Ik bezoek nu al zo’n tien jaar concerten voor Nieuwe Muziek, maar nog altijd vind ik het moeilijk om uit te leggen wat ‘Nieuwe Muziek’ nu eigenlijk inhoudt. De term is misleidend, want letterlijk genomen is alles wat de afgelopen jaren gemaakt is ‘nieuwe muziek’, maar dat is niet waar het begrip Nieuwe Muziek op slaat. Het is niet zoals met jazz of heavy metal, dat je maar het maar gewoon moet horen en dan weet je ’t wel, want daarvoor hebben de verschillende soorten ‘Nieuwe Muziek’ te weinig gemeen. ‘Hedendaags klassiek’ suggereert naar mijn smaak teveel dat het pas serieus te nemen is als het in een klassieke traditie staat. ‘Modern gecomponeerd’ vat de inhoud nog het beste samen, in elk geval in de zin dat je bij die concerten niet zelden de vraag krijgt “are you also a composer?”. Maar musicals kun je ook componeren. Vroeger kon je nog zeggen: Nieuwe Muziek is wat er in het Muziekgebouw aan ’t IJ geprogrammeerd wordt, maar dat gaat niet meer op want het Muziekgebouw programmeert steeds conservatiever.
In zekere zin is juist die verwarring de beste illustratie voor wat Nieuwe Muziek is: een genre van muziek die niet in een duidelijk genre past. Als er alleen wat elektro-acoustische effecten in zitten of aan de snaren van de piano geplukt wordt, dan is het een tam concert. Het wordt eigenlijk pas echt Nieuwe Muziek als je je afvraagt: WTF was dat? Als je door de elektronica niet meer weet hoeveel handen er op de piano zitten, als je van je sokken geblazen wordt door een experimentele klompendansperformance, als het componistencollectief Monoták een fabriekshal omtovert tot een klankkathedraal met behulp van wat oud schroot en onttakelde orgelpijpen.
Even een bekentenis tussendoor. Anders dan de meeste mensen die over muziek schrijven ben ik geen musicoloog. Ik speel geen instrument, ik kan amper noten lezen en van alle honderden concerten die ik in de afgelopen tien jaar heb gehoord heb ik qua klank nauwelijks iets onthouden. Misschien vragen mensen zich nu af: maar waarom ga je daar dan heen? En dat vraag ik me om eerlijk te zijn zelf ook wel eens af. Maar uiteindelijk is het antwoord vrij simpel: juist daarom. Omdat er in de Nieuwe Muziek allemaal dingen gebeuren die ik niet na kan neuriën en die zelfs op cd vaak niet goed overkomen.
Toen ik net naar Nieuwe Muziek begon te luisteren, had ik
een baantje als portier waarbij ik vooral betaald werd om niets te doen. Maar
er was gelukkig wel een CD-speler. Van mensen die mijn portiershok binnenkwamen
kreeg ik wel eens verbaasde opmerkingen als: “O, is dat muziek, ik dacht dat
dat geluid van buiten kwam.” Of: “Nou, die deur piept wel behoorlijk, zeg.” Dat
was dus de klarinetsolo uit Messiaens Quatuor
pour la Fin du Temps. Overigens was dat niet ironisch bedoeld. Die man
dacht écht dat hij de deur hoorde piepen. Ik had het zelf ook wel eens: hoort
dát nou ook bij de muziek, of niet? En dat is iets positiefs. Daardoor ga je op
een andere manier naar de geluiden om je heen luisteren. Tenslotte is ook een
piepende deur heel sonoor complex.
Eigenlijk is luisteren naar muziek sowieso een raar fenomeen.
Het is zo wijdverspreid dat niet van
muziek houden geldt als een afwijking: amuzikaliteit. Vergelijk dat eens met de liefhebbers van
sport, van poëzie of van roken. Het zou wat zijn als we iedereen die niet rookt
‘afumie’ zouden verwijten, of iedereen die niet van poëzie houdt ‘apoëtische
stoornis’. Ja, je hebt ook mensen die écht niet van eten houden,
anorexiapatiënten en zo, maar de evolutionaire verklaring voor eetlust is toch
een stuk makkelijker dan voor muzikaliteit. We mogen tenminste aannemen dat er
in de oertijd nog geen rockstars en groupies waren en dat het ook geen
significant voordeel biedt in het jagen en verzamelen. In elk geval valt het
niet samen met het vermogen om op de maat te dansen, want dan zou mijn hele
familie en de helft van mijn collega’s een cognitief defect hebben. De
psycholinguïst Steven Pinker heeft muziek ooit omschreven als ‘evolutionary
cheesecake’: een bijproduct van onze cognitieve ontwikkeling dat, net als
kwarktaart, nergens goed voor maar toch wel heel lekker is. (Nu ja, de
etnolinguïst Dan Everett zegt dat de Piraha-indianen in het Amazonegebied
tijdens de jacht communiceren in een fluittaal, maar aangezien andere
Amazonestammen dat niet doen denk ik toch dat dit eerder een eigenaardigheid is
van de Piraha’s).
Wat nou speciaal zo leuk is aan het muzikale vermogen: je
kunt er mee spelen. Je bent er niet passief toe veroordeeld om Beethoven’s
Negende of de opstarttune van Windows mooi te vinden. Dat spelen kan trouwens
met je taalvermogen of met je visuele waarneming ook, dus zo speciaal is dat
niet, daarom is het een vermogen en
geen reflex. En er is vast ook een evolutionaire verklaring voor te bedenken,
dat de menselijke cognitie fundamenteel creatief is in het herkennen van
patronen en het formuleren van hypothesen en zo, maar daar gaat nu even niet
om. Het resultaat is dat je een soort getrapte ontwikkeling van de muzikale
ervaring hebt. Zowel op persoonlijk als op macro-niveau, pin me daar nu even
niet op vast. Aan de basis heb je simpelweg geluiden, of combinaties van
geluiden, die je aanspreken. Bim bam bim
bam, dat werk. En dat blijft dan hangen, en dat ga je dan proberen na te
doen. Stap twee is dat je dan een speciale situatie creëert om die ervaring op
te rekken. ‘Situatie’ mag je hier zo ruim opvatten als je wilt: instrumenten,
podia, geluidsinstallaties, kerkdiensten, regendansen, balboafeestjes. Hoe dan
ook: een geconstrueerde situatie. En
nou komt het leukste: je kunt die muzikale ervaring ook ontregelen. Een klein beetje off-beat swingt altijd net wat lekkerder.
Een stuk zonder dissonanten is klotesaai en er zijn meer manieren waarop een
toon vals kan zijn dan waarop-ie zuiver kan zijn.
Alleen is dat leukste ook meteen het meest frustrerende.
(Het lijkt wel seks.) Want hoe leuk is muziek nog als je het niet meer na kunt
neuriën? Als je teveel ontregelt, krijg je alleen maar herrie, ruis en
geluidssoep. Nu kun je jezelf leren dingen
mooi te vinden, en zelfs jezelf afleren om
bepaalde dingen niet mooi te vinden,
maar hoe ver wil je dat jezelf africhten voortzetten zonder dat je zo
ruimdenkend wordt dat er geen verschil meer is tussen iets mooi vinden en
vinden dat je iets mooi moet vinden?
Eigenlijk is het een soort Humpty-Dumpty-dilemma. Voor wie
niet weet wat het Humpty-Dumpty-dilemma is, dat komt uit Alice in Wonderland.
Humpty Dumpty zegt tegen Alice: een woord betekent wat ik wil dat het betekent.
Het gaat erom wie de baas is: we or the
words.
De grote gein is natuurlijk dat je nooit echt de noten de
baas wordt. Zelfs bij de meest vergezochte avantgarde-composities geeft
uiteindelijk een gevoel de doorslag: werkt ‘t, of werkt ’t niet? En dat gevoel
zelf is niet per se verschrikkelijk interessant. Gevoelens zijn meestal niet zo
verschrikkelijk interessant los van de dingen waar ze over gaan. Maar de
mechanismen waarmee dat gevoel wordt opgeroepen, die zijn verdomd prikkelend om te ontleden of te ondergaan. Op die
manier wordt luisteren een soort van spelen met jezelf.
Om terug te komen op de vraag: hoe leuk is muziek nog als je
het niet meer na kunt neuriën? Nou, behoorlijk leuk. Kijk maar wat er gebeurt
als je een piano gebruikt als een resonator voor een ander instrument, zoals
Boulez in Dialogue de l’Arbre Double.
Of als je het raamwerk van die piano ophangt en gebruikt als slaginstrument,
zoals Champ d’Action ooit deed. Ik zou het zelfs willen omkeren: zodra je
muziek na kunt neuriën, is het voor mij niet interessant meer om geconcentreerd
naar te luisteren. Wat ik verder thuis als muzikaal behang opzet en op mijn
MP3-speler heb staan, daar gelden weer andere criteria voor. Nono in de trein
luisteren heb ik al lang geleden opgegeven.
Op het programma voor deze avond stond ik eerst aangekondigd
als ‘moderne klassieke muziekkenner pur sang’. Daar was ik niet heel blij mee, want
ik heb het dus niet zo op connaisseurschap. Natuurlijk helpt wat
achtergrondkennis, maar het boeiende is juist wat je nog niet weet. Een paar jaar geleden was er een serie debatten over hoe
we de Nieuwe Muziek aan het publiek moesten ‘uitleggen’. Daar werd ik
behoorlijk chagrijnig van. Het is godverdomme geen levertraan die je door moet
slikken omdat het goed voor je is.
Een bevriende componist zei het snediger: “mijn vrienden komen
niet om de muziek, maar ondanks de muziek.” Dat is niet zo
ironisch als het klinkt. Want het gaat echt niet om de muziek, het gaat erom
wat je er mee doet. De vraag is: hoe
maak je er méér van dan georganiseerd geluid?
Collega Kromhout gaat straks iets vertellen over hoe
muziektechnologie en geluidsdragers onze manier van luisteren hebben veranderd,
maar ik neem er vast een voorschot op. Ten eerste: De consequentie van muziek
opnemen en afspelen is dat muziek minder bijzonder wordt. Het is overal! Waarom zou je dan nog in een
concertzaal gaan zitten? Ja, misschien voor een extra complexe en
geconcentreerde ervaring, maar dan wordt het net een geluidsinstallatie-plus.
Maar ook omdat je in een zaal iets anders
met muziek kunt doen. Je kunt er theater van maken. Je kunt stukken in
elkaar laten overlopen of door de ruimte versnipperen. Je kunt het combineren
met video of met lichteffecten. Of zelfs helemaal niet in een zaal doen, maar
in een kraakpand of een oude loods. Want dat is punt twee: de mogelijkheden zijn
immens!
Niet dat alles wat je met die immense mogelijkheden doet
daardoor ook goed wordt. Integendeel,
het vak van componist wordt er alleen maar moeilijker door. Eigenlijk zijn er
drie mogelijkheden: of je omarmt die nieuwe mogelijkheden, en dan moet je jezelf
een heel nieuw scala nieuwe vaardigheden aanleren en meer budget lospeuteren;
of je negeert ze, en dan moet je iets vinden wat daar tegenop kan bieden; of je
gaat back to the basics. Veel componisten doen trouwens alledrie. Al is het
maar omdat je inkomen toch uit compositie-opdrachten moet komen. Maar er is
nauwelijks een componist meer die niet in
een bandje gespeeld heeft, en dat is precies de mentaliteit die je ziet in de
Nieuwe Muziek die het meest Nieuw is. De nieuwe ensembles van het afgelopen
decennium zijn vaker een soort bands.
Ter afsluiting. Los je daarmee nu het Humpty-Dumpty-dilemma
op? Er blijft nog altijd de weerbarstigheid van het materiaal, iets wat je ‘de
weerstand van de noten’ zou kunnen noemen. Maar je brengt het spelletje wel naar
the next level, in de zin dat het
niet meer gaat om wat de noten doen, maar om wat je met de noten doet. Je krijgt er wel een nieuw dilemma voor in de
plaats: alles kan! Wat nu? Maar ik denk dat de tijd nu op is, dus dat mogen de
musici oplossen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten