maandag 7 oktober 2013

Toegepaste Musicologie

ORCiM Research Festival 2013: Paths to Artistic Identity
Orpheus Instituut, Gent, 2-4 Oktober
Eerder vandaag op Muziekvan.Nu



Twintig jaar nadat de Britse kunstopleidingen per decreet te horen kregen dat ze ‘onderzoek’ moesten doen, is ‘artistic research’ nog steeds een problematisch begrip. Er zijn concurrerende begrippen zoals het neutralere ‘research in the arts’ en het meer specifieke ‘arts-based research’ en elke publicatie of conferentie gaat gepaard met een definitie van wat onderzoek in de kunsten zou moeten inhouden. Bij het ‘onderzoeksfestival’ Paths to Artistic Identity, afgelopen week aan het Orpheus Instituut in Gent, was het niet anders: er werd alweer een bundel over artistic research gepresenteerd, waarin de theorie over ‘epistemic objects’ van de hedendaagse wetenschapsfilosoof Hans-Jörg Rheinberger op de artistieke en vooral muzikale praktijk werd toegepast, en fellow Kathleen Coessens kwam met Goethes leer over het experiment op de proppen.

Ik heb eerder geschreven over het doctoraatsprogramma DocArtes. Dat is één poot van het Orpheus Instituut. De andere is het Orpheus Research Centre in Music [ORCiM], dat het Research Festival organiseerde. Die twee overlappen maar ten dele. De promovendi van DocArtes zijn over heel West-Europa verspreid, hebben hun eigen praktijk als performer en/of componist en komen hooguit af en toe naar Gent voor een seminar. Veel van de onderzoekers van ORCiM begeleiden weliswaar promovendi, maar er waren maar weinig promovendi te zien op het festival. In plaats daarvan ging het vooral over inpandig onderzoek.

Je zou dat onderzoek kunnen omschrijven als ‘toegepaste musicologie’. De onderzoekers zijn grotendeels uitvoerenden en componisten die hun eigen praktijk musicologisch ontleden en dat weer artistiek toepassen. Zo is er de pianist Paolo de Assis die jaren van zijn leven heeft gewijd aan Nono’s pianosolo Sofferte Onde Serene: hij heeft de oorspronkelijke stereotape en het wordingsproces daarvan gereconstrueerd, voert de gecorrigeerde versie zelf op en heeft een bewerking voor ensemble gemaakt om het muzikale materiaal nog dieper te ontleden. (Die geeft je, om eerlijk te zijn, hetzelfde gevoel als veel orkestwerken van Ravel: doe dat toch gewoon op de piano.) Er is de componist Juan Parra wiens onderzoek naar Nono uitmondt in een eigen Omaggio a Nono, en de cellist Benjamin Glorieux die zelf een Bach-suite schrijft om Bachs cellosuites beter te begrijpen.

De subtitel van het festival luidt ‘Artistic experimentation from Hades to Heaven’. Maar het experimentele zit meer in de musicologische benadering dan in grensverleggende muzikale uitkomsten. Het ‘artistieke’ van het onderzoek ligt vooral in het inzichtelijk maken en naleven van het scheppingsproces, en in de vraag in hoeverre de daarin gemaakte keuzes geëxpliciteerd, beredeneerd en gecorrigeerd kunnen worden. Het tendeert, kortom, naar zelfkunstkritiek. Dat levert weliswaar een nieuwe vorm van presentatie op  (een combinatie van lecture en performance), en zelfs een nieuw soort muzikale ervaring (ik zal nooit meer onbevangen kunnen luisteren naar Sofferte Onde Serene), maar de bijdrage aan daadwerkelijke muzikale innovatie is gering. Anders dan dat andere onderzoeksinstituut het IRCAM, richt het onderzoek van ORCiM zich niet primair op het ontwikkelen van nieuwe vormen van muziek. Het zou het festival ten goede komen als er de volgende keer wat meer avantgardistisch ingestelde kunstenaar-onderzoekers, zoals Aliona Yurtsevich en Barbara Lüneburg, te zien en horen waren.

Het festival wordt gelardeerd met half-ironische hymnen aan Orpheus, en een concert in de kelder wordt dienovereenkomstig een afdaling in de hel genoemd. Die allegoriek geeft het festival een vroegmodern tintje: het doet denken aan achttiende-eeuwse geleerde werken, die uitgebreide allegorische voorplaten hadden en waarvan de titels, bij gebrek aan duidelijk gedefiniëerde genres, meerdere toelichtende bijzinnen bevatten.

Geen opmerkingen: