ORCiM Research Festival 2013: Paths to Artistic Identity
Orpheus Instituut, Gent, 2-4 Oktober
Eerder vandaag op Muziekvan.Nu
Twintig jaar nadat de Britse kunstopleidingen per decreet te horen
kregen dat ze ‘onderzoek’ moesten doen, is ‘artistic research’ nog
steeds een problematisch begrip. Er zijn concurrerende begrippen zoals
het neutralere ‘research in the arts’ en het meer specifieke ‘arts-based
research’ en elke publicatie of conferentie gaat gepaard met een
definitie van wat onderzoek in de kunsten zou moeten inhouden. Bij het
‘onderzoeksfestival’ Paths to Artistic Identity, afgelopen
week aan het Orpheus Instituut in Gent, was het niet anders: er werd
alweer een bundel over artistic research gepresenteerd, waarin de
theorie over ‘epistemic objects’ van de hedendaagse wetenschapsfilosoof
Hans-Jörg Rheinberger op de artistieke en vooral muzikale praktijk werd
toegepast, en fellow Kathleen Coessens kwam met Goethes leer over het experiment op de proppen.
Ik heb eerder geschreven over het doctoraatsprogramma DocArtes.
Dat is één poot van het Orpheus Instituut. De andere is het Orpheus
Research Centre in Music [ORCiM], dat het Research Festival
organiseerde. Die twee overlappen maar ten dele. De promovendi van
DocArtes zijn over heel West-Europa verspreid, hebben hun eigen praktijk
als performer en/of componist en komen hooguit af en toe naar Gent voor
een seminar. Veel van de onderzoekers van ORCiM begeleiden weliswaar
promovendi, maar er waren maar weinig promovendi te zien op het
festival. In plaats daarvan ging het vooral over inpandig onderzoek.
Je zou dat onderzoek kunnen omschrijven als ‘toegepaste musicologie’. De onderzoekers zijn grotendeels uitvoerenden en componisten die hun
eigen praktijk musicologisch ontleden en dat weer artistiek toepassen.
Zo is er de pianist Paolo de Assis die jaren van zijn leven heeft gewijd
aan Nono’s pianosolo Sofferte Onde Serene: hij
heeft de oorspronkelijke stereotape en het wordingsproces daarvan
gereconstrueerd, voert de gecorrigeerde versie zelf op en heeft een
bewerking voor ensemble gemaakt om het muzikale materiaal nog dieper te
ontleden. (Die geeft je, om eerlijk te zijn, hetzelfde gevoel als veel
orkestwerken van Ravel: doe dat toch gewoon op de piano.) Er is de
componist Juan Parra wiens onderzoek naar Nono uitmondt in een eigen Omaggio a Nono, en de cellist Benjamin Glorieux die zelf een Bach-suite schrijft om Bachs cellosuites beter te begrijpen.
De subtitel van het festival luidt ‘Artistic experimentation from
Hades to Heaven’. Maar het experimentele zit meer in de musicologische
benadering dan in grensverleggende muzikale uitkomsten. Het ‘artistieke’
van het onderzoek ligt vooral in het inzichtelijk maken en naleven van
het scheppingsproces, en in de vraag in hoeverre de daarin gemaakte
keuzes geëxpliciteerd, beredeneerd en gecorrigeerd kunnen worden. Het
tendeert, kortom, naar zelfkunstkritiek. Dat levert weliswaar een nieuwe
vorm van presentatie op (een combinatie van lecture en performance), en zelfs een nieuw soort muzikale ervaring (ik zal nooit meer onbevangen kunnen luisteren naar Sofferte Onde Serene),
maar de bijdrage aan daadwerkelijke muzikale innovatie is gering.
Anders dan dat andere onderzoeksinstituut het IRCAM, richt het onderzoek
van ORCiM zich niet primair op het ontwikkelen van nieuwe vormen van
muziek. Het zou het festival ten goede komen als er de volgende keer wat
meer avantgardistisch ingestelde kunstenaar-onderzoekers, zoals Aliona
Yurtsevich en Barbara Lüneburg, te zien en horen waren.
Het festival wordt gelardeerd met half-ironische hymnen aan Orpheus,
en een concert in de kelder wordt dienovereenkomstig een afdaling in de
hel genoemd. Die allegoriek geeft het festival een vroegmodern tintje:
het doet denken aan achttiende-eeuwse geleerde werken, die uitgebreide
allegorische voorplaten hadden en waarvan de titels, bij gebrek aan
duidelijk gedefiniëerde genres, meerdere toelichtende bijzinnen
bevatten.
maandag 7 oktober 2013
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten