Floris Cohen en Steven Shapin hebben beiden ooit een boek geschreven met de titel The Scientific Revolution. Het kan haast niet anders of dit zijn twee compleet verschillende boeken. En inderdaad.
Floris Cohen, die eerder in Quantifying Music concludeerde dat de 17e-eeuwse 'wetenschap van de muziek' gelukkig weinig invloed heeft gehad op de muziekpraktijk, maakt eerst een overzicht van verschillende opvattingen van de wetenschappelijke revolutie, om deze vervolgens te toetsen door vergelijking met de Arabische en Chinese geschiedenis. Het idee daarachter is dat er bepaalde redenen moeten zijn waarom daar geen wetenschappelijke revolutie is opgetreden, en dat je door die redenen te achterhalen beter kunt begrijpen wat 'de wetenschappelijke revolutie' nu eigenlijk was.
Steven Shapin ziet dat als een misplaatste vorm van essentialisme, alsof er zoiets is als 'Wetenschap', gedefiniëerd door een 'Wetenschappelijke Methode'. There was no such thing as the Scientific Revolution, and this is a book about it. Voor Shapin is het onzin om van een 'revolutie' te spreken als misschien honderd tijdgenoten de Principia van Newton lazen, en nog minder het begrepen. Natuurlijk is de wereld ingrijpend veranderd door het werk van Newton en zijn voorgangers en navolgers, maar het helpt niet om die verandering te verklaren vanuit de ontdekking van een methode of een breuk in het paradigma. Telescoopkijken en differentiaalrekenen is al moeilijk genoeg.
Floris Cohen heeft nu zijn opvattingen uiteen gezet voor de Nederlandse krantlezer in een nieuw boek, De herschepping van de wereld, ter voorbereiding op het omvangrijkere en engelstalige How Modern Science came into the World, dat over een goed jaar moet uitkomen.
Cohen ergert zich duidelijk flink aan de 'radical chic' van Steven Shapin - alsof het bevredigend is om de ontwikkeling van de moderne natuurwetenschap te omschrijven als een verandering van een scala aan sociale praktijken. Alsof het allemaal vanzelf gaat! "Als u, lezer, meer dan zeg twee eeuwen eerder was geboren", begint hij dreigend, "is de kans groot dat u arm geweest zou zijn, erg arm zelfs". Het punt van de wetenschappelijke revolutie is volgens Cohen niet zozeer dat mensen aan het wetenschapperen slaan. Dat deden ze in de Oudheid ook al, en in China, en in het Kalifaat, en in middeleeuws Europa. Maar steeds weer eindigden die opbloeiingen na een of twee eeuwen in een onvermijdelijke neergang, en de boer die ploegde voort. De vraag is: waarom gebeurde dat in het moderne Europa niet?
Daarmee stelt Cohen een uiterst zinnige vraag, waar Shapin al te gemakkelijk aan voorbij gaat. 'Scientific facts require upkeep', heeft Bruno Latour al eens vastgesteld. Het is een ding dat je gaat onderzoeken en meten, maar het wordt pas een wetenschap als anderen je resultaten reproduceren en uitwerken. Ook al bevindt het zich in een bibliotheek, wanneer er geen aanleiding is om het onderzoek voort te zetten is neergang een volkomen natuurlijk gevolg. En aangezien er nogal een kloof gaapt tussen wetenschappelijk pionierswerk en maatschappelijk nut - er is geen mens genezen door Harvey of Vesalius, en Galilei's ballistiek heeft pas twee eeuwen later betere kanonnen opgeleverd - had die neergang net zo goed in de 17e eeuw kunnen optreden, eventueel geholpen door godsdienstoorlogen en plunderende Turken.
"Europa is door het oog van de naald gekropen", stelt Cohen vast. Als de Dertigjarige Oorlog was blijven doorwoeden, en de Engelsen niet hun eigen oorlog van allen tegen allen hadden gestaakt, en als de heren vorsten niet van het financieren van wetenschappers een prestige-project hadden gemaakt waarvan het toekomstige rendement onzeker was, dan had de doorbraak van Newton nooit kunnen plaatsvinden. En dan nog was er een fanatieke mafkees in Cambridge voor nodig, die niet tevreden was met briljante ingaven zoals Robert Hooke, of met betrouwbare benaderingen zoals Christiaan Huygens, om tientallen jaren met gekmakende precisie aan zijn optica en zijn duistere gravitatieconstanten te meten en rekenen, tussen de alchemie door.
In Quantifying Music omschrijft Cohen zijn doelstelling als "reconstructing the problem situation in the science of a given period", waarbij hij zich op Popper beroept. In De herschepping van de wereld resulteert dit in een beschrijving van verschillende manieren van wetenschap bedrijven die opmerkelijk overeenkomt met Shapin's 'diverse practices': er is een speculatief-theoretische benadering, een metende-en-rekenende, en een mechanisch-experimentele. Dat die benaderingen volgens Cohen samen zijn gekomen in het werk van Newton, betekent niet dat hij gelooft in een uniforme 'wetenschappelijke methode' - eerder gelooft hij dat het een paradigma in de praktische zin van 'voorbeeld' was.
Wat benadrukt wordt, is hoe weinig die verschillende benaderingen oorspronkelijk gemeen hadden, en hoe toevallig het eigenlijk was dat ze uiteindelijk in dezelfde richting leidden. Cohen begint zijn verhaal met de tegenstelling tussen Athene (een Babel van filosofische speculaties) en Alexandrië (waar het meten en rekenen zich beperkte tot een aantal erkende problemen). Die tradities liepen allebei tegen hun grenzen op en moesten een aantal keer later in de geschiedenis opnieuw 'geïmplanteerd' worden - in het kalifaat van Bagdad, door de vertalers van Toledo, en in renaissancistisch Italië - om nog tot nieuwe resultaten te leiden. Een trendwatcher anno 1600, aldus Cohen, had niet kunnen verwachten dat deze tradities tot revolutionaire nieuwe inzichten zouden leiden, en zelfs als dat tóch gebeurt, bij Descartes en Galilei, blijven beiden in hun eigen straatje steken: doodleuk spreekt Cohen van 'Athene-plus' en 'Alexandrië-plus'.
Maar zo'n volslagen toevallige samenkomst van omstandigheden kan het bij Cohen nou ook weer niet zijn, dat hier uiteindelijk toch de moderne natuurwetenschap uit voortkomt: het is hem er immers om te doen, waarom de wetenschappelijke revolutie zich in Europa heeft voorgedaan en niet in Bagdad of Peking. Met die doelstelling loopt hij het risico van Whig History - de 'context of discovery', met al zijn toevalligheden en onwaarschijnlijkheden, dient dan toch als rechtvaardiging.
Cohen lijkt zich opnieuw op Popper te beroepen, als hij stelt dat "er in zijn vakgebied meer gedaan zou kunnen worden met historische vergelijking", als methode van toetsing. Als dat zijn bedoeling is, dan zal hij met De herschepping van de wereld weinig Popperianen overtuigen. Zijn historische vergelijkingen monden uit in niet-falsificeerbare verklaringen: Europa brengt de moderne wetenschap voort omdat er zo'n scherpe concurrentie tussen verschillende staten bestaat en de blik zo avontuurlijk naar buiten gericht wordt, terwijl het zelfvoldane China in zijn historische overzicht vanaf de Han-dynastie alleen nog maar bezig is met 'uitbouw en verfijning', de Arabische beschaving onder invloed van Mongoolse, Turkse en Berberse invasies 'naar binnen keert', en de verder niet genoemde Indiërs worden geknecht door het 'extreem introverte' Hindoeïsme. Het valt te hopen dat hij in How Modern Science came into the World met iets beters komt dan dit sociaal-darwinistische pleidooi voor concurrentie en ondernemendheid.
Wat is nu precies het verschil tussen Cohen's herschepping van de wereld en Shapin's revolutie die niet plaatsvond? Nuchter beschouwd zijn ze het op meer punten eens dan oneens: wetenschap heeft de wereld ingrijpend veranderd, maar dat heeft wel een tijdje op zich laten wachten; daarbij hebben verschillende benaderingen een rol gespeeld, die niet te reduceren zijn tot één wetenschappelijke methode; natuurwetenschappers hebben geen exclusieve claim op rationaliteit; en de wetenschapshistoricus moet uitgaan van de stand van de wetenschap in de besproken periode. Cohen is op dat laatste punt wat minder consequent, hij redeneert onvermijdelijk naar het resultaat toe, maar daar staat tegenover dat hij geen verklaringen ophangt aan het niet-begrip 'sociale context'. En Shapin stelt dat de vroege wetenschap juist wel degelijk praktische consequenties had, niet zozeer door toepassing van de verworven inzichten als door de spin-off van nieuwe technieken. Cohen benadrukt (met goede redenen) de bijdrage van Hollanders als Beeckman, Stevin en Huygens. Maar dat zijn eigenlijk nuance-verschillen: grotendeels beschrijven ze dezelfde gebeurtenissen met dezelfde hoofdrolspelers. Revolutie, geeft Cohen toe, is ook maar een woord.
De vraag is niet zozeer, of de wereld door de wetenschap 'herschapen' is, maar wat wetenschapsgeschiedenis kan leren over begripsverschuivingen en het al dan niet bestaan van 'wereldbeelden'. Ian Hacking, die net als ik niet in wereldbeelden en sociale constructies gelooft, heeft hiervoor uiterst interessante suggesties gegeven in Historical Ontology. Hacking pleit ervoor het idee van epistemische breuken of paradigma-wisselingen te vervangen door dat van verschuivende 'styles of reasoning', vervlochten met instituties en praktijken, waarbinnen "we constitute ourselves as objects of knowledge, as subjects, and as moral agents".
Wat Hacking niet doet, is die analyse van 'styles of reasoning' in verband brengen met Sellars' idee dat betekenissen en concepten thuishoren in de 'space of reasons'. Het zou nou juist een uitdaging voor wetenschapshistorici moeten zijn, dit uitgangspunt van Sellars te toetsen aan de werkelijkheid - door te kijken hoe vormen van 'verwetenschappelijking' leiden tot conceptuele verschuivingen. Want processen van verwetenschappelijking en daaraan verbonden instutionalisering hebben zich niet alleen in natuurwetenschap en techniek voorgedaan. In hoeverre bijvoorbeeld politiek en economie, maar ook taal, geschiedenis en kunst 'verwetenschappelijkt' zijn, en wat voor gevolgen dat heeft gehad voor conceptformatie en manieren van redeneren, is een open vraag.
Cohen, H.F.: De herschepping van de wereld. Het ontstaan van de moderne natuurwetenschap verklaard, Bert Bakker, Amsterdam 2007; 299 pp.
------: The Scientific revolution. A Historiographical Inquiry, Chicago UP, Chicago & London 1994; 662 pp.
------: Quantifying Music. The Science of Music at the First Stage of the Scientific Revolution, 1580-1650, Reidel, Dordrecht 1984; 308 pp.
Shapin, S.: The Scientific Revolution, Chicago UP, Chicago & London 1996; 218 pp.
Hacking, I.: Historical Ontology, Harvard UP, Cambridge (MA) & London 2002; 288 pp.
Floris Cohen, die eerder in Quantifying Music concludeerde dat de 17e-eeuwse 'wetenschap van de muziek' gelukkig weinig invloed heeft gehad op de muziekpraktijk, maakt eerst een overzicht van verschillende opvattingen van de wetenschappelijke revolutie, om deze vervolgens te toetsen door vergelijking met de Arabische en Chinese geschiedenis. Het idee daarachter is dat er bepaalde redenen moeten zijn waarom daar geen wetenschappelijke revolutie is opgetreden, en dat je door die redenen te achterhalen beter kunt begrijpen wat 'de wetenschappelijke revolutie' nu eigenlijk was.
Steven Shapin ziet dat als een misplaatste vorm van essentialisme, alsof er zoiets is als 'Wetenschap', gedefiniëerd door een 'Wetenschappelijke Methode'. There was no such thing as the Scientific Revolution, and this is a book about it. Voor Shapin is het onzin om van een 'revolutie' te spreken als misschien honderd tijdgenoten de Principia van Newton lazen, en nog minder het begrepen. Natuurlijk is de wereld ingrijpend veranderd door het werk van Newton en zijn voorgangers en navolgers, maar het helpt niet om die verandering te verklaren vanuit de ontdekking van een methode of een breuk in het paradigma. Telescoopkijken en differentiaalrekenen is al moeilijk genoeg.
Floris Cohen heeft nu zijn opvattingen uiteen gezet voor de Nederlandse krantlezer in een nieuw boek, De herschepping van de wereld, ter voorbereiding op het omvangrijkere en engelstalige How Modern Science came into the World, dat over een goed jaar moet uitkomen.
Cohen ergert zich duidelijk flink aan de 'radical chic' van Steven Shapin - alsof het bevredigend is om de ontwikkeling van de moderne natuurwetenschap te omschrijven als een verandering van een scala aan sociale praktijken. Alsof het allemaal vanzelf gaat! "Als u, lezer, meer dan zeg twee eeuwen eerder was geboren", begint hij dreigend, "is de kans groot dat u arm geweest zou zijn, erg arm zelfs". Het punt van de wetenschappelijke revolutie is volgens Cohen niet zozeer dat mensen aan het wetenschapperen slaan. Dat deden ze in de Oudheid ook al, en in China, en in het Kalifaat, en in middeleeuws Europa. Maar steeds weer eindigden die opbloeiingen na een of twee eeuwen in een onvermijdelijke neergang, en de boer die ploegde voort. De vraag is: waarom gebeurde dat in het moderne Europa niet?
Daarmee stelt Cohen een uiterst zinnige vraag, waar Shapin al te gemakkelijk aan voorbij gaat. 'Scientific facts require upkeep', heeft Bruno Latour al eens vastgesteld. Het is een ding dat je gaat onderzoeken en meten, maar het wordt pas een wetenschap als anderen je resultaten reproduceren en uitwerken. Ook al bevindt het zich in een bibliotheek, wanneer er geen aanleiding is om het onderzoek voort te zetten is neergang een volkomen natuurlijk gevolg. En aangezien er nogal een kloof gaapt tussen wetenschappelijk pionierswerk en maatschappelijk nut - er is geen mens genezen door Harvey of Vesalius, en Galilei's ballistiek heeft pas twee eeuwen later betere kanonnen opgeleverd - had die neergang net zo goed in de 17e eeuw kunnen optreden, eventueel geholpen door godsdienstoorlogen en plunderende Turken.
"Europa is door het oog van de naald gekropen", stelt Cohen vast. Als de Dertigjarige Oorlog was blijven doorwoeden, en de Engelsen niet hun eigen oorlog van allen tegen allen hadden gestaakt, en als de heren vorsten niet van het financieren van wetenschappers een prestige-project hadden gemaakt waarvan het toekomstige rendement onzeker was, dan had de doorbraak van Newton nooit kunnen plaatsvinden. En dan nog was er een fanatieke mafkees in Cambridge voor nodig, die niet tevreden was met briljante ingaven zoals Robert Hooke, of met betrouwbare benaderingen zoals Christiaan Huygens, om tientallen jaren met gekmakende precisie aan zijn optica en zijn duistere gravitatieconstanten te meten en rekenen, tussen de alchemie door.
In Quantifying Music omschrijft Cohen zijn doelstelling als "reconstructing the problem situation in the science of a given period", waarbij hij zich op Popper beroept. In De herschepping van de wereld resulteert dit in een beschrijving van verschillende manieren van wetenschap bedrijven die opmerkelijk overeenkomt met Shapin's 'diverse practices': er is een speculatief-theoretische benadering, een metende-en-rekenende, en een mechanisch-experimentele. Dat die benaderingen volgens Cohen samen zijn gekomen in het werk van Newton, betekent niet dat hij gelooft in een uniforme 'wetenschappelijke methode' - eerder gelooft hij dat het een paradigma in de praktische zin van 'voorbeeld' was.
Wat benadrukt wordt, is hoe weinig die verschillende benaderingen oorspronkelijk gemeen hadden, en hoe toevallig het eigenlijk was dat ze uiteindelijk in dezelfde richting leidden. Cohen begint zijn verhaal met de tegenstelling tussen Athene (een Babel van filosofische speculaties) en Alexandrië (waar het meten en rekenen zich beperkte tot een aantal erkende problemen). Die tradities liepen allebei tegen hun grenzen op en moesten een aantal keer later in de geschiedenis opnieuw 'geïmplanteerd' worden - in het kalifaat van Bagdad, door de vertalers van Toledo, en in renaissancistisch Italië - om nog tot nieuwe resultaten te leiden. Een trendwatcher anno 1600, aldus Cohen, had niet kunnen verwachten dat deze tradities tot revolutionaire nieuwe inzichten zouden leiden, en zelfs als dat tóch gebeurt, bij Descartes en Galilei, blijven beiden in hun eigen straatje steken: doodleuk spreekt Cohen van 'Athene-plus' en 'Alexandrië-plus'.
Maar zo'n volslagen toevallige samenkomst van omstandigheden kan het bij Cohen nou ook weer niet zijn, dat hier uiteindelijk toch de moderne natuurwetenschap uit voortkomt: het is hem er immers om te doen, waarom de wetenschappelijke revolutie zich in Europa heeft voorgedaan en niet in Bagdad of Peking. Met die doelstelling loopt hij het risico van Whig History - de 'context of discovery', met al zijn toevalligheden en onwaarschijnlijkheden, dient dan toch als rechtvaardiging.
Cohen lijkt zich opnieuw op Popper te beroepen, als hij stelt dat "er in zijn vakgebied meer gedaan zou kunnen worden met historische vergelijking", als methode van toetsing. Als dat zijn bedoeling is, dan zal hij met De herschepping van de wereld weinig Popperianen overtuigen. Zijn historische vergelijkingen monden uit in niet-falsificeerbare verklaringen: Europa brengt de moderne wetenschap voort omdat er zo'n scherpe concurrentie tussen verschillende staten bestaat en de blik zo avontuurlijk naar buiten gericht wordt, terwijl het zelfvoldane China in zijn historische overzicht vanaf de Han-dynastie alleen nog maar bezig is met 'uitbouw en verfijning', de Arabische beschaving onder invloed van Mongoolse, Turkse en Berberse invasies 'naar binnen keert', en de verder niet genoemde Indiërs worden geknecht door het 'extreem introverte' Hindoeïsme. Het valt te hopen dat hij in How Modern Science came into the World met iets beters komt dan dit sociaal-darwinistische pleidooi voor concurrentie en ondernemendheid.
Wat is nu precies het verschil tussen Cohen's herschepping van de wereld en Shapin's revolutie die niet plaatsvond? Nuchter beschouwd zijn ze het op meer punten eens dan oneens: wetenschap heeft de wereld ingrijpend veranderd, maar dat heeft wel een tijdje op zich laten wachten; daarbij hebben verschillende benaderingen een rol gespeeld, die niet te reduceren zijn tot één wetenschappelijke methode; natuurwetenschappers hebben geen exclusieve claim op rationaliteit; en de wetenschapshistoricus moet uitgaan van de stand van de wetenschap in de besproken periode. Cohen is op dat laatste punt wat minder consequent, hij redeneert onvermijdelijk naar het resultaat toe, maar daar staat tegenover dat hij geen verklaringen ophangt aan het niet-begrip 'sociale context'. En Shapin stelt dat de vroege wetenschap juist wel degelijk praktische consequenties had, niet zozeer door toepassing van de verworven inzichten als door de spin-off van nieuwe technieken. Cohen benadrukt (met goede redenen) de bijdrage van Hollanders als Beeckman, Stevin en Huygens. Maar dat zijn eigenlijk nuance-verschillen: grotendeels beschrijven ze dezelfde gebeurtenissen met dezelfde hoofdrolspelers. Revolutie, geeft Cohen toe, is ook maar een woord.
De vraag is niet zozeer, of de wereld door de wetenschap 'herschapen' is, maar wat wetenschapsgeschiedenis kan leren over begripsverschuivingen en het al dan niet bestaan van 'wereldbeelden'. Ian Hacking, die net als ik niet in wereldbeelden en sociale constructies gelooft, heeft hiervoor uiterst interessante suggesties gegeven in Historical Ontology. Hacking pleit ervoor het idee van epistemische breuken of paradigma-wisselingen te vervangen door dat van verschuivende 'styles of reasoning', vervlochten met instituties en praktijken, waarbinnen "we constitute ourselves as objects of knowledge, as subjects, and as moral agents".
Wat Hacking niet doet, is die analyse van 'styles of reasoning' in verband brengen met Sellars' idee dat betekenissen en concepten thuishoren in de 'space of reasons'. Het zou nou juist een uitdaging voor wetenschapshistorici moeten zijn, dit uitgangspunt van Sellars te toetsen aan de werkelijkheid - door te kijken hoe vormen van 'verwetenschappelijking' leiden tot conceptuele verschuivingen. Want processen van verwetenschappelijking en daaraan verbonden instutionalisering hebben zich niet alleen in natuurwetenschap en techniek voorgedaan. In hoeverre bijvoorbeeld politiek en economie, maar ook taal, geschiedenis en kunst 'verwetenschappelijkt' zijn, en wat voor gevolgen dat heeft gehad voor conceptformatie en manieren van redeneren, is een open vraag.
Cohen, H.F.: De herschepping van de wereld. Het ontstaan van de moderne natuurwetenschap verklaard, Bert Bakker, Amsterdam 2007; 299 pp.
------: The Scientific revolution. A Historiographical Inquiry, Chicago UP, Chicago & London 1994; 662 pp.
------: Quantifying Music. The Science of Music at the First Stage of the Scientific Revolution, 1580-1650, Reidel, Dordrecht 1984; 308 pp.
Shapin, S.: The Scientific Revolution, Chicago UP, Chicago & London 1996; 218 pp.
Hacking, I.: Historical Ontology, Harvard UP, Cambridge (MA) & London 2002; 288 pp.