maandag 15 april 2013

Design op een sokkel

eerder vandaag in hard//hoofd

Begin 2012 ging ik naar de tentoonstelling van Studio Job in het Groninger Museum, met de bedoeling een vernietigend stuk over Dutch Design te schrijven. “Dutch Design”, voor alle duidelijkheid, is niet de Nederlandse traditie van helder, minimaal, functioneel design, zoals in de huisstijl van wijlen de PTT, de keukens van Bruynzeel en de bewegwijzering van de ANWB. Nee, “Dutch Design” staat vooral voor ironisch ontwerp uit Nederland. Denk aan: kasten uit sloophout, een boomstam als bank, porseleinen kopjes in de vorm van gedeukte plastic bekertjes, rasterhekken met kantklospatronen. Studio Job is de extreme versie daarvan: disfunctionele, postmoderne fetish-objecten die tegelijk protserig en lullig zijn. Gigantische glimmende koffiepotten op een sokkel, barokke bronzen stoelen die te zwaar zijn om te tillen, en als dieptepunt (geweigerd door het museum) een tafelkleed met concentratiekampmotief. Dat soort werk.

Het opzienbarende was: ik vond het leuk. Die tot extreme proporties opgeblazen gebruiksvoorwerpen, die wandtableaus met dierenskeletten, landbouwproducten en industriële raderwerken, die van binnen geëxplodeerde kasten waar je niks in kon doen, deden het prima als museaal object. Vanzelfsprekend waren er ook kleinere prullen te koop in de museumshop, weliswaar zelfs voor design stevig aan de prijs, maar niet duurder dan een gemiddeld uniek kunstwerk van dezelfde grootte, decoratief geschikter als blikvanger en beter afgewerkt. Je moet het alleen niet als gebruiksvoorwerp zien. Het zijn kunstobjecten die design gebruiken als beeldtaal.

Het zal nu zo’n vijfentwintig jaar geleden zijn, dat musea begonnen design als kunstvorm te presenteren. Ondertussen hebben Boijmans en het Stedelijk speciale afdelingen vormgeving. Anders dan traditionele kunstnijverheidsmusea, die vooral het ambacht vieren en het onderscheid tussen autonome en toegepaste kunst in stand houden, zeggen het Vitra Design Museum en de afdeling Gestaltung van de Pinakothek der Moderne luid: dit is ook kunst. Of laat het “ook” eigenlijk maar weg: Dit Is Kunst.

Toch wringt er iets. Designklassiekers zijn doorgaans ongecompliceerd mooi, al zien ze er in alle musea ongeveer hetzelfde uit en kun je de meest “tijdloze” ontwerpen ook vinden bij de Bijenkorf en Metz&co. Dat die ontwerpen zich bewezen hebben in de echte wereld, geeft juist een extra reden om ze tentoon te stellen: als cultuurhistorisch document. Maar voor hedendaags “kunst”-design volstaat dat niet: ongecompliceerd mooi is niet meer hip, dat kun je immers al krijgen bij de Bijenkorf. In plaats daarvan overheersen artistieke pretenties over vormgeving. En dan zie je dat het gebruik van design als beeldtaal vooral trivialiserend werkt: het blijven veilige, decoratieve objecten die niet eens meer doen alsof ze ergens goed voor zijn, maar vooral opzichtig aandacht trekken en het kunstwerk uithangen. De keuze voor design als beeldtaal is geen sprong ins blaue hinein, eerder een keuze uit artistieke verlegenheid. Het resultaat is onmiskenbaar kunst, gewoon omdat het niks anders kan zijn. Maar wel kunst in de slechtste zin des woords: het is duur en nutteloos, conspicuous consumption, en in het ergste geval gewoon blingbling.

 

Doordringen in de leefomgeving

De kraamkamer van Dutch Design is de Design Academy Eindhoven, en de Dutch Design Week is als evenement rond de jaarlijkse eindexamenexpo van de Design Academy heen gegroeid. In oktober trok ik dus naar Eindhoven, nog steeds met het plan een vernietigend stuk te schrijven. Maar dat viel opnieuw tegen. De jaargang 2012 leek collectief tot inkeer te zijn gekomen en maakte niet langer ironische sierobjecten, maar hartverwarmend onpraktische, duurzame oplossingen en modulaire systemen (dingen die zijn opgebouwd uit componenten en die je dus zelf kunt customizen en herbestemmen). De rest van DDW leek nog het meest op een woonmall waar je deukbekers en sloophoutkasten kon kopen, desnoods tegen discountprijzen. Aanstootgevend wilde het maar niet worden. Ik had er gewoon niks te zoeken.
Dat was aanleiding voor zelfonderzoek. Had ik niet gewoon een hekel aan design? Kom bij mij thuis kijken: mijn meubels zijn van IKEA, en bibelots en gadgets komen mijn huis niet in. Maar het ongemak zat toch echt dieper, op een ideologisch niveau.


Ooit, toen design nog kunstnijverheid en later vormgeving heette, was het idee dat toegepaste kunsten de leefomgeving van mensen mooier moesten maken, en hen zouden redden van de goedkope wegwerprommel. De Arts&Crafts-beweging, tweede helft negentiende eeuw, greep terug op een middeleeuwse esthetiek en eerlijke ambachten uit verzet tegen de oprukkende industrialisering. Hun socialistische idealen resulteerden weliswaar in onbetaalbare luxeproducten, maar het idee was leuk. Hun navolgers in de Art Nouveau en Jugendstil waren minder nostalgisch: de beroemde toegangsbogen van de Parijse metro zijn weliswaar extreem gestileerd, maar ze zijn wel van staal, en ze staan bij de ingang van de metro. Toch was die “Nieuwe Kunst” maar half modern, eerder een compromis met de moderne tijd, en in de ogen van de volgende generatie vooral overbodig ornamenteel. Bauhaus, de Russische Constructivisten en De Stijl, daarentegen, omarmden de moderne tijd volledig: voor hen was ontwerp een volwaardig deel van een totale kunst, een manier om kunst uit de lijst en uit het museum te breken. Hun ontwerpen, ontdaan van alle opsmuk, waren bij uitstek “kunstwerken uit het tijdperk van de mechanische reproduceerbaarheid”.

Die ambitie om door te dringen in de leefomgeving is gelukt. Zelfs IKEA bedient zich van een Bauhaus-esthetiek, al is het goedkope rommel. Onze leefomgeving is in ongekende mate ontworpen: Aalvar Aalto staat in de Bijenkorf naast Allessandro Mendini, en de ironische lulligheid van Dutch Design is doorgedrongen tot in de HEMA. Het is niet alleen “ontworpen” in de triviale zin dat alles wat industrieel geproduceerd wordt ontworpen is, nee, overal om ons heen is design als statement. Zelfs de deurknoppen van het EYE filminstituut zeggen: kijk eens, ik ben ontworpen!

 

Design lab

Met enige blasfemie zou je de verkunsting van design als de definitieve triomf van de Arts&Crafts kunnen zien. Eindelijk wordt toegepaste kunst voor vol aangezien! Maar juist het statement – “ik ben ontworpen!” – gaat verloren door het ding als kunst te presenteren. De deurknop van het EYE is zo’n verrijking van zijn omgeving omdat er duidelijk over is nagedacht, omdat het zelf een schematische weergave van het EYE is, maar ook omdat-ie aan een deur vastzit. Leg het ding op een sokkel en er blijft niks anders over dan een deurknop die zegt: ik ben een deurknop in de vorm van het EYE.

Met een manshoge koffiepot van Studio Job kun je geen koffie zetten. Dat vat in extremen het probleem samen van Dutch Design dat de draak steekt met “functionaliteit”: het marginaliseert zichzelf, het blijft een gimmick om je IKEA-interieur (of desnoods je Bijenkorf-interieur) mee op te leuken. Dit is een extreem voorbeeld, want Studio Job ontwerpt ook interieurs voor intercity’s en het Groninger Museum, waar je wel degelijk in kunt zitten. In hun objecten voor musea en verzamelaars voeren ze die beeldtaal nog wat verder door, tot in het uitzinnige. Waarschijnlijk zien ze het zelf niet als een nevenactiviteit, maar het heeft wel degelijk een laboratoriumfunctie: dingen uitproberen om ze elders in verdunde vorm toe te passen. Een kast waar je niks in kan doen lijkt in die zin meer op mode voor de catwalk dan op de dozen van Donald Judd en Jan de Cock, die je toch ook zou kunnen classificeren als “designobjecten”. Job Smeets lichtte in een interview toe dat hij als kunstenaar “vragen wil stellen”, al bleef het onduidelijk wat en waaraan hij daarmee inhoudelijk wilde bijdragen.

Bij andere kunst-designers is die laboratoriumfunctie nadrukkelijker. Het tweepersoonscollectief Metahaven bijvoorbeeld, dat “bruggen slaat tussen design, geopolitiek, architectuur en branding”, besteedt een substantieel deel van zijn tijd aan artikelen en lezingen, en het valt dan ook niet mee om uit te leggen wat Metahaven eigenlijk doet. De galerie cq. manifestatie Transnatural presenteert kunst en design die gebruik maakt van biotechnologie, en organiseert symposia waarbij kunstenaars en designers naast wetenschappers, techneuten en ondernemers staan. Je kunt je vraagtekens stellen bij de theoretische pretenties, maar het experiment gaat tenminste ergens over, het is niet alleen maar design op een sokkel.

De hoogtijdagen van Dutch Design zijn ondertussen wel voorbij, en ik ben er niet rouwig om. Wat rest zijn een stel deukbekers en de wc-rolhouder Klojo, altijd leuk als verjaardagscadeau. Maar een opvolger dient zich vooralsnog niet aan. De vergezochte duurzame oplossingen en modulaire systemen zullen niet snel bij de HEMA belanden, en Transnatural en Metahaven zullen voorlopig niet doordringen in mijn huiskamer. Uiteindelijk blijven het toch, in hun vergezochtheid, kanttekeningen bij International Modernist Style. Dan toch liever een deurknop in de vorm van het EYE.

Terug naar de revolutionaire pretenties van het Russische Constructivisme is geen optie. Die stijl is immers al gemeengoed geworden. Schermen met het kunstenaarschap lijkt dan vooral een poging om je als ontwerper te onderscheiden in een ontworpen wereld. Dat, en niet eens zozeer dat het pronkobjecten zijn, is wat Dutch Design zo krampachtig maakt. Laten we eens een porseleinen flipperkast maken, je moet toch wat. En dan blijkt eens te meer hoe weinig het toevoegt als je iets “kunst” noemt.

Geen opmerkingen: