Eerder vandaag verschenen op hard//hoofd
Op zaterdag 19 mei zat ik ineengedoken als een dakloze tussen de fietsenrekken onder Hoog Catharijne. Het was, vanzelfsprekend, belevingstheater. In de locatievoorstelling Street van Lotte van den Berg gebeurt niet veel meer dan dat daklozen (twee echte en een acteur) in een plantsoen verdwijnen, zich wassen in de bosjes langs de Catharijnesingel, bij elkaar kruipen onder de brug in een bouwput. Je ziet steeds maar weinig, maar daardoor besef je des te beter dat die daklozen er in het echt ook zitten. En aan het einde van Street word je er dan zelf ook een.
This is where we live, luidt het thema van het laatste Festival aan de Werf, en Lotte van den Berg heeft dat letterlijk genomen. Het is vast niet waar burgervader Aleid Wolfsen, in het dagelijks bestuur geplaagd door de huisvestingsproblemen van weggepeste homo’s, terugkerende pedofielen en de onhandelbare familie Nikolic, aan refereert als hij bij opening gewag maakt van het belang van grensverleggend theater voor het aan zijn imago werkende Utrecht. Het moralisme ligt er in Street iets te dik bovenop, maar het is interessanter om na de voorstelling Best Bier te drinken met daklozen in een fietskelder, dan prosecco van de Gemeente Utrecht te nippen na de speech van de burgemeester.
Afbreken van de vierde muur
“Kunst in de publieke ruimte” is in de beeldende kunst een gedateerd wondermiddel. Sinds de overheid bij bouwprojecten een percentage voor kunst moet reserveren, staat op iedere rotonde wel een groot object kunst in de publieke ruimte te wezen. Bijzonder droevig is de geschiedenis van het Land Art-traject De Verbeelding in Zeewolde, dat de Flevopolder door middel van landschapskunst van een identiteit moest voorzien. De bewoners was niks gevraagd, zij zaten niet op die identiteit te wachten. Het vandalisme nam dan ook al snel de overhand: zelfs een shovel werd ingezet om de goede artistieke bedoelingen van kritische kanttekeningen te voorzien.Hoe zit dat in het theater? Ondanks het recente vandalisme van overheidswege is Nederland nog steeds een walhalla van locatietheater. Lage productiekosten, locaties met een geschiedenis om je verhaal aan op te hangen of van sfeer te voorzien, noodzaak tot improviseren waardoor je vanzelf op nieuwe dramaturgische ingrepen komt: je vraagt je af waar je nog een theater voor nodig hebt. Ik heb geen cijfers, maar het zou me niet verbazen als intussen meer theater buiten de theaters wordt gemaakt dan daarbinnen.
Theaterwetenschappers hebben het wel over de “vierde muur”: die tussen het podium en het publiek. De simpelste manier om die af te breken is door het podium weg te halen. Als je op je hurken tussen de spelers moet zitten, of samen met ze door een rioolbuis moet kruipen, is die beklemming al een stuk minder. Maar hoewel locatietheater doorgaans leuker is dan sculpturen op rotondes, heeft het hetzelfde probleem dat het makkelijk blijft steken in goede bedoelingen. Er is een andere standaardingreep om de vierde muur te slechten: audience involvement. Daarvoor geldt hetzelfde. Het is makkelijk genoeg om het publiek het podium op te trekken en/of vragen te stellen, maar verdomd lastig om ze over hun schroom heen te helpen en een interessante niet-ingestudeerde reactie uit ze te trekken.
Neem je eigen theater mee
De organisatie van Festival aan de Werf heeft alvast laten zien hoe het niet moet, door op het Neude een groot wit fort in richten als “festivalhart”, met torens, bars, terrassen en podia. Wilden ze nog wat extra muren oprichten om zich in de publieke ruimte af te zonderen of zo? Opzichtig hangt aan een van de torens een projectiescherm met een hashtag ernaast, om aan te geven dat dit een interactief kunstwerk is. Als ik een advies mag geven: er staat ook een pyrotechnicus op het festivalprogramma, Pieter van den Bosch, die in een loods spectaculaire dingen met vuur en explosies doet. Hadden ze die niet beter ook voor de opening kunnen charteren, in plaats van een lieve singer-songwriter die na de toespraken een loflied op Utrecht zingt?Vrijwel alle theatervoorstellingen op het festival zijn op een of andere manier “op locatie”. Floris van Delft doet dat het meest drastisch door voor de Stadsschouwburg zijn eigen stellage op te richten en die voor de duur van de voorstelling uit te roepen tot onafhankelijke staat, Dat Staat. Vervolgens is het aan het publiek om die staat opnieuw in te richten. Voor de gelegenheid wordt het publiek door middel van een enquête (Leest u de krant? Bent u lid van een politieke partij? Heeft u leidinggevende ervaring? Spreekt u makkelijk voor een groot publiek?) ingedeeld in vier groepen: die met de middelen en de motivatie om politiek invloed uit te oefenen, de gemotiveerden zonder middelen, de ongemotiveerde bemiddelden, en degenen die geen van beiden hebben. Die laatsten krijgen zakken chips toegeworpen.
Dat Staat is een bolwerk, maar wel een waar de zon doorheen schijnt en de wind doorheen waait. Dat past wel binnen de opzet van de voorstelling. Kwalijker is dat de uitkomsten uiteindelijk tamelijk voorspelbaar zijn. Want als iedereen zijn zegje heeft gedaan en zijn eisen geformuleerd, komen we uit op dezelfde oude representatieve democratie. Uiteindelijk hebben we zo het zojuist opgeheven Nederland opnieuw uitgevonden. Het helpt natuurlijk ook niet dat het publiek het eigenlijk best wel met elkaar eens is, en inderdaad uit theaterpubliek bestaat (geen hanekam, baseballpet, bontkraagje of stropdas te zien). Onderhoudend theater, maar zo schiet het niet op met de revolutie.
Lucas de Man pakt het bescheidener aan in Dinner with Dad. Waar hij in het eerdere Fight Club nog letterlijk het publiek met elkaar op de vuist liet gaan, en zijn theatercollectief activistisch De Nieuwe Helden heeft genoemd, is het nu tijd voor een goed gesprek tussen de generaties. En wanneer kun je dat beter doen dan tijdens het koken? Dus krijgen we als theatervoorstelling een kookworkshop. Die wordt weliswaar van tijd tot onderbroken door theatrale intermezzo’s, geschiedenislessen en existentiële vragen, maar het generatieconflict wordt nergens op de spits gedreven. De setting leent zich wel om vragen het publiek in te slingeren als “vindt u zichzelf een goede vader?” en “hoe ervoer u de geboorte van uw zoon?”. Die dan opmerkelijk ongedwongen beantwoord worden.
Lucas de Man maant: neem je vader mee. Julian Hetzel had kunnen zeggen: neem je eigen theater mee. Mensen in het publiek staan op en vertellen hun levensverhaal. Een gerepeteerd verhaal, maar wel hun eigen verhaal. Op de achtergrond worden foto’s geprojecteerd, of eigenlijk scans, die bezoekers van zichzelf konden maken in een installatie in de hal. En zo, suggereert de titel, krijg je dan een beeld van de stand van het land, The State of the State. Het verst gaat de happening Heide, tijdens de openingsnacht in Theater Kikker. Het publiek legt in de theaterzaal een heidelandschap aan. Ze zijn zo niet alleen zelf de voorstelling, maar bouwen ook op het podium hun eigen lapje grond. Buiten staan de schapen al te wachten.
Overal theater
Het neveneffect van die verplaatsing van het theater is dat je ook met een theaterblik naar je alledaagse omgeving gaat kijken. Niet alleen naar de klantgerichte daklozenkrantverkoper op Hoog Catharijne (iedereen die wel eens uitstapt op Utrecht Centraal, weet over wie ik het heb). Ook naar de verschrompelde oude vrouw die bij de Universiteitsbibliotheek (UB) iets met het afval aan het doen was (ik vond het niet netjes om te kijken wat). Ook naar de mafkees die met ontbloot bovenlijf langs de Nieuwe Kade luchtgitaar stond te spelen. De Fluxus-kunstenaar Allan Kaprow noemt dat The blurring of art and life. Als dat een fout soort esthetisering is die je medemens reduceert tot rekwisiet, jammer dan. Het is wel een manier waarop theater, op bescheiden schaal, je wereld verandert: een manier van kijken.Maar waar het locatietheater het meest tussen de poriën doordringt, is wel in Library van Ant Hampton en Tim Etchells. Een uur lang zit je naast iemand anders in de UB met een stapel boeken voor je en een koptelefoon op. De iPod vertelt je wanneer je welk boek moet openslaan en waar je moet beginnen met lezen. Gaandeweg gaat de voorstelling met de tekst aan de loop, door passages net iets anders voor te lezen dan ze er staan, door je van het ene boek naar het andere te laten springen, door je boek met de persoon naast je te delen. En door je naar de andere mensen in de bibliotheek te laten kijken. Het is alsof ze het verhaal in gezogen worden, terwijl ze intussen gewoon doorgaan met studeren en lummelen. Dat theater ook je manier van lezen kon veranderen, dát wist ik nog niet.
Aan de stand van het land verandert het verder weinig. Festival aan de Werf moet nog steeds volgend jaar een verstandshuwelijk met Springdance aangaan en Huis aan de Werf moet zich “ontwikkelen van productiehuis tot huis van makers in de podiumkunsten” omdat de productiehuizen worden wegbezuinigd. Klinkt als het verhangen van bordjes? Voor het festival betekent het vooral een inperking van de programmering. Maar het productiehuis is echt een groot verlies. Kijk naar de laatste lichting producties en je weet: het valt niet mee. Ook daarom had Festival aan de Werf beter kunnen openen met een vuurbol van Pieter van den Bosch op het Neude.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten