woensdag 12 februari 2014

Nogmaals, maar dan anders

Over het redigeren van muziek  
Vandaag op Muziekvan.nu


De jonge componist Gagi Petrovic pleitte onlangs voor meer eindredactie in de hedendaagse muziek. Het komt namelijk nog teveel voor dat een partituur gewoon bij het ensemble ingeleverd en vervolgens uitgevoerd wordt, ook al hangt het nog aan elkaar van stopverf en losse draadjes. Je zou denken dat daar zo langzamerhand toch eens verandering in zou komen, met een hele generatie pro-actieve uitvoerders en een half dozijn nieuwe band-achtige ensembles in de laatste paar jaar, maar blijkbaar vormen die nog steeds de uitzondering. En inderdaad, er gaat geen concert voorbij zonder dat ik denk: haal hier ‘ns wat noten weg of zet dat eens wat duidelijker aan. Film- en theatermakers redigeren ook (al noemen de eersten dat ‘montage’) en aan een partituur kun je makkelijk nog wat sleutelen. Dus waarom niet? En wie nog twijfelt, moet maar eens het manuscript van The Waste Land lezen.

Toch is die twijfel te begrijpen. Zoals iedereen die iets creatiefs doet weet, is eindeloos sleutelen geen substituut voor een goed idee of gelukkig toeval. Pierre Boulez heeft er een slechte gewoonte van gemaakt zijn werk op te vatten als ‘work in progress’ en te blijven herzien, soms wel vijf decennia lang. Dat heeft bij Dérive 2 en Explosante-Fixe  vooral geresulteerd in méér overbodige noten. Dan liever het beknopte Dérive 1 en het relatief weinig gereviseerde Le Marteau sans Maître.

Afgelopen donderdag presenteerden Wilbert Bulsink en Koen Kaptijn een nieuwe versie van hun voor zover ik weet naamloze stuk bij een vooroorlogse filmopname. Op die film, geschoten vanuit een trein, zie je auto’s en gebouwen voorbij flitsen in slow motion. De eerste versie, eind december in Roodkapje in Rotterdam, was wat je noemt minimalistisch: een simpel deuntje uit de computer dat steeds herhaald wordt en op een gegeven moment een paar tonen uit de trombone, waarvan een vage echo blijft hangen en via een soort tape-loop-effect het deuntje opblaast tot denderende noise. Na een uur (of zoiets?) vonden de makers dat het einde nu wel geweest was. Op de derde kerstdag eigenlijk best een fijne hypnotische ervaring, al had wat spacecake geholpen.

Hanns-Georg Gadamer (1900-2002) vatte ooit, een paar jaar voor zijn dood, zijn idee van schoonheid samen met de herinnering aan een concert dat hij 85 jaar eerder had gehoord: Nochmals, bitte, nochmals! Maar dat was niet mijn reactie toen ik hoorde van een nieuwe uitvoering in Splendor. Deze publieksbeproeving nogmaals, amper een maand later? Daarvoor moet je wel knettergek zijn. Of een boek meenemen. Ik deed het laatste.

De nieuwe versie bevat meer afwisseling. Zo is er nu naast de trombone ook een piano, wordt de found footage afgewisseld met opnamen vanaf een NS-trein en is er een geheime vorm van publieksparticipatie. Het deuntje wordt niet alleen gaandeweg opgeblazen maar ook ontregeld, alsof de naald steeds vaker overslaat. Qua muzikaal materiaal is de tweede versie onmiskenbaar rijker – er ontstaan zelfs echt interessante onvoorspelbare wendingen en er is interactie tussen de musici en de computer. Maar het blijft een exercitie in publieksbeproeving, en in dat opzicht is de eerste versie beter geslaagd. Versie 2 kom je makkelijker door, maar versie 1 is boeiender om na te vertellen. Faites simple.

Moraal van dit verhaal? Er zitten grenzen aan wat je zelf kunt verbeteren. Daarom zou het juist een interessant experiment zijn om eens een collega het rode potlood aan te reiken en carte blanche te geven. Bij voorkeur een beetje een eigenzinnige collega en eentje die niet al docent compositie is. Zelf blijf ik met mijn vieze vingers van je stuk af, want ik kan niet eens Vader Jacob spelen. Maar als ik af en toe iets schrijf waardoor een componist op nieuwe ideeën komt, ook goed. Op die manier is recenseren ook een manier van redigeren.

Geen opmerkingen: