans verkoopt. En sinds het boek van Dick Pels hebben we ook de aanduiding Politieke Dandy.

Een bonte familie kortom. Er zijn onderscheiden in aan te brengen: Lodewijk van Deyssel onderscheidt de 'sobere dandy', die zijn talent en gevoeligheid verpakt, van de 'echte dandy' die volmaakt en toegewijd oppervlakkig is. Dat onderscheid gebruikt hij om ware dichters te onderscheiden van kunstelaars, ten bate van Stefan George en ten koste van Oscar Wilde. Het kan neutraler. Tegenover de sobere dandy kun je ook de exuberante stellen: er zijn enerzijds figuren die zich nadrukkelijk ingetogen kleden, goede stof strakke snit, zoals Beau Brummel, Aubrey Beardsley, Franz Kafka; en anderzijds figuren met groen haar, een kreeft als hond, grote zijden strikken, rode mantels etcetera, zoals Balzac, Baudelaire, Wilde.
(Beardsley, de magere teringlijer in driedelig grijs, ging ooit samen met de opgedirkte dikzak Wilde op vakantie. Natuurlijk konden ze elkaar niet uitstaan. In Ulysses wordt Buck ('fat') Mulligan op een soortgelijke manier tegengesteld aan Stephen Dedalus, met zijn latin quarter hat, 'a dark figure in mourning midst their gay attires'.)

Het woord 'dandy' heeft overigens niks te maken met dandelion (paardebloem) of met dinde (woerd). Volgens de OED is het 'a local Scottish dimunitive for Andrew', met de bijbetekenis van mafkees. Zo komt het voor in het soldatenliedjeYankee doodle dandy, waarmee de Amerikanen werden bespot door de Britten tijdens de onafhankelijkheidsoorlog:

"He stuck a feather in his cap
And called it macaroni!"

Dankzij Wikipedia valt die grap nog te begrijpen ook:

"Young men who had been to Italy on the Grand Tour adopted the Italian word maccherone — a boorish fool in Italian — and said that anything that was fashionable or à la mode was 'very macaroni'."

En met die geuzennaam verenigden ze zich in de Macaroni Club. Zuipend, gokkend, verwijfd en een buitenlands accent affecterend zijn ze de directe voorgangers van de 'archetypische' dandies uit de Regency. Anders dan de dandies droegen de macaronis nog wel pruiken, idioot hoge zelfs.
Over die eerste echte dandies valt ook niks beters te melden dan dat ze de kuitbroek hebben uitgevonden. In een tijdperk van revoluties en stoommachines verhieven zij nutteloosheid en arrogantie tot een vorm van protest tegen de tijdsgeest, maten zich een adellijk voorkomen aan maar bleven thuis tijdens de Napoleontische oorlogen (Brummel wilde zich niet eens laten legeren in het uiterst onhippe Manchester), roddelden, maakten schulden en eindigden doorgaans in de goot. Brummel stierf berooid in een gesticht.

Hun belangrijkste bijdrage is een voorbeeld om van af te wijken. In hun eigen tijd werd dat al gedaan door Disraeli, die tijdig fatsoenlijk werd en de politiek in ging, en Byron, die het avontuur opzocht en stierf aan overijverige aderlating in Mesolonghi. Maar je kunt je afvragen of ze daarmee 'dandyisme' een nieuwe invulling gegeven hebben. Dat er genoeg voorbeelden zijn van dandies in parliament en op de barricaden is nog geen reden om dandyisme serieus te nemen als vorm van maatschappelijk protest. Baudelaires handen ruiken in 1848 naar buskruit - eerder een vorm van radical chic. D'Annunzio verweeft dandyisme met een protofascistische persoonscultus - wat vooral duidt op de gevaarlijke inhoudsloosheid van 'politiek dandyisme'.

Je kunt dandyisme opvatten als een stijlfiguur, die zich leent voor verschillende boodschappen en voor onnozel maniërisme. In dat geval kun je ook dandies avant la lettre aanwijzen, zoals je El Greco de opa van het expressionisme kunt noemen en de toename van het aantal dissonanten kunt turfen in de muziek van de 19e eeuw. Een belangwekkender probleem lijkt me hier de relatie tussen the medium en the message. Stel ze aan elkaar gelijk en je komt weer bij Brummel terecht. Koppel ze los en je vraagt je af waarvoor dandyisme dan de geschikte stijlfiguur is.
Daarover later meer.

Geen opmerkingen: