maandag 9 februari 2015

Soyez réalistes, démandez l'impossible

Vandaag in hard//hoofd


Ik herinner me nog vrij goed het moment dat ik vaststelde dat ik unpolitisch was geworden. Het was eind november 2011 toen driekwart van #OccupyAmsterdam op het Beursplein werd opgeruimd. Veel van mijn vrienden deden mee met Occupy. Ik niet. Ik geloofde niet in Occupy, ik vond het een media-event. Het was me onduidelijk hoe Occupy, bij gebrek aan standpunten en doelstellingen, ooit had kunnen slagen: ze zaten op het plein en waren kwaad. Het kwam op mij meer over als een existentiële kreet. Tekenend was dat ze recht voor de beurs kampeerden, maar dat de beurshandel gewoon doorging, en niemand de noodzaak voelde om daadwerkelijk de beurs te bestormen. Maar goed, ik ging dus kijken of de ontruiming niet uit de hand gelopen was. En omdat ik geen zin had zelf in een confrontatie te belanden, ging ik pas een paar uur later. Ik had me de voorzorg kunnen besparen. Op het schoongeveegde plein stonden een paar achtergebleven actievoerders te touwtjespringen. Ongevaarlijker kon het niet. Ik keek meewarig toe, voelde me stakkerig wijs, en ging terug naar kantoor om een policy brief samen te stellen over de rol van kunstacademies in de creative industries.

Zeven jaar lang, van 2004 tot 2011, hing ik rond bij het artistieke Amsterdamse krakerscollectief Schijnheilig. ‘Hing rond’ is de passende aanduiding, want aan mij had de ondergrondse niet veel. Ik was te braaf om zelf te kraken, niet handig met boor en hamer, altijd bereid om in politieke discussies advocaat van de duivel te spelen en weinig genegen om oog in oog te staan met de ME. Ik ben er dan ook nog altijd ambivalent in of ik nu ‘we’ of ‘ze’ moet zeggen. Eigenlijk was dat redelijk duidelijk: voor het artistieke gedeelte was dat ‘we’, en voor het politieke gedeelte was dat ‘ze’. Alleen lag de aantrekkingskracht van Schijnheilig er nu juist in dat die twee met elkaar verbonden waren. Op zich was het allemaal niet zo heel artistiek hoogstaand wat we deden, maar er hing een sfeer van opwinding, een soort avantgardisme dat in de officiële Amsterdamse kunstwereld ver te zoeken was.

Eigenlijk waren er twee periodes dat Schijnheilig werkelijk opwindend was: het begin en het einde. Schijnheilig ontstond in 2004 toen een groep studenten, vooral filosofen, een leegstaand winkelpand aan de Heiligeweg kraakten en er een galerie inrichtten. Het was in de tijd dat Mark Rutte staatssecretaris van onderwijs was en dezelfde groep studenten wilde protesten organiseerde tegen zijn bezuinigingen op de studiefinanciering. ‘Wild’ wil zeggen dat ze niet netjes hun demonstraties bij politie en gemeente aanmeldden, maar met een megafoon voor het Maagdenhuis gingen staan of gedichten en radicale geschriften gingen voordragen voor het Binnenhof. Geïnspireerd door de Berlijnse alternatieve scene besloot die groep dat het ook wel leuk was om opendeurfestivals te organiseren in een gekraakt pakhuis aan het IJ, en omdat ze protest hadden gevoerd onder de naam Damocles, noemden ze hun festival Damoclash. Waarschijnlijk realiseerden ze zich zelf ook niet dat ze zo lang aan die belachelijke namen zouden vastzitten.

 Als ik die beginjaren moet typeren, moet ik denken aan een citaat van een kunstacademiestudent uit het gelijknamige artikel van Jan Verwoert: “Frei sind wir schon. Was wir jetzt brauchen, ist ein besseres Leben.” En dat is precies wat Damoclash / Schijnheilig bood. Het was provo, punk en praktisch idealisme ineen. Ze droegen gedichten voor vanuit de dakgoot, fiksten kabels en versterkers voor hun undergroundbands, discussieerden oeverloos op hun eigen piratenradioblokje, en verfden hun hele pand wit uit protest tegen een ontruiming, interieur incluis. Het was, kortom, een goed moment om jong te zijn. Voor mij was het een politieke leerschool, een plaatsvervangende kunstacademie, een continue out-of-comfort-zone-ervaring. Er is geen moment geweest dat ik niet dacht: ‘wat doe ik hier’ – maar tegelijk was het duidelijk dat dit de plek was waar ik moest zijn om eindelijk eens iets te doen en te beleven in plaats van alleen maar te lezen en te filosoferen. Daarvoor wilde ik best de slogans, de megafoons en de kale muren en planken op de koop toe nemen. Bij Damoclash begon ik weer met tekenen, morste verf op mijn overhemden, droeg voor het eerst poëzie voor, kreeg de ideeën die later mijn scriptie werden. Overigens was Schijnheilig zelf in de kraakscene een vreemde eend in de bijt. Het waren mensen die behalve een inkomen alles hadden: talent, ambitie, ideeën, en zelfs een netwerk. Niks geen piercings of bivakmutsen. Zes zijn er later gaan promoveren, een heeft een bloeiend internetbedrijf opgezet, een ander belandde in de gemeenteraad.


Begin 2005 werd Damoclash landelijk nieuws toen we het Maagdenhuis bezetten. Het werd tevens mijn eerste desillusie. Een figuur die zichzelf als de enige echte actievoerder zag, kaapte de intercom en begon iedereen rond te commanderen. Mijn medebezetters grepen de actie aan om meteen ook tegen de identificatieplicht te gaan demonstreren – niet dat ik daar voor was, maar het had niks met opkomen voor beter onderwijs te maken. Toen we uiteindelijk werden ingerekend en met z’n dertigen in het rookhok van politiebureau Elandsgracht werden gepropt, dacht ik: leuk, nu kunnen we een politiek bevlogen discussie houden! De rest van de groep zat daar niet op te wachten.

De tweede desillusie kwam sluipender. Ik was min of meer per ongeluk zelf in de studentenpolitiek beland, en tot voorzitter van de opleidingscommissie gebombardeerd. Dus probeerde ik een brug te slaan tussen het ondergrondse protest en de officiële studentenvertegenwoordiging. Dat mislukte volkomen. Totale wederzijdse desinteresse. Mijn anarchistische vrienden zagen de studentenraadsleden als politiek naïeve cv-poetsers, en zij op hun beurt bevestigden dat door hun schouders op te halen over wat die radicale randfiguren uitspookten. Na een jaar gaf ik het op. Ik droeg de voorzittershamer over aan de ergste cv-poetser van allemaal en ging werken aan mijn scriptie over de rol van idealen in het redeneren.

Het pakhuis waar Damoclash werd gehouden was intussen ontruimd, en Schijnheilig zwierf van de ene leegstaande plek in de stad naar de andere. Ik volgde het vanuit mijn ooghoeken. Dat veranderde toen we begin 2010 een veel grotere plek kraakten: het schoolgebouw aan de Passeerdersgracht. De anderhalf jaar daarna zou dat het meest levendige culturele podium van Amsterdam zijn, een plek waar heel hip en jong Amsterdam politiek-artistiek verantwoord goedkoop bier kwam drinken, en die veelvuldig in de media kwam als epicentrum van protesten. Het bleek het perfecte en tegelijk het meest noodlottige moment om zoiets te doen, want een paar maanden later trad het kabinet Rutte-I aan, het meest verachtelijke kabinet dat Nederland sinds Seyss-Inquart gekend heeft. Er was reden om de barricaden op te gaan.

Een van de eerste daden van het nieuwe parlement, nog voor het kabinet aantrad, was het instellen van een kraakverbod. Toen dat op 1 oktober van kracht werd veranderden we overnight in een criminele organisatie. We vierden het ludiek door onszelf te berechten; ikzelf maakte er gevangenisfoto’s bij. Maar het was dansen op de vulkaan. Een dag later liep een demonstratie tegen het kraakverbod uit op een veldslag.


Na verscheidene rechtszaken en onderhandelingen met de gemeente werd Schijnheilig uiteindelijk begin juli 2011 ontruimd, nadat ze een gebruikersovereenkomst hadden afgewezen die naar hun smaak teveel leek op een antikraak-contract. Ik had er begrip voor, maar ik was het er niet mee eens. We wilden toch een plek om leuke dingen te doen, en die kregen we toch aangeboden? Ik vond het symboolpolitiek van beide kanten. Maar wegblijven bij de ontruiming van een plek waar ik zelf een maand daarvoor nog had geëxposeerd leek me ook hypocriet, dus met frisse tegenzin ging ik toch maar om 6 uur ’s ochtends mee demonstreren. Toen de ME optrok, werd de groep twee kanten op gejaagd. Door toeval belandde ik bij de groep die niet werd ingesloten en kon ik toekijken hoe mijn vrienden aan de overkant van de gracht na een patstelling van meer dan een uur werden ingerekend en deels afgeranseld.

En toen was Schijnheilig weer ze.

Je kunt geen lid worden van Schijnheilig, dus je kunt je lidmaatschap ook niet opzeggen. Terwijl Schijnheilig zich op Occupy stortte, was ik gewoon met andere dingen bezig; er was teveel in mijn eigen leven aan de hand om me druk te maken over een wereldwijde sit-in. Ruzies kwamen pas in de jaren daarna en ook die bleven grotendeels beschaafd. Ironisch genoeg kreeg de groep juist in de week dat het pand op de Passeerdersgracht werd ontruimd, officieel de sleutels van een koude-oorlog-bunker onder de brug in het Vondelpark. Daar vinden nu nog steeds regelmatig optredens en soms exposities plaats. Ik kom er nog wel eens, maar steeds minder.

Ik wil geen negatieve dingen zeggen over de mensen van Schijnheilig. Ik heb nog steeds oprechte bewondering voor ze. Met hun bevlogenheid konden ze dingen doen waar ik zelf te beroerd voor was: een festival op poten zetten, het kraakverbod aanvechten, zich inzetten voor asielzoekers. Nuchter beschouwd ontbrak het mij toch aan een soort van productieve woede tegen de maatschappij die je daarvoor nodig hebt; voor mij bleef politiek een intellectuele exercitie. Ik lag niet wakker van het onrecht in de wereld. En zij wel.

De aantrekkingskracht van Schijnheilig lag uiteindelijk in iets fundamentelers dan leuke dingen doen en avontuur: de belofte van een revolutie. Een revolutie waarin je mocht dansen weliswaar, een revolutie van Do It Yourself en Think Global Act Local, of zoals hun eigen slogan het zei: ‘geen revolutie zonder alternatief!’, een revolutie waar grappen over werden gemaakt – ‘de vergadering is morgen om 8 uur, tenzij de revolutie uitbreekt’ – maar toch, een revolutie. Niemand had er een concrete voorstelling bij en niemand wou daadwerkelijk het hoofd van Mark Rutte op een staak. Maar de vele grappen over revolutionaire retoriek waren toch hoofdzakelijk ironie om de ernst te maskeren. En die belofte werd op het Beursplein een existentiële kreet.

Geen opmerkingen: