Gisteren op hard//hoofd
Het was door een foto van demonstranten bij het Wildersproces, vreemd genoeg, dat ik moest denken aan The Miners’ Hymns. In die prachtige zwijgende documentaire, samengesteld uit
archiefbeelden, zie je het leven van mijnwerkers in Noord-Engeland. Het
zijn mannen met knoestige koppen die beestachtig worden afgebeuld,
terwijl hun kinderen spelen in de stofhopen. Het lot van hun vrouwen
blijft grotendeels buiten beeld. Een verdwenen wereld, die je niet graag
terug zou willen. Maar zielig zijn ze niet: je ziet hoe ze samen de
mijn in gaan, en op zondag bij politieke rally’s trots met hun
bombastische vakbondsvaandels achter de grote trom aan trekken.
Ondertussen speelt op de soundtrack een heroïsche, postminimalistische
mars.
Het is een pijnlijk soort nostalgie. De aantrekkingskracht van de
sociaal-democratie, een eeuw lang, lag in de boodschap dat je meer was
dan een werkpaard, de belofte dat je kinderen een beter leven zouden
krijgen dan jij. Conservatieven begrepen die aantrekkingskracht ook en
kwamen met een gezagsgetrouwe variant erop: Bismarck voerde de eerste
sociale wetgeving in om de rooien de wind uit de zeilen te nemen,
Abraham Kuyper richtte een partij, een krant, een omroep en een
universiteit op ten behoeve van de kleine luiden. De naoorlogse
verzorgingsstaat is gebouwd op de coalitie en concurrentie van die twee
partijen.
Wie wil zien waar dat is misgegaan hoeft maar het centrum van
Amsterdam in te gaan. De trotse maar uitgeknepen mijnwerkers uit The Miners’ Hymns
hadden zich bij een beter leven voor hun kleinkinderen vast iets anders
voorgesteld dan een stel dronken Britse toeristen op een bierfiets.
De mensen die bij het begin van het proces tegen Wilders stonden te
demonstreren, hadden niks van trotse mijnwerkers in een sjofel zondags
pak. Ze leken meer op de cast van Ettore Scola’s wrange komedie Brutti, Sporchi e Cattivi.
Ze keken kwaad en achterdochtig; je kon zien dat ze niet gezond
leefden. Het gaf niet de indruk dat ze daar stonden om op te komen voor
hun waardigheid of een beter leven voor hun kinderen. Dat is ook niet
wat Wilders ze belooft: die zegt dat zij het volk zijn en gelijk hebben,
omdat ze vinden wat hij zegt.
Het is makkelijk om neerbuigend te doen
over idioten die op Wilders stemmen, maar ze staan daar wel. Er valt
voor hen bij de sociaal-democraten of de christen-democraten ook niet
zoveel meer te halen.
Er is in heel West-Europa, vergeleken met de immense ontwikkelingen
van de vorige eeuw, nauwelijks structurele sociale stijging meer. Je
kunt individueel carrière maken, maar dat is in toenemende mate
stuivertje wisselen: niet iedereen kan bovenmodaal verdienen. Onderwijs
en sociale wetgeving, de klassieke wegen naar een beter leven en ter
bescherming van de waardigheid, zijn nu juist bestendigers van de status
quo geworden. Onderwijs is geen middel meer om je als groep te
verheffen, maar om later individueel te concurreren, waarbij de kinderen
van hogeropgeleiden van meet aan op voorsprong staan. De herverdeling
van inkomen is ongeveer constant, maar de verzorgingsstaat doet weinig
voor uitgeknepen TNT-koeriers en schijnzelfstandige bouwvakkers,
McJobbers, ZZP’ers en eeuwige stagiairs. Leg dan aan de ontslagen
V&D- en thuiszorgmedewerkers maar eens uit dat de flexibilisering
van de arbeidsmarkt voor hun eigen bestwil is. Voor de verliezers blijft
er weinig anders over dan je middelvinger opsteken, en dat is dan ook
precies wat de demonstranten bij het Wildersproces doen.
Wat moet je dan nog, als je sociale politiek wilt bedrijven? Zonder
de belofte van een beter leven blijft het pappen en nathouden,
marchanderen en morrelen. Het is niet alleen een crisis van de
sociaal-democratie, het is een crisis van de democratie in het algemeen,
en op nationaal niveau gaan we die niet oplossen.
Gelukkig zijn er nog genoeg mensen die wel in de belofte van een
beter leven geloven. Kijk maar naar de vluchtelingen die in een gammel
bootje stappen omdat ze een menswaardig bestaan willen, kijk maar naar
de demonstranten op het Maidan-plein die sluipschutters trotseren. Er is
een groep die zich nog wel als groep opwerkt en emancipeert, en zelfs
in razend tempo: dat zijn de kinderen van immigranten. Hetzelfde geldt
voor Oost-Europa, waar de afgelopen twintig jaar een immense economische
inhaalslag is gemaakt en waar nog het nodige te verheffen valt. Alleen:
dat zijn nou juist degenen door wie het Wildersvolk zich bedreigd
voelt.
Misschien moeten we toch maar weer het roestige concept van
internationale solidariteit uit de politieke stofhopen halen. Gewoon,
bij wijze van democratisch experiment, omdat het publieke belang niet
ophoudt voorbij Roosendaal of bij de Oder-Neisse-grens. En als we dat
doen, laten we dan beginnen bij de EU. Omdat je beter bij de bestaande
instituties kunt beginnen dan ex nihilo, en omdat de
Europese Commissie nog altijd een van ’s werelds grootste herverdelers
van welvaart is.
Morgen, woensdag 6 april, is er een referendum waarbij
het Wildersvolk lekker zijn middelvinger op kan steken naar Europa en
waarbij iedereen die door de bankencrisis en de Griekse crisis
teleurgesteld is in de EU hetzelfde kan doen. Als we dat nou eens niet
doen. Al is het maar omdat er mensen voor dat stomme associatieverdrag
gestorven zijn op het Maidan-plein. Of desnoods om onze eigen
waardigheid te redden uit de vieze vingers van GeenStijl.
En wat moet je dan zeggen tegen de demonstranten bij het
Wildersproces? Drie dingen. Ten eerste: neem eens een voorbeeld aan een
Syriër of aan een Oekraïner. Ten tweede: ja, we snappen jullie
problemen, maar met een opgestoken middelvinger ga je ze niet oplossen.
En ten derde: Geert Wilders geeft niks om jullie. En Thierry Baudet ook
niet.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten