In memoriam François Morellet (1925-2016)
vandaag op hard//hoofd
Het was in het regionale museum van Brest (Bretagne), in de zomer van
2009, dat ik voor het eerst kennismaakte met het werk van François
Morellet en zijn geestverwanten van de Groupe de Récherche d’Art Visuel. Het
was een eens-in-het-jaar-revelatie die ik niet had verwacht na rijen
suffe zeegezichten en Bretonse vissersdorpen te hebben geswipet. Waarom,
dacht ik, heeft niemand me dit eerder verteld?
GRAV, opgericht in 1960, stond een zakelijk en onpersoonlijk soort kunst
voor, voortgebracht door rigide regels en procedures, die niks meer zou
representeren of uitdrukken en ook niet meer zo nodig met verf gemaakt
hoefde te worden. Tenminste, dat was de theorie. In de praktijk sloop er
aardig wat vindingrijkheid en geknutsel in het werk van de
‘onderzoeksgroep’. Overlappende rasters, draaiende balkjes, verschoven
vierkanten en moiré-effecten werden geometrisch speelgoed, waarbij je
als kijker een zekere vrolijke duizeling moest overwinnen om uit te
pluizen hoe dat patroon nou eigenlijk in elkaar zat.
Twee weken geleden is François Morellet overleden,
op 90-jarige leeftijd, in het gehucht onder de rook van Nantes waar hij
70 jaar atelier hield en decennialang een fabriekje voor
speelgoedautootjes runde. Het nieuws stond pas tien dagen later in NRC, hoewel hij, volgens het in memoriam in die krant, net bezig was gehypet te worden. Vanwege zijn 90e verjaardag waren er retrospectieven in Londen, Sao Paolo, Parijs en ook bij Art Affairs in Amsterdam. Kort voor zijn dood schreef The Art Newspaper over
Morellet &co, die nu eindelijk wijdere erkenning kregen, en wiens
werk desondanks nog lekker laag geprijsd was. De suggestieve kop was
‘OFAs (Old French Artists) are the new YBAs’ [Young British Artists].
Die ‘hernieuwde’ erkenning was ook maar relatief. Als je er op gaat
letten, zoals ik na 2009, dan blijkt die GRAV op best veel plekken
vertegenwoordigd te zijn, niet alleen in Centre Pompidou maar ook in het
achterste gangetje van het Galleria nazionale d'arte moderna e
contemporanea in Rome, waar een hele batterij kinetische kunst staat
opgesteld. Bij de megatentoonstelling DYNAMO in het Grand Palais was de
groep ook niet bepaald afwezig. Er zijn alleen niet zo veel werken in
Nederland, en GRAV heeft niet de internationale popsterstatus van
Jackson Pollock of Andy Warhol.
Gehypet worden is verder ook maar een twijfelachtig genoegen. Het
afgelopen jaar hadden we hypes rond Jan Schoonhoven en Herman de Vries,
die allebei niet minder dan vier tentoonstellingen kregen, de laatste
vanwege zijn deelname aan de Biënnale van Venetië. Ik ben dol op de
reliëfs van Schoonhoven, maar niet twintig op een rij, en niet vier keer
achter elkaar.
Maar als we voorbij de hype kijken, wordt het inderdaad weleens tijd
voor een correctie op de geschiedenis van de hedendaagse kunst. Of
liever gezegd, misschien moeten we daar eens op een meer gestructureerde
manier over gaan nadenken. In Tate Modern hangt een overzicht van de
kunst na de oorlog die eigenlijk meer een soort word cloud is, en in het artikel in The Art Newspaper wordt
oppercurator Hans Ulrich Obrist aangehaald, die de ‘complexiteit’ en
‘polyfonie’ van de naoorlogse kunst benadrukt. Dat is goed en
belangrijk, maar als vorm van historisch besef gaat het niet verder dan
‘kijk naar dit, en bekijk ook dat’.
Als er iets is dat we van GRAV kunnen leren – ja, nog steeds! – dan is
het dat een ‘onderzoekende’ houding als kunstenaar niet hoeft te zijn
wat het artistic research-debat er de afgelopen decennia van
gemaakt heeft, met veel topzwaar jargon en doelbewuste
ontoegankelijkheid. Intelligent werk kan ook speels en leuk zijn.
Je kunt GRAV zien als deel van een serie bewegingen, vanaf eind jaren
’50, om de kwast op te bergen en kunst van de muur af te halen.
Morellet, en zijn geestverwanten Julio le Parc, Vera Molnár en Victor
Vasarely, waren daarin nog tamelijk ingetogen. Er was meer een
doorlopende lijn van hun tekeningen en schilderijen naar hun werk dat
licht gaf en bewoog, en dat werk was altijd netjes afgewerkt. Ze werkten
met lichtbanen, tl-buizen en motortjes, en Molnár al vroeg met
computers, maar het bleven toch tableaus en lijnfiguren: eerder 2,5D dan
3D. De ZERO- of Nul-beweging, waarvan Schoonhoven en de vries deel
uitmaakten, pakte het minder gepolijst en minder quasi-mathematisch aan.
Schoonhoven maakte zijn reliëfs met oude eierkartons, de vries
schilderde met aarde en lijstte bladeren en rietpluimen in. Andere
Nul-kunstenaars timmerden spijkers in een vlak, brandden met peuken op
doek, schilderden met een vlammenwerper en hingen plastic zakjes met
water op een rij. Het verlichte geknutsel dat nu, vermengd met een
flinke dot conceptualisme, de norm is op kunstacademies, zou je terug
kunnen voeren tot ZERO.
Ondertussen hield in 1961 een groep meer technologisch angehauchte kunstenaars in Zagreb een tentoonstelling onder de titel Nove Tendencije. Ze
hadden hetzelfde onpersoonlijke ethos als GRAV, maar meer handigheid
met lampjes, electronica en vanaf eind jaren ’60 ook met computers – ze
hoefden zogezegd niet van de muur af te komen. En hoewel ze meer op een
‘onderzoeksgroep’ leken dan GRAV, bleven ze ook niet in het lab zitten,
maar annexeerden min of meer de lokale galerie voor hedendaagse kunst en
gaven het tijdschrift bit.international uit. De term ‘nieuwe tendensen’ bleek pakkend en goed vertaalbaar: het Parijse Musée des Arts Décoratifs gebruikte Nouvelle Tendance in
1964 als titel voor een tentoonstelling met werk van ZERO, GRAV en de
kunstenaars uit Zagreb. Het werd een verzamelterm die nadien vaker is
gebruikt.
Een vergeten hoofdstuk is dat alles niet, hoewel de mate van erkenning
verschilt. Over ZERO was het afgelopen jaar een imposante tentoonstelling in de Martin-Gropius-Bau in Berlijn, en daarna in het Stedelijk. Nove Tendencije werd min of meer herontdekt door een tentoonstelling in
Graz en Karlsruhe, twee centra van de hedendaagse elektronische kunst,
alweer een jaar of acht geleden. En de leden van GRAV hebben in
Frankrijk aan honneurs geen gebrek gehad, al kwamen die soms wat laat:
Vasarély kreeg een eigen museum, Molnár een leerstoel computationele
kunst aan de Sorbonne, en Morellet een expositie in Pompidou.
De mate waarin Morellet en de zijnen de kunst hebben vernieuwd, en het
instrumentarium van de beeldende kunst hebben uitgebreid, wordt nog
weleens onderschat. Ga maar na: alle voorafgaande avant-gardes waren
toch variaties op het thema ‘verf op doek’, met af en toe een collage of
readymade ertussendoor. Na de jaren ’60 is schilderkunst niet meer dan
een subgenre.
GRAV hief zichzelf op in 1968, omdat ze het niet eens konden worden over
hun onpersoonlijke kunstprincipes. Hun pretentie van wiskundigheid en
objectiviteit is ook niet per se wat het meest tot navolging strekt. Ook
hoeft Morellet niet zo nodig de kunstgeschiedenis in te gaan als de
artistieke emancipator van de tl-buis – dan zijn de geometrische doeken
toch boeiender. Maar de manier waarop GRAV een uitweg zocht uit het
probleem van anything goes – met helderheid en nauwkeurigheid,
maar ook door ruimdenkend een waaier aan mogelijkheden te onderzoeken,
en stiekem de draak te steken met de eigen regels – maakt hun werk meer
dan visuele mindcandy. Het maakt de term ‘onderzoek’ bij nader inzien helemaal niet zo misplaatst.
In het noordelijke trappenhuis van het Louvre zijn vijf ramen van
Morellet te zien. Ze bestaan uit niet meer dan een simpel glas-in-lood
raamwerk met daarin dunner uitgelijnd een gekantelde versie. En dat is
precies de ontregelende knipoog die de plek nodig heeft, tussen een
bombardement van renaissance- en barokmeesters, Mesopotamische vondsten
en Griekse sculpturen.
Helderheid als uitgangspunt, intellectualisme zonder poeha en
avant-gardisme zonder zelfmystificatie. Daar zouden we best heden ten
dage nog wat meer van kunnen gebruiken. Als een postume hype daarbij kan
helpen moet dat maar.
dinsdag 24 mei 2016
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten