maandag 19 mei 2014

Hoe ik van videokunst leerde houden

Vandaag in hard//hoofd

Charles Atlas, Nevada (1974)


Lang heb ik een hekel gehad aan videokunst.

De reden daarvoor is heel eenvoudig: het duurt zo lang. De gemiddelde museumbezoeker, zoals bekend, kijkt zeven seconden naar een kunstwerk. Zelf scoor ik als semiprofessionele kunstvreter hoger, maar mijn manier van kijken is allesbehalve rustiger. Ik been rond, draai om, pik impressies op, loop lijnrecht af op wat me aanspreekt, kijk vanuit verschillende hoeken, bedenk wat voor variaties er op dit beeld mogelijk zijn, loop door, of terug. Als er geen irritante andere museumbezoekers zijn, doe ik dat het liefst met dansante bewegingen. Het is een manier van kijken die zich slecht verdraagt met videokunst. Als ik geen onmiddellijke inschatting kan maken of iets het nader bekijken waard is, word ik ongeduldig. Passief kijken is niet mijn ding.

En toch zijn de tien beeldende kunstwerken waar ik het langst naar gekeken heb allemaal videowerken. De reden daarvoor is even eenvoudig: je moet wel, als je ze echt wilt zien. Curatoren kunnen me een groot plezier doen door er meerdere naast elkaar op te stellen, zodat ik kan zappen. Dat levert bij de meeste werken een interessantere kijkervaring op dan aandachtig stilstaan, en zo hoef je niet al te veel tijd te verdoen om toch begin en eind mee te krijgen. De vergelijking is niet helemaal eerlijk, want natuurlijk heb ik langer naar de meeste theaterstukken, dansvoorstellingen en bioscoopfilms gekeken dan naar kunstvideo’s. Dat schilderijen stilstaan is hun schuld niet. Maar sowieso heeft het een tijd gekost voor ik naar video’s wilde kijken. Met filmpjes op de sociale media moet je me nog steeds niet lastig vallen.

Dat ik van videokunst heb leren houden, komt niet door een andere manier van kijken. Het komt doordat videokunst indringender is. Het spreekt meer zintuigen aan, het ziet er niet steeds hetzelfde uit, opeenvolgende beelden bevatten meer informatie dus kan de maker er complexere inhoud in kwijt. Dat klinkt triviaal maar het duurde vijf jaar voor ik er achter kwam. Toen ik mezelf in 2010 tot ‘recensent interdisciplinair’ bombardeerde, was ik pas halverwege dat inzicht. Nog steeds moet ik me vaker wel dan niet dwingen om aandachtig te blijven kijken – maar ook, soms tegelijkertijd, dwingen om nu eens weg te gaan. Dat maakt de ervaring des te intenser, maar het blijft een merkwaardige liefde. Videokunst vraagt net iets meer onderwerping van de kijker dan ik bereid ben op te brengen.

Er speelt nog iets anders mee: van oudsher is videokunst niet erg kijkersvriendelijk. Langdradig, korrelige beelden, slecht geluid. Deels komt dat botweg door te weinig geld. Het is nog niet zo lang dat kunstenaars de budgetten hebben om serieuze production values in hun videowerk te steken: de weldadige installaties van Pipilotti Rist, de 24 uur durende collage The Clock van Richard Marclay, de intens esthetische bewegende stillevens van Fiona Tan zijn allemaal verworvenheden van na 2000. En deels was het een arty idioom: onvolmaaktheid als artistiek statement. Bij een aantal pionierswerken is die onvolmaaktheid nog wel aandoenlijk, maar als manier om artistiek te doen heb ik er weinig mee. Dat idioom is intussen ook al weer goeddeels verdwenen, omdat ook met een beperkt budget iedereen achter zijn Apple een art director kan zijn en grofkorreligheid geen effectieve manier is om je te onderscheiden van miljoenen doe-het-zelvers op YouTube. Maar ook dat is een recente verworvenheid. Het zijn veranderingen die ik tijdens mijn volwassen leven heb meegemaakt, en zo oud ben ik nu ook weer niet.

Don’t be a grumpy old man, zeiden twee mensen onafhankelijk van elkaar tegen me. (De ene is een vrolijke jonge digitaal letterkundige, de andere een mild cynische oudere kunstcriticus.) De hoofdredacteur vond het ook: ik moest eens een stuk schrijven over dingen die ik leuk vind, in plaats van weer een betoog. Vandaar deze routekaart van hoe ik videokunst leerde waarderen. Grotendeels in chronologische volgorde van wanneer ik ze gezien heb, al behoud ik me het recht voor wat te smokkelen.

[Onder ‘videokunst’ versta ik hier alles wat in een tentoonstellingsruimte in een continue voorstelling gedraaid wordt. Arthouse cinema wordt dus niet meegerekend, evenmin als podiumkunst met een centrale rol voor video, zoals de muziektekstfilms van Yannis Kyriakides of de choreografie Lithium van Andrea Božić.]

1. De kortste


Ik weet niet precies waar en wanneer ik de Handstand (1993) van Marijke van Warmerdam voor het eerst gezien heb, in Huize Frankendael, in Huis Marseille of nog ergens anders. Wel dat ik er minstens tien minuten naar gekeken heb, terwijl het toch maar twee shots van samen minder dan een halve minuut zijn die geloopt worden. En niet alleen omdat er een vrouw in haar ondergoed te zien is. Het is een simpel, treffend beeld vol levensvreugde, tegelijk elegant en licht belachelijk, hypnotiserend in de herhaling. Op de grote solotentoonstelling in Boijmans in 2011 waren meer van zulke loops te zien, zoals van een hoed die in het ravijn waait en weer terugvliegt. En allemaal – tot mijn grote vreugde – in één grote zaal.

2. De langste


La Commune (2000) van Peter Watkins is een zes uur durende quasi-documentaire over het neerslaan van de Parijse Commune in 1871, waarbij een substantieel deel van Parijs in de as werd gelegd en ca. 20.000 mensen standrechtelijk gefusilleerd werden. De officiële berichtgeving wordt verzorgd door Versailles TV, de verslaggeving vanuit de barricades door Commune TV. Watkins rekruteerde zijn amateur-acteurs uit grotendeels uit de lagere inkomensgroepen en laat ze niet alleen de gebeurtenissen van La Semaine Sanglante naspelen, maar interviewt ze ook als personage (“wat bent u aan het doen?”) EN over hun personage (“wat vindt u van wat uw personage doet?”). In het heetst van de strijd vervagen die grenzen en lopen de emoties hoog op. Ik zag La Commune in 2008 op de tentoonstelling History Acts in Göteborg, die ik snel nog even wilde zien terwijl ik eigenlijk ergens anders moest zijn. La Commune was het laatste zaaltje. De rest van de tentoonstelling ben ik vergeten.

3. De oudste


De enige videokunst in het Louvre is dit korte filmpje Danse Serpentine van de gebroeders Lumière, gechoreografeerd door de toenmalige danssensatie Loïe Fuller. Toepasselijk genoeg speelt het op een heeeeel klein schermpje in de afdeling late 19e eeuw.

4. De rondste


In 1988 fietste actrice Tilda Swinton de Berlijnse muur rond. Een jaar later viel de muur. Twintig jaar later kwam ze terug en fietste hetzelfde traject nogmaals. De filmmaakster Cynthia Beatt nam beide tochten op en maakte daarmee de films Cycling the frame (1988) en The invisible frame (2009). Met mijn gebruikelijke ongeduld heb ik alleen een deel van die laatste gezien. Maar toen ik vorig jaar een voorstel moest doen voor een journalistiek project in Parijs, heb ik niet lang getwijfeld: ik wilde hetzelfde doen, maar dan met de Parijse rondweg, de Périphérique. En dat resulteerde weer in dit stuk.

5. De oudste nieuwste

Toen ik Raumlichtkunst in 2012 zag was het pas een paar maanden oud. Dat wil zeggen, de reconstructie. Oskar Fischinger deed zijn experimenten met naast elkaar geprojecteerde abstracte animaties in 1926-7. Dat is nu moeilijk te geloven: qua beeldtaal lijkt het eerder een combinatie van abstract expressionisme uit de jaren ’50, geometrische abstractie uit de jaren ’60 en psychedelische lavalamp-projecties uit de jaren ’70. Sinds het Center for Visual Music de boel op HD heeft overgezet en er muziek van Varèse, John Cage en Lou Harrison onder heeft gezet reist de installatie de wereld over. Vreemd genoeg ontbrak Raumlichtkunst op de grote Fischinger-tentoonstelling in EYE.

6. De ingewikkeldste


William Kentridge maakte The Refusal of Time voor dOCUMENTA(13) in 2012. Ik zag het pas een jaar later in de kelderzaal van Van Abbe. Op vijf schermen trekt een vaudeville-fanfare aan je voorbij, tikken klokken, gaan geleerde verhandelingen in snippers op, trekken krijtlijnen van diagrammen door zwartwitbeelden van karikaturale laboratoria, terwijl midden in de zaal een infernale blaasbalg in het rond pompt. Dit alles heeft te maken met Einsteins relativiteitstheorie en Poincaré’s opdeling van de wereld in tijdzones, Londense buizenpost, Zuid-Afrikaanse geschiedenis, Kentridge’s persoonlijke geschiedenis en de erfenis van het kolonialisme. Juist. Voor het wetenschapshistorische gedeelte is Kentridge te rade gegaan bij Harvard-historicus Peter Galison, specialist op het gebied van representatie van kennis en co-auteur van het lijvige en briljante Objectivity (2007). Je kunt twijfelen over hoe wetenschapshistorisch verantwoord Kentridge’s transtemporale associaties zijn, maar een fascinerende maelstrom van beelden, geluiden en gedachten is het wel.

7. De roodste

“Ik vroeg me af: wat kan ik met deze technologie doen?”, vertelt Richard Mosse in dit interview over het maken van The Enclave (2013). “En toen dacht ik: ik ben nog nooit in Congo geweest.”
Het is een wel erg nonchalante manier om te motiveren waarom je een psychedelische, multidisciplinaire documentaire-installatie hebt gemaakt over het bloederigste conflict van de afgelopen decennia. De technologie in kwestie is infrarood-kleurenfilm, in WO II gebruikt door de Amerikanen om begroeiing (die infrarood licht reflecteert) te onderscheiden van camouflage (die dat niet doet). Het resultaat is dat paradijselijke landschappen compleet kauwgombal-paarsrozerood gekleurd worden. Dat resultaat is tot 1 juni te zien in Foam, in de vorm van een 40 minuten durende film op zes schermen tegelijk en bijbehorende panoramafoto’s, vergezeld van onheilspellende sound art van Ben Frost. The Enclave doet iets wat in de hedendaagse videokunst wel vaker geprobeerd wordt, en maar zelden slaagt: met artistieke middelen het format van de documentaire doorbreken en daar iets wezenlijks aan toevoegen, zonder de werkelijkheid geweld aan te doen. Blijkbaar heb ik een talent om op grote kunstmanifestaties het interessantste te missen, want dat gebeurde me in Kassel met Kentridge en in Venetië met The Enclave.

8. De meest verwarrende


And Europe Will Be Stunned (2007-2011) is een drieluik van de Israëlische kunstenares Yael Bartana. In het eerste deel roept een redenaar in een lange leren jas de Poolse joden op om terug te keren, aangehoord door een groep kinderen in een verder leeg stadion. In het tweede deel bouwt een groep jonge pioniers een kamp – jawel, een kamp! – in het centrum van Warschau. In het derde deel is de leider vermoord, trekken rouwenden aan zijn lijkbaar voorbij en ben je getuige van de begrafenisceremonie. Het geheel is vol met beladen associaties: Goebbels, Triumph des Willens, de begrafenis van Stalin, de moord op Rabin. Het ongemakkelijkste is wel dat And Europe Will Be Stunned daadwerkelijk heeft geleid tot de oprichting van een Jewish Renaissance Movement, die bijeenkwam op de Biënnale van Berlijn.

9. Ter afsluiting


Bill Viola begon in de jaren zeventig als conceptuele videokunstenaar met korrelige films in zwartwit. Zijn latere werk is in vergelijking daarmee buitengewoon esthetisch, met een beeldtaal uit de Italiaanse Renaissance. The Greeting (1995) bijvoorbeeld is de intens vertraagde opname van de ontmoeting van drie vrouwen op een warme avond, in fel gekleurde jurken waar de wind mee speelt. Ook hier is het schoonheid die schuurt: met de entree van de zwangere vrouw in de rode jurk wordt de derde vrouw letterlijk uit beeld gedrukt. Maar in vergelijking met Mosse en Bartana schuurt het wel heel zachtjes.

En zo leerde ik van videokunst houden. Ik heb trouwens nog steeds een hekel aan hiphop, hedendaagse Nederlandse romans, porno en wintersport, en ik kijk niet naar tv-series want dat kost teveel tijd. Any takers?

Geen opmerkingen: