Artistic research als revolutie van bovenaf
eerder vandaag verschenen in hard//hoofd online tijdschrift voor kunst en journalistiek
Toen ik in 2007 afstudeerde in de kunstfilosofie, had ik nog nooit van artistic research gehoord. Uitzonderlijk was dat niet: het was een ontwikkeling die zich grotendeels binnen de kunstacademies afspeelde, en waar je weinig over hoorde als je alleen de kunstrubriek las en zo af en toe naar het Stedelijk Museum ging. Twee jaar later bleken bij een discussie over disciplinevorming aan de Universiteit Leiden, de aanwezige wetenschapsfilosofen en -historici niet te weten dat diezelfde universiteit ondertussen doctorsgraden in de kunsten verleende. Kort daarna schreef Lien Heyting een lang artikel in NRC Handelsblad over Hooggeleerde Kunstenaars, en sindsdien is het fenomeen ook bovengronds bekender.
Research is het nieuwe modewoord in de kunstwereld geworden. De Rijksakademie zet groot op haar persmap: ‘research in the visual arts’, het dansgezelschap Emio Greco | PC presenteert zich nu als een ‘interdisciplinair onderzoekscentrum’, Dansmakers Amsterdam noemt haar werkplaatsen ‘research residencies’, en een kunstenaarsgarage in Amsterdam-Noord noemt zich de Rhizomatic Project Space for Artistic Research. Zelfs in het Allard Pierson Museum hangen tegenwoordig foto’s van Etruskische graven, geschoten door een artistiek onderzoeker. Prima foto’s verder, maar wat wordt er nou eigenlijk bedoeld met ‘artistiek onderzoek’?
Revolutie van bovenaf
Pragmatisch gezien betekent het vooral: kunstenaars die promoveren. De term Artistic Research komt voor het eerst op in het begin van de jaren negentig, als de Britse kunstacademies gedwongen opgaan in universiteiten: ze worden dan verwacht ‘research’ te produceren, en krijgen bovendien een bonus voor elke promovendus die ze afleveren. Het fenomeen verspreidt zich over Europa met het Bologna-proces, waarbij in heel Europa de Bachelor, Master en PhD worden geïntroduceerd – en dus óók in het kunstonderwijs. Vooral in de laatste vijf, zes jaar zijn daardoor de promotietrajecten en Graduate Schools in de kunsten als paddenstoelen uit de grond geschoten: ondertussen zijn er zo’n drieduizend kunstenaars in heel Europa bezig met een promotieonderzoek. In sommige landen noemen ze de graad toepasselijk Dr. Artium, afgekort Dr. Art.
Maar daarmee is nog niet de vraag beantwoord: wat houdt het onderzoek nu eigenlijk in? Daarover zijn, voor zover ik kan nagaan, tenminste drieënvijftig conferenties en symposia gehouden in de afgelopen tien jaar, en de antwoorden zijn nog steeds onbevredigend. In wezen is artistic research een revolutie van bovenaf, het onbedoelde neveneffect van onderwijshervormingen. Een baanbrekend revolutionair onderzoekskunstwerk is er nog niet geweest: er is geen haai op sterk water of Demoiselles d’Avignon van de artistic research, geen spectaculair onderzoeksresultaat waarmee een compleet nieuw vakgebied ontsloten wordt. Maar moet je je als kunstenaar dan conformeren aan gangbare normen van wetenschappelijkheid?
Grofweg kun je drie benaderingen onderscheiden. Je hebt kunstenaars die hun artistieke praktijk zelf als onderzoek zien, zoals Jan-Erik Andersson die zijn eigen utopische huis gebouwd heeft. Er zijn kunstenaars die wetenschappelijke inzichten en nieuwe technologieën toepassen, zoals Jalila Essaïdi die in samenwerking met TNO een stuk kogelwerende huid ontwikkelde, of Luc Vaes die de geschiedenis van prepared piano techniques naging en daarmee ook zijn eigen repertoire als pianist verrijkte. En er zijn kunstenaars die vinden dat ze via hun kunstenaarschap onderzoek doen en dat documenteren, zoals het duo Snaebjörnsdottir/Wilson dat alle opgezette ijsberen in Engeland gefotografeerd heeft, of Sophie Ernst die Palestijnen hun in ’47 afgenomen/verwoeste huis laat natekenen en daarvan maquettes maakt.
Maar op al deze benaderingen valt iets aan te merken. Als je stelt dat kunst altijd al een vorm van onderzoek is (er wordt immers gezocht en geëxperimenteerd), kun je alles wel onderzoek noemen. Als je wetenschap en technologie toepast, wat is dan het artistieke aan je onderzoek? En als je via je kunstenaarschap onderzoek doet, levert dat dan wel wetenschappelijke of artistiek relevante uitkomsten op? Soms wordt er zelfs gestreefd naar een ‘synthese’ van kunst en wetenschap – een tamelijk onmogelijke ambitie, want dat zijn allebei tamelijk lege verzamelbegrippen, en wat doet het ertoe of iets ‘kunst’ is? Het resultaat is dat iedere kunstenaar-promovendus met zijn eigen definitie van ‘onderzoek’ komt en opnieuw het wiel moet uitvinden, laverend tussen anything goes en de onmogelijke eis met iets revolutionair nieuws te komen…
Het is een Catch-22.
Nieuwe kunst?
Levert artistic research wel nieuwe kunst op? De meest merkbare effecten zijn dat het woord ‘research’ overal opduikt, en dat voorstellingen en tentoonstellingen in toenemende mate gepaard gaan met symposia, voor- en nagesprekken en publicaties: de zogeheten ‘educational turn‘ binnen de kunst. Een positief gevolg daarvan is dat kunstwerken steeds meer worden gepresenteerd als discussiestuk in plaats van als object op een sokkel, zodat je als toeschouwer niet meer gapend van bewondering hoeft toe te kijken, en ook niet wegkomt met onverschilligheid. Daardoor zijn de makers ook meer in termen van projecten over hun werk gaan denken, waarbij het meer gaat om het uitwerken van een idee met de daarvoor geschikte middelen dan om het maken van een meesterwerk. Een negatief gevolg is dat er een gigantische rijstebrijberg van inhoudsloze ‘art theory’ wordt geproduceerd, en dat die setting soms een excuus is voor al te slordig ‘work in progress’ (het gaat immers om ‘het proces’).
Een sluipend effect is dat je in de avant-garde steeds duidelijker een scheiding van twee culturen ziet. Net als in de wetenschap heb je namelijk ook in de kunst alfa’s en beta’s. Aan de ene kant zijn er nerds die aan het IRCAM elektro-acoustische muziek maken, die robotshows houden op Ars Electronica, die lichtgevende konijnen uit de reageerbuis toveren en audiovisuele installaties maken bij ZKM. Dat wordt meestal ook niet omschreven als artistic research, soms wel als ArtScience. Aan de andere kant heb je een contemporary art scene van video- en performancekunstenaars, curatoren en kunsttheoretici, en (neo)(post)conceptueel werk waarin betekenis en ontregeling centraal staat en dat nadrukkelijk niet ambachtelijk, subliem of virtuoos mag zijn. Het is vooral die laatste groep die zich de term ‘artistic research’ heeft toegeëigend.
Een derde gevolg is dat kunstacademies zijn ‘geacademiseerd’, met een steeds groter aandeel theorie in het onderwijs, lectoren en onderzoekers in dienst, en samenwerkingen met universiteiten. Als dat leidt tot kunstenaars die wat beter verbaal zijn onderlegd, en met intellectuele nieuwsgierigheid nieuwe artistieke materialen en onderwerpen verkennen, dan is dat alleen maar toe te juichen. De praktijk is weerbarstig, want kunststudenten zijn soms net studenten, maar het is in elk geval een forse vooruitgang ten opzichte van ‘vrije expressie’.
Inhoudelijk blijft artistiek onderzoek echter vooral een vage belofte, met in de muziek, het theater en de dans een aantal interessante uitkomsten en in de beeldende kunst vooral veel oeverloos geouwehoer. Voor zover ik weet is er nog geen enkel kunstenaarsproefschrift in een handelseditie verschenen en dat is vaak maar goed ook. Veertig jaar geleden veroorzaakte de Amsterdamse filosoof Eldert Willems een rel met het proefschrift ARPH (Ars Philosophia), waarin hij het wezen van de creativiteit verkende aan de hand van een Heideggeriaanse interpretatie van zijn eigen gedichten. Tegenwoordig schrijven kunstenaar-promovendi ieder jaar tientallen proefschriften ARPH.
Je zou positief kunnen denken: als er zoveel mensen ergens serieus mee bezig zijn, komt er vanzelf iets moois uit. Zoals hoe Barbara Lüneburg met haar onderzoek naar de rol van de performer ‘tussen instrument en componist’ het contemporaine repertoire voor solo viool drastisch uitbreidt en dat met de nodige virtuositeit vertolkt ook; zoals Hans-Werner Kroesinger documentair theater maakt over thema’s als de Rwandese genocide en de Zuid-Afrikaanse waarheidscommissie; zoals de visualisatie van complexe choreografie in Synchronous Objects. Maar de vraag: wat willen we nou eigenlijk, wordt onvoldoende gesteld. Als er niet wat stelliger ideeën worden geformuleerd over waar het met de onderzoekskunst naartoe moet, is de kans groot dat we over tien á twintig jaar vragen: wat hebben we in hemelnaam gedáán?
Engagement in de project space
De ‘onderzoeks-revolutie’ is zonder twijfel de meest ingrijpende ontwikkeling in de kunstwereld van de afgelopen decennia; maar het is ook een riskante ontwikkeling. Allereerst is er het gevaar van diploma-inflatie. Daarnaast, onderzoeksgeld is schaars; en hoewel bovengemiddeld veel kunstenaar-promovendi hun eigen onderzoek financieren, wordt er toch meer in geïnvesteerd dan tot nu toe door de resultaten gerechtvaardigd wordt. Cynisch gezien betekent dat in ieder geval: meer geld voor kunst, via de omweg van onderzoek. De geest gaat toch niet terug in de fles.
Het grootste gevaar is dat, terwijl het onderzoek groeit als kool, al het andere experiment wordt wegbezuinigd. Terwijl de bestaande culturele infrastructuur wordt afgebroken, komen er twee nieuwe systemen voor in de plaats: een van boven opgelegd ‘cultureel ondernemerschap‘, en artistic research. De Belgische kunstfilosoof Dieter Lesage schreef twee jaar geleden: “And maybe one day we will be quite accustomed to the fact that a solo exhibition in a museum of contemporary arts can’t be anything but the presentation of a… doctorate in the arts.”
Laten we dat vooral niet doen. Alsof de kunstwereld nog niet incrowd genoeg is! Met de idealen van de avant-garde heeft dat niks meer te maken: er wordt geen betere wereld beloofd, geen toekomstvisie geschetst, en hoewel iedereen de mond vol heeft over maatschappijkritiek en engagement, blijft dat een stijlfiguur voor binnen de project space. Het is, kort en slecht, l’art pour l’art in de peer review.
Uiteindelijk gaat het er niet om of iets ‘kunst’ of ‘onderzoek’ is, maar of er interessante nieuwe dingen gedaan worden. Dat vereist zowel koppige kunstenaars die hun eigen gang gaan, als scherpzinnige kunstenaars die voorbij de kunstwereld kijken. Die stukken in de landelijke pers schrijven zoals Jonas Staal en Merlijn Twaalfhoven. Die nieuwe onderwerpen en benaderingen onderzoeken met een kritische en zakelijke instelling in plaats van zich te verschuilen achter hun kunstenaarschap. Die aan de curatoren en kunsttheoretici duidelijk maken dat hun art scene zo dood als een dodo is, in plaats van ertegenaan te schurken. Echte kritische intellectuelen kortom, in plaats van nog meer symposia in het Stedelijk. En als dat significant nieuwe inzichten oplevert, of desnoods gewoon werk waar je mond van openvalt, geef die mensen dan gerust een doctorsgraad. Of het dan ‘kunst’ of ‘onderzoek’ is wat ze doen, zal me werkelijk worst zijn.
dinsdag 24 januari 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten