Voor in de hard//hoofd nieuwsbrief vandaag.
woensdag 25 februari 2015
maandag 9 februari 2015
Conceptual Change in the History of the Humanities (des weiteren)
Published today in Studium Tijdschrift voor Wetenschaps- en Universiteitsgeschiedenis 7:4 (2014)
'Conceptual Change in the History of the Humanities' is an article with a history. I started it in early 2011 in the hope of getting a PhD position if I could get something published. Abandoned it because of more pressing demands. Got a PhD position in late 2011 anyway. Finished the article as an essay for a graduate seminar in 2012. Submitted it with an A-journal later that year. Received a rejection after six months. Put the draft online. Finally reworked it and submitted it with Studium. The published version is approx. version 10. It feels like a former self talking. But it still makes sense.
'Conceptual Change in the History of the Humanities' is an article with a history. I started it in early 2011 in the hope of getting a PhD position if I could get something published. Abandoned it because of more pressing demands. Got a PhD position in late 2011 anyway. Finished the article as an essay for a graduate seminar in 2012. Submitted it with an A-journal later that year. Received a rejection after six months. Put the draft online. Finally reworked it and submitted it with Studium. The published version is approx. version 10. It feels like a former self talking. But it still makes sense.
Abstract
Was there ever a ‘scientific revolution’ in the Humanities, and to what extent is that notion applicable to the Humanities at all? In this article, I formulate various ways in which to answer that question. These options emerge from a discussion of what I identify as the ‘Standard Account’ of developments in the Humanities around 1800, the essentials of which are in the work of Michel Foucault, Hans-Georg Gadamer, and Isaiah Berlin. Without calling it as such, the Standard Account amounts to a description of a scientific revolution. However, this Account works as a model and a set of tacit assumptions rather than as an explicit article of faith, and all of its tenets have been criticized. Making its assumptions and shortcomings explicit leaves one with four alternatives: 1. in spite of all shortcomings and criticism, the Standard Account is largely correct; 2. there was a revolution, but it was different; 3. there were various breakthroughs and more or less revolutionary events rather than one revolution; or 4. there was no revolution in the Humanities at all. Evaluating these alternatives also throws a new light on the dynamics of conceptual change – how the humanities bring forth new ideas.Full version here (open access)
Labels:
filosofie,
geschiedenis,
taalwetenschap
Soyez réalistes, démandez l'impossible
Vandaag in hard//hoofd
Ik herinner me nog vrij goed het moment dat ik vaststelde dat ik unpolitisch was geworden. Het was eind november 2011 toen driekwart van #OccupyAmsterdam op het Beursplein werd opgeruimd. Veel van mijn vrienden deden mee met Occupy. Ik niet. Ik geloofde niet in Occupy, ik vond het een media-event. Het was me onduidelijk hoe Occupy, bij gebrek aan standpunten en doelstellingen, ooit had kunnen slagen: ze zaten op het plein en waren kwaad. Het kwam op mij meer over als een existentiële kreet. Tekenend was dat ze recht voor de beurs kampeerden, maar dat de beurshandel gewoon doorging, en niemand de noodzaak voelde om daadwerkelijk de beurs te bestormen. Maar goed, ik ging dus kijken of de ontruiming niet uit de hand gelopen was. En omdat ik geen zin had zelf in een confrontatie te belanden, ging ik pas een paar uur later. Ik had me de voorzorg kunnen besparen. Op het schoongeveegde plein stonden een paar achtergebleven actievoerders te touwtjespringen. Ongevaarlijker kon het niet. Ik keek meewarig toe, voelde me stakkerig wijs, en ging terug naar kantoor om een policy brief samen te stellen over de rol van kunstacademies in de creative industries.
Zeven jaar lang, van 2004 tot 2011, hing ik rond bij het artistieke Amsterdamse krakerscollectief Schijnheilig. ‘Hing rond’ is de passende aanduiding, want aan mij had de ondergrondse niet veel. Ik was te braaf om zelf te kraken, niet handig met boor en hamer, altijd bereid om in politieke discussies advocaat van de duivel te spelen en weinig genegen om oog in oog te staan met de ME. Ik ben er dan ook nog altijd ambivalent in of ik nu ‘we’ of ‘ze’ moet zeggen. Eigenlijk was dat redelijk duidelijk: voor het artistieke gedeelte was dat ‘we’, en voor het politieke gedeelte was dat ‘ze’. Alleen lag de aantrekkingskracht van Schijnheilig er nu juist in dat die twee met elkaar verbonden waren. Op zich was het allemaal niet zo heel artistiek hoogstaand wat we deden, maar er hing een sfeer van opwinding, een soort avantgardisme dat in de officiële Amsterdamse kunstwereld ver te zoeken was.
Eigenlijk waren er twee periodes dat Schijnheilig werkelijk opwindend was: het begin en het einde. Schijnheilig ontstond in 2004 toen een groep studenten, vooral filosofen, een leegstaand winkelpand aan de Heiligeweg kraakten en er een galerie inrichtten. Het was in de tijd dat Mark Rutte staatssecretaris van onderwijs was en dezelfde groep studenten wilde protesten organiseerde tegen zijn bezuinigingen op de studiefinanciering. ‘Wild’ wil zeggen dat ze niet netjes hun demonstraties bij politie en gemeente aanmeldden, maar met een megafoon voor het Maagdenhuis gingen staan of gedichten en radicale geschriften gingen voordragen voor het Binnenhof. Geïnspireerd door de Berlijnse alternatieve scene besloot die groep dat het ook wel leuk was om opendeurfestivals te organiseren in een gekraakt pakhuis aan het IJ, en omdat ze protest hadden gevoerd onder de naam Damocles, noemden ze hun festival Damoclash. Waarschijnlijk realiseerden ze zich zelf ook niet dat ze zo lang aan die belachelijke namen zouden vastzitten.
Ik herinner me nog vrij goed het moment dat ik vaststelde dat ik unpolitisch was geworden. Het was eind november 2011 toen driekwart van #OccupyAmsterdam op het Beursplein werd opgeruimd. Veel van mijn vrienden deden mee met Occupy. Ik niet. Ik geloofde niet in Occupy, ik vond het een media-event. Het was me onduidelijk hoe Occupy, bij gebrek aan standpunten en doelstellingen, ooit had kunnen slagen: ze zaten op het plein en waren kwaad. Het kwam op mij meer over als een existentiële kreet. Tekenend was dat ze recht voor de beurs kampeerden, maar dat de beurshandel gewoon doorging, en niemand de noodzaak voelde om daadwerkelijk de beurs te bestormen. Maar goed, ik ging dus kijken of de ontruiming niet uit de hand gelopen was. En omdat ik geen zin had zelf in een confrontatie te belanden, ging ik pas een paar uur later. Ik had me de voorzorg kunnen besparen. Op het schoongeveegde plein stonden een paar achtergebleven actievoerders te touwtjespringen. Ongevaarlijker kon het niet. Ik keek meewarig toe, voelde me stakkerig wijs, en ging terug naar kantoor om een policy brief samen te stellen over de rol van kunstacademies in de creative industries.
Zeven jaar lang, van 2004 tot 2011, hing ik rond bij het artistieke Amsterdamse krakerscollectief Schijnheilig. ‘Hing rond’ is de passende aanduiding, want aan mij had de ondergrondse niet veel. Ik was te braaf om zelf te kraken, niet handig met boor en hamer, altijd bereid om in politieke discussies advocaat van de duivel te spelen en weinig genegen om oog in oog te staan met de ME. Ik ben er dan ook nog altijd ambivalent in of ik nu ‘we’ of ‘ze’ moet zeggen. Eigenlijk was dat redelijk duidelijk: voor het artistieke gedeelte was dat ‘we’, en voor het politieke gedeelte was dat ‘ze’. Alleen lag de aantrekkingskracht van Schijnheilig er nu juist in dat die twee met elkaar verbonden waren. Op zich was het allemaal niet zo heel artistiek hoogstaand wat we deden, maar er hing een sfeer van opwinding, een soort avantgardisme dat in de officiële Amsterdamse kunstwereld ver te zoeken was.
Eigenlijk waren er twee periodes dat Schijnheilig werkelijk opwindend was: het begin en het einde. Schijnheilig ontstond in 2004 toen een groep studenten, vooral filosofen, een leegstaand winkelpand aan de Heiligeweg kraakten en er een galerie inrichtten. Het was in de tijd dat Mark Rutte staatssecretaris van onderwijs was en dezelfde groep studenten wilde protesten organiseerde tegen zijn bezuinigingen op de studiefinanciering. ‘Wild’ wil zeggen dat ze niet netjes hun demonstraties bij politie en gemeente aanmeldden, maar met een megafoon voor het Maagdenhuis gingen staan of gedichten en radicale geschriften gingen voordragen voor het Binnenhof. Geïnspireerd door de Berlijnse alternatieve scene besloot die groep dat het ook wel leuk was om opendeurfestivals te organiseren in een gekraakt pakhuis aan het IJ, en omdat ze protest hadden gevoerd onder de naam Damocles, noemden ze hun festival Damoclash. Waarschijnlijk realiseerden ze zich zelf ook niet dat ze zo lang aan die belachelijke namen zouden vastzitten.
Abonneren op:
Posts (Atom)