dinsdag 1 januari 2008

Ik hou niet van poëzie, ik kan het alleen niet laten (4)


Artemisia's wiegelied


Artemisia ligt op een zilveren lepel.
Langzaam
rekt zij zich uit, Artemisia
spreidt zich uit in een glazen
wieg, suikerklontjesfee.

Schoppenzetters en hameraars
met as bedekt, in de schaduw van de grote
rookpijpen, sikkels onder de nagels;
als de stoomfluit huiswaarts blaast
drinken wij de melk van Artemisia’s tieten.

Of dat de naam van het ganse kruid
of alleen van de giftige variant was
en waarom bitter en giftig
in het Hebreeuws dezelfde woorden zijn
schreef Prof. Joh. Michaelis, Vragen
aan een genootschap van geleerde mannen
op reis naar Felix Arabia,
Göttingen 1759

Ook al dans je nog zoveel
dodendansen, al pijp je nog zoveel
rattekruid, Artemisia,
wiegeliedjes fluitend,
al hamel je nog zoveel grut, al bevat
je nog zoveel tujol,
mij krijg je niet, je tijd
is voorbij, je uur heeft geslagen.

Dat blind maakt, dat sikkelt,
dat met verstenende grijsgroene ogen
je penetreert, dat je neusgaten openspert
en het brein aan een haak naar buiten trekt:
Lilith ist das!
Dat blind maakt? Als je het nog niet wist,
bok, ze zit in jouw kop,
de gebottelde zeemeermin, die zogenaamde
‘femme fatale’.
De butler was kopersulfaat.

In wormhout, op kalkgrond,
venkelzaad en citroengras,
zachter dan papaver –
druifluis kruipt in de wijnstok.

Daar komt de dandy.
Achter een kreeft aan, zie je
niks vreemds aan mijn haar?, generaal Aupick
moet tegen de muur.
‘I wish I had said that.’
‘You will, Oscar, you will.’

Leg je dooraderde
koele handen op mijn hoofd,
Artemisia.

Geen opmerkingen: