In 1806 publiceerde Johann Christoph Adelung, eerder al verantwoordelijk voor een kritisch-vergelijkend Duits woordenboek en beschouwingen over de oorsprong van taal en cultuur, het eerste deel van Mithridates, oder Allgemeine Sprachenkunde, waarin de ca. 450 toen bekende talen met elkaar werden vergeleken aan de hand van het Onze Vader. Die vier delen bevatten dus --- juist, meer dan 450 Paternosters. Niet omdat de man godsdienstwaanzinnig was maar omdat het meeste pionierswerk in het taalverzamelen gedaan was door missionarissen, en die hadden niet als hoofdtaak om een grammatica en lexicon samen te stellen.
Terwijl Adelung in hetzelfde jaar sterft, zit Friedrich Schlegel in Parijs Sanskrit te leren van een krijgsgevangen lid van de Asiatick Society, en nog voor het laatste deel verschijnt (met een nawoord van Wilhelm von Humboldt, 1819) heeft Franz Bopp al Über das Conjugationssystem der Sanskritsprache voltooid, waarin hij systematisch grammatica's vergelijkt. Ondertussen wordt Adelungs vergelijkende lexicografie achterhaald door een Deen op IJsland en een sprookjesverzamelaar in Kassel. Met zulk Nachleben is het makkelijk om Adelungs Mithridates af te doen als een pre-revolutionair werk.
Terecht? Je kunt hem moeilijk verwijten dat hij de Wet van Grimm niet ontdekt heeft. Hij legt zichzelf een wetenschappelijke zelfbeperking op die zijn verlichte en theologische voorgangers niet konden opbrengen, maar doet dat wel in 18e-eeuwse retoriek:
Ich habe keine Lieblungsmeinung, keine Hypothese zum Grunde zu legen, sondern ging unmittelbar von dem aus, was ist, ohne mich um das zu kümmern, was seyn kann, oder was seyn sollte. Ich leite nicht alle Sprachen von einer her; Noah's Arche ist mir eine verschlossene Burg, und Babylons Schutt bleibt von mir völlig in seiner Ruhe.
En voegt daar dan aan toe, dat de lezer hem wel een paar speculaties over de locatie van het Paradijs moet toestaan, maar dat het vrij staat om daar overheen te lezen want er hangt niks om.
En wat zijn die speculaties wel niet? Het Paradijs moet in Kashmir gelegen hebben, want daar groeit alles rijp en groen en fladdert en kruipt rond wat maar deel van de schepping uitmaakt. Bovendien (vreemde redenering) ligt het dicht bij de hoogste bergen op Aarde, dus was het het eerste vruchtbare gebied dat droogviel na de Zondvloed.
Dat pleit er ook voor, dat de Tibetaanse talen meer het karakter van een oertaal hebben, want ze zijn monosyllabisch. Juist ja. Dan is Adelung toch een stuk minder consequent dan Franz Bopp, die zegt dat er geen behoefte is aan gespeculeer en daarna dan ook niet meer speculeert. Maar zo heel 'achterlijk' is zijn redeneertrant nou ook weer niet, als je het vergelijkt met Schlegels Über Sprache und Weisheit der Indier (1808).
Schlegel, namelijk, verwerpt het idee dat taal in het algemeen voortkomt uit primitieve imitaties; hij onderscheidt 'mechanische' (isolerende en agglutinatieve) talen van 'organische' (vervoegende), en omdat het Sanskrit juist consequenter en complexer vervoegt dan Latijn en Grieks, moet dit dus wel van oorsprong zuiver zijn, en 'dus' terug te voeren op goddelijke openbaring. Niet minder achterlijk dan Adelung, vooral niet als je meerekent dat Über Sprache und Weisheit de overgang markeert van Schlegel de romantische revolutionair naar Schlegel de katholieke reactionair. Niet voor niets heet mijn paper over dit boek The Dark Side of Bildung?.
Maar Schlegel had wél, malgré soi, het idee postgevat dat 'primitieve' talen niet simpel zijn.
Een nieuwe vraag aan taalwetenschapshistorici. Waarom heet dat boek van Adelung Mithridates ?
Volgens wiki was Mithridates (VI, 120-63 b.c.) een Perzische koning, die de Romeinen geduchte tegenstand bood en zich beschermde tegen vergiftiging door gewenning aan onschadelijke, maar steeds grotere doses gif. (Wat nu nog wordt aangeduid als mithridatisme.) Maar wat heeft dat met het vergelijken van talen aan de hand van het Paternoster te maken?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten