Utrecht, 4 september
De combinatie VocaalLAB – Gaudeamus – kerkgebouwen is een geslaagde. Het ensemble, dat de grens van muziek en theater opzoekt zonder “muziektheater” te maken, maakt ten volle gebruik van de mogelijkheden die de ruimte biedt qua belichting, resonantie en gewijde sfeer. Tel daarbij een aantal jonge componisten op die monumentaal werk maken met een historische lading, zoals vorig jaar Raffaele Grimaldi met Tesla en dit jaar Constantin Heuer met Alaska en Giuliano Bracci met Non sta, si svolge e gira, en het resultaat is een muzikale ervaring die je met een vreselijk cliché nog het beste kunst beschrijven als “tijdloos”.
Konstantin Heuer neemt die historische lading met genoegen op zich: hij zoekt doelbewust de vergelijking met Pierrot Lunaire, Schönberg’s expressionistische spreekstemcyclus uit 1912. Alaska voor vijf vocalisten en acht strijkers bedient zich eveneens van spreekstem (afgewisseld door zang) en baseert zich op de gelijknamige gedichtencyclus van Gottfried Benn, al even fantasmagorisch en expressionistisch als Pierrot. Op de toelichtende video kun je Konstantin met een uitgestreken gezicht loodzware esthetische uitgangspunten horen debiteren. Als het spot is, dan is het heel serieuze spot, want Alaska is beslist geen oefening in pastiche. Het is een lang stuk – twaalf aaneengesloten delen, voortgestuwd door twee spreekstemmen – maar korter had het niet kunnen of moeten zijn. Het is bijna onvoorstelbaar, maar dit stuk is geschreven door een 22-jarige.
Aan het begin van Non sta, si svolge e gira staat mezzo-sopraan Michaela Riener zwijgend alleen op het podium. Je hoort een gezoem dat electronisch lijkt, maar dat een andere stem blijkt te zijn. Een voor een betreden de andere zangers het podium en dan horen we voor het eerst gezongen woord. De tekst is Italiaans en goeddeels onverstaanbaar, maar komt van de renaissance-filosoof Giordano Bruno, over wie Giuliano Bracci ooit nog een filosofiescriptie aan La Sapienza geschreven heeft. In eerdere jaren was Giuliano op Gaudeamus te horen met Dalla Pietra en Tu Vieni dal Mare, en dit stuk sluit daarbij aan, niet zozeer qua klank als qua ingetogen monumentaliteit.
Marko Ciciliani heeft een luchtiger verhouding met historisch erfgoed. In “80.1/157.3 (Mozartkugel)” laat hij zien dat de vereerde klassieken niet vies waren van mierzoete en kitscherige effecten, zelfs niet in het oerserieuze genre van het strijkkwartet. (De getallen in de titel verwijzen naar Mozarts strijkkwartetten K. 80, 1e deel en K. 157, 3e deel. ) De leden van het En Accord kwartet spelen de extra aangezoete strijkjes met een besmuikte glimlach, alsof niet ondertussen een tweede strijkkwartet op tape hetzelfde doet – maar dan met goedkope reverb en glitter-vervormingen, als een soort van Mozart-discodip. Helemaal hilarisch wordt het als ze het Hemelse Leven binnengaan: “Bin ich im Paradiese?”
In Space Opera van Morris Kliphuis werkt dat minder goed. Hij haalt zijn inspiratie uit Star Wars, de eerste generatie Star Trek en andere ondertussen erfgoed geworden science fiction. Natuurlijk niet door te citeren of zelf filmmuziek te maken – dat zou saai zijn – maar door te putten uit de stijlgrepen die daarin worden gebruikt om spanning, lasergevechten en een duik in de hyperspace aan te duiden. Echt dramatisch wordt ’t niet. Biwi Houshi Quartet van Hikari Kiyama daarentegen is een energiek en enerverend stuk dat veel bijval oogst. Maar wat het te maken heeft met de mythische Japanse keizer Chuai, waar hij aan refereert in de programmatekst? Ik verdenk hem ervan dat grinnikend uit zijn duim te hebben gezogen, volgens het principe “muziek in de vorm van een peer”.
De omgang met de Grote Klassieken in de hedendaagse muziek kun je nog het beste vergelijken met het gebruik van found footage en objets trouvés in de beeldende kunst. Het is geen voorbeeld om te volgen, maar materiaal om te gebruiken. In die zin is het niet wezenlijk anders dan wat Marieke van de Ven en Robin Koek doen met straatgeluiden in Tuned City, of hoe Manuela Blackburn een klankkathedraal bouwt uit het geluid van apparaten die aan- en uitgaan.
Tuned City is in twee delen over de avond opgedeeld. Het werk is oorspronkelijk voor de Concertzender gemaakt, maar weet op een heel simpele manier niet statisch te worden: door de blazers door de ruimte te laten bewegen. Vooral in het eerste deel is er sprake van een dialoog tussen de cello en de trompet enerzijds, en de crescendo’s van naderende trams en het gedempte geruis van verkeer anderzijds. In het tweede deel, voor basklarinet en saxofoon, is de electronica meer naar de achtergrond verdrongen: de stadsgeluiden zijn abstract geworden.
Manuela Blackburn, daarentegen, blaast het gesis en gepiep
van een opstartende oude televisie op tot immense proporties. Het fragment op Soundcloud
geeft maar een beperkte indruk: daar heb je toch echt een kerkschip voor nodig.
Het laat weer zien dat ook electronische muziek theatraal kan zijn en live
opvoering nodig heeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten