zaterdag 29 november 2014

Luisteren als spelen met jezelf

Nachtmusik, Buma Classical Convention, 28 nov



Ik bezoek nu al zo’n tien jaar concerten voor Nieuwe Muziek, maar nog altijd vind ik het moeilijk om uit te leggen wat ‘Nieuwe Muziek’ nu eigenlijk inhoudt. De term is misleidend, want letterlijk genomen is alles wat de afgelopen jaren gemaakt is ‘nieuwe muziek’, maar dat is niet waar het begrip Nieuwe Muziek op slaat. Het is niet zoals met jazz of heavy metal, dat je maar het maar gewoon moet horen en dan weet je ’t wel, want daarvoor hebben de verschillende soorten ‘Nieuwe Muziek’ te weinig gemeen. ‘Hedendaags klassiek’ suggereert naar mijn smaak teveel dat het pas serieus te nemen is als het in een klassieke traditie staat. ‘Modern gecomponeerd’ vat de inhoud nog het beste samen, in elk geval in de zin dat je bij die concerten niet zelden de vraag krijgt “are you also a composer?”. Maar musicals kun je ook componeren. Vroeger kon je nog zeggen: Nieuwe Muziek is wat er in het Muziekgebouw aan ’t IJ geprogrammeerd wordt, maar dat gaat niet meer op want het Muziekgebouw programmeert steeds conservatiever.

In zekere zin is juist die verwarring de beste illustratie voor wat Nieuwe Muziek is: een genre van muziek die niet in een duidelijk genre past. Als er alleen wat elektro-acoustische effecten in zitten of aan de snaren van de piano geplukt wordt, dan is het een tam concert. Het wordt eigenlijk pas echt Nieuwe Muziek als je je afvraagt: WTF was dat? Als je door de elektronica niet meer weet hoeveel handen er op de piano zitten, als je van je sokken geblazen wordt door een experimentele klompendansperformance, als het componistencollectief Monoták een fabriekshal omtovert tot een klankkathedraal met behulp van wat oud schroot en onttakelde orgelpijpen.

Even een bekentenis tussendoor. Anders dan de meeste mensen die over muziek schrijven ben ik geen musicoloog. Ik speel geen instrument, ik kan amper noten lezen en van alle honderden concerten die ik in de afgelopen tien jaar heb gehoord heb ik qua klank nauwelijks iets onthouden. Misschien vragen mensen zich nu af: maar waarom ga je daar dan heen? En dat vraag ik me om eerlijk te zijn zelf ook wel eens af. Maar uiteindelijk is het antwoord vrij simpel: juist daarom. Omdat er in de Nieuwe Muziek allemaal dingen gebeuren die ik niet na kan neuriën en die zelfs op cd vaak niet goed overkomen.

Toen ik net naar Nieuwe Muziek begon te luisteren, had ik een baantje als portier waarbij ik vooral betaald werd om niets te doen. Maar er was gelukkig wel een CD-speler. Van mensen die mijn portiershok binnenkwamen kreeg ik wel eens verbaasde opmerkingen als: “O, is dat muziek, ik dacht dat dat geluid van buiten kwam.” Of: “Nou, die deur piept wel behoorlijk, zeg.” Dat was dus de klarinetsolo uit Messiaens Quatuor pour la Fin du Temps. Overigens was dat niet ironisch bedoeld. Die man dacht écht dat hij de deur hoorde piepen. Ik had het zelf ook wel eens: hoort dát nou ook bij de muziek, of niet? En dat is iets positiefs. Daardoor ga je op een andere manier naar de geluiden om je heen luisteren. Tenslotte is ook een piepende deur heel sonoor complex.

Eigenlijk is luisteren naar muziek sowieso een raar fenomeen. Het is zo wijdverspreid dat niet van muziek houden geldt als een afwijking: amuzikaliteit.  Vergelijk dat eens met de liefhebbers van sport, van poëzie of van roken. Het zou wat zijn als we iedereen die niet rookt ‘afumie’ zouden verwijten, of iedereen die niet van poëzie houdt ‘apoëtische stoornis’. Ja, je hebt ook mensen die écht niet van eten houden, anorexiapatiënten en zo, maar de evolutionaire verklaring voor eetlust is toch een stuk makkelijker dan voor muzikaliteit. We mogen tenminste aannemen dat er in de oertijd nog geen rockstars en groupies waren en dat het ook geen significant voordeel biedt in het jagen en verzamelen. In elk geval valt het niet samen met het vermogen om op de maat te dansen, want dan zou mijn hele familie en de helft van mijn collega’s een cognitief defect hebben. De psycholinguïst Steven Pinker heeft muziek ooit omschreven als ‘evolutionary cheesecake’: een bijproduct van onze cognitieve ontwikkeling dat, net als kwarktaart, nergens goed voor maar toch wel heel lekker is. (Nu ja, de etnolinguïst Dan Everett zegt dat de Piraha-indianen in het Amazonegebied tijdens de jacht communiceren in een fluittaal, maar aangezien andere Amazonestammen dat niet doen denk ik toch dat dit eerder een eigenaardigheid is van de Piraha’s). 

Wat nou speciaal zo leuk is aan het muzikale vermogen: je kunt er mee spelen. Je bent er niet passief toe veroordeeld om Beethoven’s Negende of de opstarttune van Windows mooi te vinden. Dat spelen kan trouwens met je taalvermogen of met je visuele waarneming ook, dus zo speciaal is dat niet, daarom is het een vermogen en geen reflex. En er is vast ook een evolutionaire verklaring voor te bedenken, dat de menselijke cognitie fundamenteel creatief is in het herkennen van patronen en het formuleren van hypothesen en zo, maar daar gaat nu even niet om. Het resultaat is dat je een soort getrapte ontwikkeling van de muzikale ervaring hebt. Zowel op persoonlijk als op macro-niveau, pin me daar nu even niet op vast. Aan de basis heb je simpelweg geluiden, of combinaties van geluiden, die je aanspreken. Bim bam bim bam, dat werk. En dat blijft dan hangen, en dat ga je dan proberen na te doen. Stap twee is dat je dan een speciale situatie creëert om die ervaring op te rekken. ‘Situatie’ mag je hier zo ruim opvatten als je wilt: instrumenten, podia, geluidsinstallaties, kerkdiensten, regendansen, balboafeestjes. Hoe dan ook: een geconstrueerde situatie. En nou komt het leukste: je kunt die muzikale ervaring ook ontregelen. Een klein beetje off-beat swingt altijd net wat lekkerder. Een stuk zonder dissonanten is klotesaai en er zijn meer manieren waarop een toon vals kan zijn dan waarop-ie zuiver kan zijn.

Alleen is dat leukste ook meteen het meest frustrerende. (Het lijkt wel seks.) Want hoe leuk is muziek nog als je het niet meer na kunt neuriën? Als je teveel ontregelt, krijg je alleen maar herrie, ruis en geluidssoep. Nu kun je jezelf leren dingen mooi te vinden, en zelfs jezelf afleren om bepaalde dingen niet mooi te vinden, maar hoe ver wil je dat jezelf africhten voortzetten zonder dat je zo ruimdenkend wordt dat er geen verschil meer is tussen iets mooi vinden en vinden dat je iets mooi moet vinden?

Eigenlijk is het een soort Humpty-Dumpty-dilemma. Voor wie niet weet wat het Humpty-Dumpty-dilemma is, dat komt uit Alice in Wonderland. Humpty Dumpty zegt tegen Alice: een woord betekent wat ik wil dat het betekent. Het gaat erom wie de baas is: we or the words.
 
De grote gein is natuurlijk dat je nooit echt de noten de baas wordt. Zelfs bij de meest vergezochte avantgarde-composities geeft uiteindelijk een gevoel de doorslag: werkt ‘t, of werkt ’t niet? En dat gevoel zelf is niet per se verschrikkelijk interessant. Gevoelens zijn meestal niet zo verschrikkelijk interessant los van de dingen waar ze over gaan. Maar de mechanismen waarmee dat gevoel wordt opgeroepen, die zijn verdomd prikkelend om te ontleden of te ondergaan. Op die manier wordt luisteren een soort van spelen met jezelf. 

Om terug te komen op de vraag: hoe leuk is muziek nog als je het niet meer na kunt neuriën? Nou, behoorlijk leuk. Kijk maar wat er gebeurt als je een piano gebruikt als een resonator voor een ander instrument, zoals Boulez in Dialogue de l’Arbre Double. Of als je het raamwerk van die piano ophangt en gebruikt als slaginstrument, zoals Champ d’Action ooit deed. Ik zou het zelfs willen omkeren: zodra je muziek na kunt neuriën, is het voor mij niet interessant meer om geconcentreerd naar te luisteren. Wat ik verder thuis als muzikaal behang opzet en op mijn MP3-speler heb staan, daar gelden weer andere criteria voor. Nono in de trein luisteren heb ik al lang geleden opgegeven.

Op het programma voor deze avond stond ik eerst aangekondigd als ‘moderne klassieke muziekkenner pur sang’. Daar was ik niet heel blij mee, want ik heb het dus niet zo op connaisseurschap. Natuurlijk helpt wat achtergrondkennis, maar het boeiende is juist wat je nog niet weet. Een paar jaar geleden was er een serie debatten over hoe we de Nieuwe Muziek aan het publiek moesten ‘uitleggen’. Daar werd ik behoorlijk chagrijnig van. Het is godverdomme geen levertraan die je door moet slikken omdat het goed voor je is.
Een bevriende componist zei het snediger: “mijn vrienden komen niet om de muziek, maar ondanks de muziek.” Dat is niet zo ironisch als het klinkt. Want het gaat echt niet om de muziek, het gaat erom wat je er mee doet. De vraag is: hoe maak je er méér van dan georganiseerd geluid?

Collega Kromhout gaat straks iets vertellen over hoe muziektechnologie en geluidsdragers onze manier van luisteren hebben veranderd, maar ik neem er vast een voorschot op. Ten eerste: De consequentie van muziek opnemen en afspelen is dat muziek minder bijzonder wordt. Het is overal! Waarom zou je dan nog in een concertzaal gaan zitten? Ja, misschien voor een extra complexe en geconcentreerde ervaring, maar dan wordt het net een geluidsinstallatie-plus. Maar ook omdat je in een zaal iets anders met muziek kunt doen. Je kunt er theater van maken. Je kunt stukken in elkaar laten overlopen of door de ruimte versnipperen. Je kunt het combineren met video of met lichteffecten. Of zelfs helemaal niet in een zaal doen, maar in een kraakpand of een oude loods. Want dat is punt twee: de mogelijkheden zijn immens!  

Niet dat alles wat je met die immense mogelijkheden doet daardoor ook goed wordt. Integendeel, het vak van componist wordt er alleen maar moeilijker door. Eigenlijk zijn er drie mogelijkheden: of je omarmt die nieuwe mogelijkheden, en dan moet je jezelf een heel nieuw scala nieuwe vaardigheden aanleren en meer budget lospeuteren; of je negeert ze, en dan moet je iets vinden wat daar tegenop kan bieden; of je gaat back to the basics. Veel componisten doen trouwens alledrie. Al is het maar omdat je inkomen toch uit compositie-opdrachten moet komen. Maar er is nauwelijks een componist meer die niet in een bandje gespeeld heeft, en dat is precies de mentaliteit die je ziet in de Nieuwe Muziek die het meest Nieuw is. De nieuwe ensembles van het afgelopen decennium zijn vaker een soort bands.

Ter afsluiting. Los je daarmee nu het Humpty-Dumpty-dilemma op? Er blijft nog altijd de weerbarstigheid van het materiaal, iets wat je ‘de weerstand van de noten’ zou kunnen noemen. Maar je brengt het spelletje wel naar the next level, in de zin dat het niet meer gaat om wat de noten doen, maar om wat je met de noten doet. Je krijgt er wel een nieuw dilemma voor in de plaats: alles kan! Wat nu? Maar ik denk dat de tijd nu op is, dus dat mogen de musici oplossen.

Geen opmerkingen: