Gisteren op hard//hoofd
Het was door een foto van demonstranten bij het Wildersproces, vreemd genoeg, dat ik moest denken aan The Miners’ Hymns. In die prachtige zwijgende documentaire, samengesteld uit
archiefbeelden, zie je het leven van mijnwerkers in Noord-Engeland. Het
zijn mannen met knoestige koppen die beestachtig worden afgebeuld,
terwijl hun kinderen spelen in de stofhopen. Het lot van hun vrouwen
blijft grotendeels buiten beeld. Een verdwenen wereld, die je niet graag
terug zou willen. Maar zielig zijn ze niet: je ziet hoe ze samen de
mijn in gaan, en op zondag bij politieke rally’s trots met hun
bombastische vakbondsvaandels achter de grote trom aan trekken.
Ondertussen speelt op de soundtrack een heroïsche, postminimalistische
mars.
Het is een pijnlijk soort nostalgie. De aantrekkingskracht van de
sociaal-democratie, een eeuw lang, lag in de boodschap dat je meer was
dan een werkpaard, de belofte dat je kinderen een beter leven zouden
krijgen dan jij. Conservatieven begrepen die aantrekkingskracht ook en
kwamen met een gezagsgetrouwe variant erop: Bismarck voerde de eerste
sociale wetgeving in om de rooien de wind uit de zeilen te nemen,
Abraham Kuyper richtte een partij, een krant, een omroep en een
universiteit op ten behoeve van de kleine luiden. De naoorlogse
verzorgingsstaat is gebouwd op de coalitie en concurrentie van die twee
partijen.
Wie wil zien waar dat is misgegaan hoeft maar het centrum van
Amsterdam in te gaan. De trotse maar uitgeknepen mijnwerkers uit The Miners’ Hymns
hadden zich bij een beter leven voor hun kleinkinderen vast iets anders
voorgesteld dan een stel dronken Britse toeristen op een bierfiets.
woensdag 6 april 2016
Abonneren op:
Posts (Atom)