dinsdag 22 januari 2013

Semidandy

eerder vandaag op hard//hoofd, ter gelegenheid van de modeweek aldaar.


In 1999, gegrepen door allesverzengende Sturm und Drang en Weltschmerz, liet ik mijn haar lang groeien en kocht een statige zwarte herenjas. Sindsdien zijn er regelmatig vragen gesteld over mijn hoeden, zijden sjaals en getailleerde overhemden met manchetknopen, en daarop heb ik altijd ontwijkende antwoorden gegeven. Het wordt tijd dat ik eens uit de kast kom. Ik ben een dandy.

Dat zal voor wie mij kent niet echt als een verrassing komen. Toen ik zeven jaar geleden bij Cultuurfilosofie een presentatie hield over Baudelaire, Benjamin en het Dandyisme, werd in de zaal opgemerkt: “He’s talking about himself”. Ik geloof dat ik toen mijn beige pak met de brede revers droeg. Dat pak heb ik nog steeds.


Het kan geen kwaad om te beseffen dat Dandyisme eigenlijk niet meer bestaat. Natuurlijk, er lopen nog altijd overmatig elegant geklede mannen rond die hun gezelschap amuseren en irriteren met bon-mots en causerieën. Maar als –isme hoort het echt in de negentiende eeuw thuis, in de hoogtijdagen van de burgerlijke cultuur, tussen Regency en Belle Époque. De dandy’s hebben die cultuur mede geschapen (het burgerlijk uniform, de broek tot aan de enkels, is een erfenis van Beau Brummell), bespot (“het lijkt me vreselijk een nuttig mens te zijn”, zei Baudelaire), en zelfs ondermijnd (Oscar Wilde was niet alleen iets te openlijk homo, maar ook actief anarchist). Een dandy flaneert over de boulevards en heerst in de salons. Na de Eerste Wereldoorlog was dat een verdwenen wereld.

Alles wat daarna komt is eerder dandyesk. Vanaf eind jaren vijftig werd een statement maken met je kleding iets voor jeugdculturen, en tegenwoordig loopt iedereen erbij als een individu.

Men zegt dat ik een eeuw te laat geboren ben. Dat is niet waar. Ik moet er niet aan denken om salons te frequenteren en over de boulevards te flaneren. Ik ben niet decadent genoeg om opium te schuiven of tweemaal mijn inkomen aan kleding te besteden, ik leef een tamelijk deugdzaam en productief bestaan en sterven aan syfilis of tbc lijkt me ook geen goed plan. Ik ben dan ook maar een halve dandy. Meer is niet mogelijk. Als ik de hele dag erbij zou lopen als Aubrey Beardsley, zou het alleen maar een verkleedpartij worden.

Er is me wel eens verteld dat hipsters de dandy’s van deze generatie zijn. Nu heb ik niet zo’n heel erge hekel aan hipsters, maar dat gaat toch te ver. Hipsters flirten met camp, laagcultuur en oubolligheid. Ze dragen wortelpijpen, houthakkershemden, jaren-vijftig-brillen en pornosnorren. Dandyisme is een serieuze zaak. Voor zover er een definitie van Dandyisme is, luidt die “in niks banaal zijn”. Voor rekwisieten is daarbij geen plaats. Natuurlijk hebben hipsters dandyeske trekjes en zetten zich daarmee af tegen de grijze middelmaat. Maar dat deden mods, hippies en punkers ook. In een recente column beschreef Noor Spanjer een gentleman’s club, jochies die in hoed en wandelstok sigaren en whisky nuttigen en op wild of vrouwen jagen. Dat zijn dus ook geen dandy’s. Dat is corporaal wangedrag.

foto (2006): Anna Huijgen

Baudelaire noemde Dandyisme “een ascetische religie, veeleisender dan de strengste monniksorde”. Ook voor een halve dandy valt het inderdaad niet mee. De praktische beperkingen van voortdurend elegant gekleed gaan, zijn nog wel te overzien (je band plakken met een pak aan gaat best). Maar het voortdurende vreedzame protest tegen alles wat dom, saai en lelijk is wat je daarmee uitdraagt, word je niet altijd in dank afgenomen. Want dat is waar die combinatie van charmeren en irriteren op neerkomt: een continue staat van burgerlijke ongehoorzaamheid. Walter Benjamin stelt dat alleen mensen die toch al in de smaak vallen er geschikt voor zijn, want anders jaag je mensen alleen maar weg. Maar volgens mij moet je er sowieso lichtelijk sociaal gestoord voor zijn.

Niks aan te doen: ik ben een dandy. Een halve weliswaar, maar minder wordt ‘t niet. Is het een levensbeschouwing, een geaardheid of een kunstvorm? Iets daar tussen in, denk ik; al heb ik het altijd wat gemakzuchtig en nikszeggend gevonden om je leven als een kunstwerk te zien. Volgens mij was ik als kind van acht ook al zo; toen droeg ik nog geen zijden sjaals en toch zeggen mensen dat ik niks veranderd ben. Op de middelbare school liep ik in T-shirts en oude spijkerbroeken. Daar werd ik alleen maar ongelukkig van.
Mijn moeder heeft het trouwens nog steeds niet geaccepteerd. Maar ze heeft destijds wel die jas betaald.

Geen opmerkingen: