Ik heb drie verhalen: over een schildpad die verliefd is op
een Duitse helm, over pragmatische implicatuur, en over een oude tante uit de
hel. Die verhalen zijn onafhankelijk van elkaar te beluisteren, maar alleen het
eerste is al af. De andere twee kunnen jullie later op de avond horen, en er
zelfs suggesties voor aandragen.
I.
Er is een schildpad die een relatie heeft met een Duitse
helm. Ik heb dat niet zelf gezien, ik heb het gelezen bij Midas Dekkers en die
had het weer van Urbanus, en het is twintig jaar geleden dat ik dat gelezen heb
dus het beest zal wel dood zijn. Maar omwille van het verhaal: er is een
schildpad die een relatie heeft met een Duitse helm. Als die schildpad over de
daarvoor noodzakelijke conceptuele vermogens beschikte zou hij waarschijnlijk
denken dat hij elke dag zinderende seks heeft met de mooiste vrouwtjesschildpad
die er is. Maar als hij die conceptuele vermogens had zou hij ook bedenken: nee
gast, dat is geen vrouwtjesschildpad, dat is een Duitse helm!
Wij mensen, wij weten wel beter.
We kijken naar actiefilms, horrorfilms en pornofilms, we lezen romans, we gaan naar musea om naar schilderijen te kijken. En we voelen daar emoties bij, we leven ons in, en ondertussen weten we: het is niet echt, het is maar een film, het is maar een boek, het is maar een laag verf op een stuk doek. Haha, ons heeft die kunstenaar mooi niet tuk! Het is dus eigenlijk alsof we ook losgaan op die Duitse helm, alleen dan in het volle bewustzijn bij wat we doen. We zijn zelfs in staat om emoties te voelen bij abstracte objecten, bij bewegingen die we in het alledaagse leven nooit zouden maken, bij georganiseerd geluid. Dus die Duitse helm hoeft niet eens op een schildpad te lijken! Sterker nog, als we maar genoeg zijn opgevoed, kijken we ook naar echte dingen alsof het kunstwerken zijn. Kijk maar eens naar de foto’s hier aan de muur. Doen ze je niet denken aan schilderijen? Ja precies, die schildpad lijkt eigenlijk ook ontzettend op een Duitse helm, als je er naar kijkt vanuit het perspectief van een Duitse helm.
Ergens wringt er iets. Want als we weten dat het niet echt
is, waarom gaan we er dan zo in op? Sterker nog, waarom zoeken we specifiek een
situatie op waarin we, metaforisch gesproken, verliefd worden op een Duitse
helm? Het antwoord is vrij eenvoudig: omdat we het kunnen. En omdat we
eigenlijk toch niet zouden willen dat ons leven lijkt op een actiefilm of een
schilderij of een pornofilm – en al helemaal niet op een abstract kunstwerk.
Ons vermogen om van fictie te genieten is, net als dans en muziek, evolutionary cheesecake. In dit geval:
een aangenaam neveneffect van ons vermogen om in representaties te denken. Het
is met dezelfde trucs waarmee we kritisch kunnen denken dat we onszelf voor de
gek kunnen houden.
De vraag is: hebben we het ook nodig? En met ‘het’ bedoel
ik: hebben we verhalen echt nodig? Zouden we zonder verhalen ophouden om
cognitief en emotioneel te functioneren, en een Duitse helm echt voor een
schildpad aanzien? Ik denk het niet: ik leef al tien jaar zonder romans, en ik
zit nog altijd niet in een dwangbuis. Maar de vraag is vooral of we het kunnen
laten. Want in alles wat we zeggen, ja in alles wat we doen sluipen al
narratieve patronen naar binnen. Ik geloof tenminste dat ik niet de enige
persoon ben die zingt op de fiets of die ’s avonds op de rand van zijn bed de
dag doorneemt. We beleven ons leven in popsongs en filmfragmenten.
II.
Om eerlijk te zijn: ik heb altijd een hekel gehad aan de
term ‘narrativiteit’ en aan de metafoor ‘verhaal’. Maar eigenlijk is dat niet
zozeer omdat het een slechte metafoor is, maar vanwege de manier waarop het
‘verhaal’ gebruikt wordt als een soort van wonderlijm. Het idee dat er zonder
verhaal geen samenhang is. Ik denk dan aan bepaalde politici die klagen dat het
niet lukt om hun ‘sociale en sterke verhaal’ aan de mensen over te brengen. Ik
wil helemaal geen verhaaltjes horen van mijn volksvertegenwoordigers, gewoon
standpunten en voorstellen. Of aan een te vaak geciteerd citaat dat ideologieën
gelijkstelt aan ‘grote verhalen’. Of een tak van psychologie die je identiteit gelijkstelt aan 'het verhaal dat je over jezelf vertelt'.
Wat is narrativiteit? Of om het simpeler te zeggen: wat
maakt een verhaal een verhaal? Wat onderscheidt een verhaal van een bericht,
een betoog, een gesprek, een onsamenhangende set uitspraken? Lastig uit te
leggen. Denk aan het verschil tussen deze zinnen:
Ze trouwden en kregen
een kind.
Ze kregen een kind en
trouwden.
Logisch gezien is er geen verschil tussen beide uitspraken.
a + b = b + a. Het enige verschil is de volgorde. Maar dat is niet hoe je het
leest. Want die volgorde suggereert dat het een op het ander volgde. Bij de
eerste zin denk je: aha, ze zijn gaan settelen. Bij de tweede zin vraag je je
af: moesten ze, of zo?
Een narratieve structuur, dus wat een verhaal een verhaal
maakt, is niets anders dan de volgorde waarin je iets vertelt. Je hebt
natuurlijk ook nog dingen als personages en gebeurtenissen en zo, een verhaal
moet ook nog ergens over gaan. Maar wat het een verhaal maakt is puur dat je
die dingen beschrijft in een bepaalde volgorde.
Dat heb je niet alleen in fictie. Je hebt het ook in
betogen. Je hebt het ook in muziek en dans – tenminste, je hebt ook dans en
muziek waar totaal geen spanningsboog in zit, maar dan is het eerder
performance of sound art. Alleen zit er in dans en muziek geen beschrijvende
weergave. Verhalende structuren in de taal dienen vaak nog als een verkorte
weergave van causale en argumentatieve verbanden. Maar er is ook iets anders –
noem het een spanningsboog, noem het ritme. In dans en muziek is dat alles wat
er is qua ‘verhaal’. En toch – of misschien juist
– reageren we fysiek veel intenser op die laatste. En waar die ontbreken,
is het ook verdomd lastig om mee te wiegen of mee te neuriën. Muziek zonder
melodie of dans als bewegingstheater kan nog steeds erg mooi zijn, niet eens
‘nog steeds’, je krijgt meer waardering voor de individuele toon of beweging
als-ie gewoon op zich staat, maar als een stuk alleen maar uit individuele
mooie tonen bestaat, houdt je bewondering toch op een gegeven moment op. Éen
mooie toon moet voor zich kunnen spreken, maar een heleboel mooie tonen hebben toch een compositie nodig.
Zoals Tobias terecht opmerkt, is het theater
‘gefragmenteerd’. Er worden nauwelijks meer nieuwe ‘well made plays’
geschreven, met personages, dialogen en opeenvolgende scènes. (Mijn collegas’s
in Nijmegen kijken nogal ongelovig als ik ze dat vertel – ‘maar wat is er dan
voor theater?’) Maar het is echt zo: repertoiretheater is iets voor
amateurgezelschappen, Joop van den Ende en het Nationaal Toneel. Dat heeft er ook mee te maken dat
er gewoon weinig markt voor nieuwe toneelteksten is – gezelschappen die
‘repertoire’ opvoeren doen liever Shakespeare of Tsjechov. Maar het is ook
logisch, want als je een verhaal met scènes wilt zien kun je beter naar de film
gaan. Veel hogere production values, verschillende camerastandpunten,
verschillende takes. En in een film kun je makkelijker overspringen – het
voordeel van montage. Ooit wel eens een ‘flashback’ in het theater gezien? In
theater kun je profiteren van andere manieren van verhalen vertellen. Het hoeft
niet te lijken. Je kunt een voorstelling maken over je relatie met een
skippybal, of met een acteur die tegen zichzelf op een scherm praat, of je
publiek direct aanspreken in een filosofische theaterperformance. Dat lukt weer
niet in een film.
Vreemd genoeg worden er juist weer verdomd weinig
experimentele romans geschreven. Op zich zijn niet-lineaire vertelstructuren
minstens zo oud als Homerus, en Tristam
Shandy is anderhalve eeuw ouder dan het vervreemdingstheater van Bertolt
Brecht, maar ga eens bij Atheneum kijken in de hoek nieuwe Nederlandse
literatuur en je ziet toch vooral well
written novels. Dat is dan ook een van de redenen dat ik nauwelijks romans
lees, want ik vind er weinig aan, zo’n verhaal met personages en zo, vooral als
het alter ego’s van de schrijver zijn. Maar aangezien de meeste schrijvers toch
wel weten wat ze doen, en weten dat er boeken als Ulysses en Dr. Faustus en À la Récherche du Temps Perdu bestaan,
hoef je ze echt niet te vertellen: doe eens als Joyce! Misschien is een
experimentele roman gewoon niet de beste manier om een verhaal te vertellen.
Als je experimenteel
wilt vertellen, kun je beter een multimediale installatie maken. Ga
bijvoorbeeld in FOAM kijken naar The Enclave van Richard Mosse. Daar zie je, op zes schermen tegelijk, een
documentaire over de vergeten oorlog in Congo. Gefilmd met speciale
infraroodfilm zodat alle bladgroen psychedelisch rozepaarsrood kleurt, en
vergezeld van onheilspellende sound art. Of was een half jaar terug in Van Abbe
naar The Refusal of Time van William
Kentridge gegaan.
Nog iets over het ‘metamodernisme’ waar Tobias mee afsloot.
Ik heb het niet zo op het metamodernisme, het geesteskind van
cultuurwetenschappers Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker die onder die
noemer een website runnen en wereldwijd tentoonstellingen cureren. Prima site
verder. Maar het is me te meta. Feitelijk
zijn die mensen gewoon nostalgisch naar het modernisme van honderd jaar
geleden, maar ja, we kunnen nou eenmaal het wiel niet opnieuw uitvinden en niet
meer geloven in totalitaire avant-garde manifesten, dus laten we ons maar ‘voorbij
het postmodernisme’ verklaren. Alsof er ooit iemand in het ‘postmodernisme’ heeft
geloofd, behalve Jean-Francois Lyotard en een paar duizend
cultuurwetenschappers. Dat ‘metamodernisme’ is een positie die nergens toe
verplicht.
III.
De scriptdokter Dick Ross legde ooit uit wat ‘storytelling’
was aan de hand van zijn afgrijselijke tante – die op dat moment al vijftig
jaar dood was. Hij vertelde aan deze Aunt May – ‘may she rot in Hell’ - een verhaal dat ze nogal saai vond. Zo
saai, dat ze zei: "That was boring. Tell it again."
En dat hielp. Vertel het nog een keer, en je begrijpt wat je
eigenlijk had willen zeggen, wat je had moeten benadrukken en wat je beter had
kunnen weglaten. Jammer alleen dat redigeren eigenlijk best wel een rotklus is,
want het is niet meer het oorspronkelijke enthousiasme en er is ook een reden
waarom je het de eerste keer zei zoals je het zei. Herhaling is ook een
belangrijke stijlvorm binnen een
stuk, omdat je daarmee een houvast voor de kijker/luisteraar creëert en de verschillende manieren om iets te
vertellen of presenteren allemaal kunt gebruiken, alleen dan achter elkaar. Have your cake and eat it! Je moet het alleen niet te vaak doen, want dan
denkt het publiek: nu weten we het wel. Een bekende truc van redenaars is dat
je een lange zin kunt inleiden door 1 of 2 kortere zinnen die op dezelfde
manier beginnen. “I have a dream. I have a dream that one day my children etc
etc.”
Christopher zegt over zijn dramaturg: “We’re almost as
confused as she is, trying to figure out what we were saying and to whom”. Het
antwoord is vrij eenvoudig: Say it again!
Er zijn twee vaak geciteerde uitspraken over het waarom van
dans. De eerste is: if I could say what
my dance meant, I wouldn’t have to dance it. En de tweede is: If I can’t dance I don’t wanna be part of
your revolution. Beide uitspraken zijn uitingen van een ongemakkelijke
liefde. Het zijn allebei geen excuses om ‘maar wat te doen’: er is iets wat ik
niet op een andere manier zou kunnen vertellen, en ik zou niet willen leven in
een wereld zonder. Maar tegelijk zijn het eigenlijk argumenten van niks. “Ik
weet niet wat het is, ik kan het niet uitleggen, laat me gewoon lekker dansen.”
William Forsythe kun je niet verwijten dat hij zich
verschuilt achter ‘je ne sais quoi’. Samen met Ohio State University heeft hij
een uitgebreide visuele analyse gemaakt van One
Flat Thing, waarin alle synchrone en herhalende bewegingspatronen met
pijlen in de video zijn aangegegeven, en die je zelf kunt manipuleren. Je kunt
het geheel terugvinden op synchronousobjects.osu.edu.
Het is een fascinerende website, maar tegelijk kun je je afvragen: aha, dus
er zitten allemaal complexe patronen in, dus is het een goede voorstelling?
Nee, natuurlijk niet. Maar je gaat erdoor wel op een andere manier kijken naar
dans – en je gaat opnieuw kijken.
Want een verhaal is er niet alleen om opnieuw te vertellen, maar ook om opnieuw
te lezen, luisteren, bekijken. En DAT is wel degelijk een relevant criterium.
Wil je het nog eens?
De Duitse filosoof Hanns-Georg Gadamer vertelde in een
interview, een paar jaar voor zijn dood, over een concert dat hij vijfentachtig
jaar geleden daarvoor gehoord had in Breslau, als jonge man kort voor de Eerste
Wereldoorlog. (Gadamer is erg oud geworden.) En hij besloot: Nochmals, bitte, nochmals!
En met die gedachte laat ik u graag aan de nacht over.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten