gisteravond voorgedragen bij de discussiereeks Made in Europe, deBuren, Brussel
eerder (deels) te horen op Radio 1 Canvas
Raphaël, Heidag van Gymnasiumdirecteuren (1509-11, Vaticaan, Rome)
Voortgezet onderwijs kan gevaarlijk zijn, zowel voor wie het geven als voor wie het ontvangen. Dat is één les die we kunnen leren van de uitvinders ervan. Want de filosofen op Raphaël’s School van Athene, als je erover nadenkt, zijn eigenlijk dat: de eerste middelbare-schooldirecteuren. Voordat er sofisten op de agora en bij het gymnasion opdoken om lessen welsprekendheid te geven, was het lesprogramma voor gegoede Atheense telgen vrij overzichtelijk: gymnastike en mousike. Lezen en schrijven. Homerus stampen. Lier spelen. Heel veel atletiek als voorbereiding op de latere permanente dienstplicht. Meezingen in het koor op een festival ter meerdere eer van de stadstaat.
De
leerlingen van Socrates, daarentegen, gaan rare dingen doen. Plato steekt de
manuscripten van zijn eigen toneelstukken in de fik. Alcibiades, de latere
staatsman annex landverrader, komt in het Symposion
stomdronken partycrashen om een ode op Socrates af te steken. Een ode die
meer klinkt als een klaagzang: Socrates is ontzettend lelijk, hij drijft overal
de spot mee, en hij is niet te versieren, wat je ook probeert – maar dat brein van hem, daar word je wild van.
Critias, ook een leerling van Socrates, begint een Robespierre-achtig
schrikbewind waarin 1500 Atheners het leven laten.
Je zou
Socrates kunnen zien als een mengeling van een gekke professor en een heilige. Als
zelfbenoemd geestelijk vroedvrouw probeert hij bij iedereen de verborgen deugd
annex waarheid eruit te trekken, maar laat met een demonisch genoegen al zijn
gesprekspartners in verwarring achter. Met geaffecteerde nederigheid verklaart
hij zich onverschillig voor geld en macht, maar ligt wel met de Atheense elite
te causeren bij literaire prijsuitreikingen. Bij alles beroept hij zich op zijn
eigen daimonon, een soort bewaarengel
annex superego, zelfs als hij terecht staat voor het
‘aanbidden van vreemde goden’. Aristophanes voert hem in De Wolken, nog bij leven, op als een
spiritueel ondernemer die een ‘Denkerij’ drijft.
Die
‘Denkerij’ krijgt pas na zijn dood gestalte, als Isocrates, Plato en later
Aristoteles hun leslokalen naast de atletiekbaan bouwen. Maar door op dezelfde
plek te blijven, en door zijn methode van heen-en-weer vragen en hypothesen
testen, legt Socrates onbedoeld wel de basis voor de Atheense kenniseconomie,
een businessmodel waar het zojuist ingestorte imperium nog een paar eeuwen mee
door kan.
En wat
moeten we daar nu nog mee? Voor de goede orde: er loopt géén rechte lijn van
Socrates naar het Bologna-proces. De universiteit is een middeleeuws vehikel,
net zoals representatieve democratie meer te maken heeft met middeleeuwse stadsbesturen, laat-middeleeuwse parlementen en de herontdekking van Romeins recht. Maar twee dingen. Ten
eerste is belangrijk te bedenken dat het kennisideaal van Socrates en navolgers
een gepersonaliseerd kennisideaal is. Kennis is niet iets abstracts, het heeft
een drager. Dat verandert pas in de vroege middeleeuwen. Cassiodorus, een van
de eerste geleerde monniken, schrijft ergens medio 6e eeuw: nu
moeten boeken jullie leraren zijn. En tegelijk is het nog altijd zo dat
wetenschap beoefenen vooral ook een proces van socialisatie is, van zinnig
kunnen meepraten. En ten tweede: misschien kunnen we wel iets met het
idee van hoger onderwijs als hoger jeugdbederf. Een soort van kattenkwaad dat
de gedachten sappig houdt. Want kennis moet wel iets
verleidelijks houden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten