vrijdag 28 juni 2013
zondag 23 juni 2013
vrijdag 21 juni 2013
The Pornography of a Friendship
Jan Fabre: The Tragedy of a Friendship, Stadsschouwburg Amsterdam, 15 juni
Ik was van te voren gewaarschuwd: Tragedy of a Friendship bevat erg veel slechte seks. En daar hou ik
helemáál niet van. Het is ook niet het eerste waar je aan denkt bij een
muziekdrama over Richard Wagner en Friedrich Nietzsche, “de componist die
filosoof wou zijn en de filosoof die componist wou zijn” in de woorden van Jan
Fabre. Maar inderdaad, Wagner had Nietzsche diep geschokt door te suggereren
dat hij zo raaskaalde omdat hij teveel masturbeerde, en Nietzsche reageerde
door in Der Fall Wagner zijn
voormalige vriend ziek en immoreel, Parsifal “een christelijke hallucinatie” en
Brünnhilde frigide te noemen. En Jan Fabre maakt nu eenmaal graag
exhibitionistisch theater. Dus is Tragedy
of a Friendship een opeenstapeling van striptease, wurgseks, vingeren,
verkrachting en verminking, een Götterdämmerung van nonstop neukbewegingen en
kinky spelletjes met kaarsen, zwaarden en speren.
Dat is jammer, want als je die slechte seks wegdenkt is Tragedy of a Friendship eigenlijk
verdomd goed muziektheater. Fabre verweeft de noodlottige
vriendschapsgeschiedenis met dertien tableaus die de opera’s van Wagner uitbeelden.
In die tableaus versmelt zang met spraak, dans met film, stilstaand beeld met
decor, seks met geweld, in een continue wervelende peepshow. Dit is geen toneel
met wat muziek erbij, maar uitzinnig totaaltheater. Wat dat betreft beantwoordt
Tragedy of a Friendship aan wat
Pierre Audi “muziektheater als kunstvorm van de 21e eeuw” noemt,
méér dan bijvoorbeeld Sunken Garden of
Quartett. Het is alleen jammer dat
die peepshow ook nog eens ontzettend seksistisch is. Jan Fabre, als de vrouwen
besprongen, bevingerd, aan hun haren rondgesleept en vol frontaal naakt tentoongesteld
worden, mag er dan ook alsjeblieft een van die stoere mannen gecastreerd, of op
z’n minst zijn broek uit?
De dingen die me niet zinden heb ik dan ook maar weggelaten in mijn beeldverslag voor het HF blog. Daar nog 10 tekeningen. Geen meesterwerken, maar ik heb ze dan ook ter plekke gemaakt in het bijna-donker met een bijna-lege stift.
Labels:
holland festival 2013,
muziek,
tekeningen,
theater
Klank en Beeld
Christian Marclay: The Bell and the Glass | Shuffle | Screen Play, EYE, woensdag 19 juni & Everyday, Muziekgebouw aan 't IJ, 20 juni
vandaag op muziekvan.nu
In de zeventiende eeuw probeerden geleerden als Vossius, Kircher en Wilkins een universeel alfabet te (re)construeren dat uit afbeeldingen bestond, geïnspireerd door Chinese karakters en Egyptische hiërogliefen. Medio negentiende eeuw omschreef John Ruskin de ‘pathetic fallacy’: het toeschrijven van menselijke gevoelens, gedachten en intenties aan dingen. Sinds Skrjabin wordt er in de muziek geflirt met synesthesie, vooral met de combinatie klank-kleur. (Dat elke synestheet andere associaties legt, blijft buiten beschouwing.) En grafische partituren zijn al sinds John Cage een tussenweg tussen notatie en improvisatie.
Ik moest aan dit alles denken bij de concerten van Christian Marclay, woensdag in EYE en donderdag in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Marclay, namelijk, is als kunstacademiestudent begonnen met oude LP’s te scratchen, daarna sound artist en collagekunstenaar geworden, en sinds een jaar of tien vooral met video bezig. Van 2007-2010 maakte hij de 24 uur durende videocollage The Clock, won daarmee de Gouden Leeuw op de Biënnale van Venetië en geniet sindsdien een ongemakkelijke faam als star artist. In de muziekwereld gelukkig nog niet. De twee concerten op het Holland Festival gaan uit van andere videocollages uit het afgelopen decennium. Daarbij leggen ze op twee manieren een link tussen beeld en geluid: als ‘visuele partituur’ om bij te improviseren (The Bell and the Glass en Screen Play, woensdag) en als collage met soundtrack om als ensemble op te reageren (Everyday, donderdag).
Om maar met de deur in huis te vallen: het eerste werkt niet en het tweede wel.
vandaag op muziekvan.nu
In de zeventiende eeuw probeerden geleerden als Vossius, Kircher en Wilkins een universeel alfabet te (re)construeren dat uit afbeeldingen bestond, geïnspireerd door Chinese karakters en Egyptische hiërogliefen. Medio negentiende eeuw omschreef John Ruskin de ‘pathetic fallacy’: het toeschrijven van menselijke gevoelens, gedachten en intenties aan dingen. Sinds Skrjabin wordt er in de muziek geflirt met synesthesie, vooral met de combinatie klank-kleur. (Dat elke synestheet andere associaties legt, blijft buiten beschouwing.) En grafische partituren zijn al sinds John Cage een tussenweg tussen notatie en improvisatie.
Ik moest aan dit alles denken bij de concerten van Christian Marclay, woensdag in EYE en donderdag in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Marclay, namelijk, is als kunstacademiestudent begonnen met oude LP’s te scratchen, daarna sound artist en collagekunstenaar geworden, en sinds een jaar of tien vooral met video bezig. Van 2007-2010 maakte hij de 24 uur durende videocollage The Clock, won daarmee de Gouden Leeuw op de Biënnale van Venetië en geniet sindsdien een ongemakkelijke faam als star artist. In de muziekwereld gelukkig nog niet. De twee concerten op het Holland Festival gaan uit van andere videocollages uit het afgelopen decennium. Daarbij leggen ze op twee manieren een link tussen beeld en geluid: als ‘visuele partituur’ om bij te improviseren (The Bell and the Glass en Screen Play, woensdag) en als collage met soundtrack om als ensemble op te reageren (Everyday, donderdag).
Om maar met de deur in huis te vallen: het eerste werkt niet en het tweede wel.
Labels:
holland festival 2013,
kunst,
muziek
maandag 17 juni 2013
Eigentijds maniërisme
vandaag in muziekvan.nu
Langzaam bewegen twee stellages op wielen, bijeengelast uit een stuk of tien omafietsen, naar elkaar toe door de passage van het Rijksmuseum. De ene sleept een batterij orgelpijpen achter zich aan, de andere is volgehangen met slagwerk bestaande uit kettingen, sturen, frames en fietsbellen. In elk van die stellages zit een half dozijn studenten van het Koninklijk Conservatorium die zingen, acteren en muziek maken. De uitvoering schijnt iets te maken te hebben met vrouwelijkheid en Afrika, want is geïnspireerd door Peter Sellars’ Desdemona, maar dat mag de pret niet drukken. De wekelijkse concerten in de onderdoorgang zijn zonder meer de meest geslaagde voorstellingen op het Holland Festival tot nu toe. En nog gratis ook.
‘Is muziektheater de kunstvorm van de 21e eeuw?’, is het thema van een debat dat een week daarvoor plaatsvindt in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Voor Pierre Audi is dat een retorische vraag, vooral bedoeld om te benadrukken hoe eigentijds zijn programmering is: er is immers een 3D-opera (Sunken Garden), een multimediale productie van La Scala (Quartett), een postkoloniaal vrouwelijk perspectief (Desdemona), schoktheater van Jan Fabre (Tragedy of a Friendship), en een muziekstuk van theatrale proporties (Nine Rivers). De aanwezige makers lijken dit volmondig te bevestigen; zelfs James Dillon, die een paar kanttekeningen plaatst, begint met het voorbehoud ‘I don’t mean to say no’.
Langzaam bewegen twee stellages op wielen, bijeengelast uit een stuk of tien omafietsen, naar elkaar toe door de passage van het Rijksmuseum. De ene sleept een batterij orgelpijpen achter zich aan, de andere is volgehangen met slagwerk bestaande uit kettingen, sturen, frames en fietsbellen. In elk van die stellages zit een half dozijn studenten van het Koninklijk Conservatorium die zingen, acteren en muziek maken. De uitvoering schijnt iets te maken te hebben met vrouwelijkheid en Afrika, want is geïnspireerd door Peter Sellars’ Desdemona, maar dat mag de pret niet drukken. De wekelijkse concerten in de onderdoorgang zijn zonder meer de meest geslaagde voorstellingen op het Holland Festival tot nu toe. En nog gratis ook.
‘Is muziektheater de kunstvorm van de 21e eeuw?’, is het thema van een debat dat een week daarvoor plaatsvindt in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Voor Pierre Audi is dat een retorische vraag, vooral bedoeld om te benadrukken hoe eigentijds zijn programmering is: er is immers een 3D-opera (Sunken Garden), een multimediale productie van La Scala (Quartett), een postkoloniaal vrouwelijk perspectief (Desdemona), schoktheater van Jan Fabre (Tragedy of a Friendship), en een muziekstuk van theatrale proporties (Nine Rivers). De aanwezige makers lijken dit volmondig te bevestigen; zelfs James Dillon, die een paar kanttekeningen plaatst, begint met het voorbehoud ‘I don’t mean to say no’.
Labels:
holland festival 2013,
muziek,
theater
maandag 10 juni 2013
Een gigantisch curiosum
James Dillon, Nine Rivers door ASKO | Schönberg, Cappella Amsterdam, Slagwerk Den Haag
Muziekgebouw aan 't IJ, 8 juni
eerder vandaag op Muziekvan.nu
Drieënhalf uur, opgedeeld in negen stukken en drie delen. Zo lang duurt Nine Rivers, het magnum opus van de schotse componist James Dillon, dat zaterdag zijn Nederlandse première beleefde. Onderbroken door twee pauzes en een diner goed voor vijf uur en drie kwartier. Het valt niet mee om een concertstuk van vergelijkbare lengte te vinden, en al helemaal geen hedendaags orkestwerk. Natuurlijk, een beetje Wagner-opera komt na drieënhalf uur net lekker op gang, bij Morton Feldman en La Monte Young valt voldoende urenlang uitgerekt luisterplezier te vinden, en Stockhausen heeft ook nog wel een zeven dagen durende cyclus liggen. Maar drieënhalf uur voor grote bezetting, zonder verhaaltje, melodie of eindeloze herhaling, en met maar een klein beetje video? Hoe vul je dat zo dat het samenhangend en ook nog een beetje afwisselend blijft?
Nine Rivers heeft een grillige ontstaansgeschiedenis die twee decennia beslaat, begint met een compositie voor zes slagwerkers (East 111th St NY 10003, 1982) en wordt pas een complete cyclus door het middenstuk, La Coupure voor solo slagwerk en elektronica (1989-2000). Dat zijn meteen ook de twee meest memorabele stukken. Nine Rivers gaat streng en helder van start, met opeengestapelde metalen klanken, als een kathedraal van staven en platen. Het bereikt zijn grootste dramatische intensiteit in La Coupure, waarin slagwerker cq. dirigent Steven Schick een uur lang in een verduisterde omgeving zijn weg vindt tussen de verschillende opstellingen, vergezeld van digitale echo’s en vervreemdende projecties. Maar zowel die strengheid en helderheid als die dramatische intensiteit weet het in de andere zeven stukken niet vast te houden.
Muziekgebouw aan 't IJ, 8 juni
eerder vandaag op Muziekvan.nu
Drieënhalf uur, opgedeeld in negen stukken en drie delen. Zo lang duurt Nine Rivers, het magnum opus van de schotse componist James Dillon, dat zaterdag zijn Nederlandse première beleefde. Onderbroken door twee pauzes en een diner goed voor vijf uur en drie kwartier. Het valt niet mee om een concertstuk van vergelijkbare lengte te vinden, en al helemaal geen hedendaags orkestwerk. Natuurlijk, een beetje Wagner-opera komt na drieënhalf uur net lekker op gang, bij Morton Feldman en La Monte Young valt voldoende urenlang uitgerekt luisterplezier te vinden, en Stockhausen heeft ook nog wel een zeven dagen durende cyclus liggen. Maar drieënhalf uur voor grote bezetting, zonder verhaaltje, melodie of eindeloze herhaling, en met maar een klein beetje video? Hoe vul je dat zo dat het samenhangend en ook nog een beetje afwisselend blijft?
Nine Rivers heeft een grillige ontstaansgeschiedenis die twee decennia beslaat, begint met een compositie voor zes slagwerkers (East 111th St NY 10003, 1982) en wordt pas een complete cyclus door het middenstuk, La Coupure voor solo slagwerk en elektronica (1989-2000). Dat zijn meteen ook de twee meest memorabele stukken. Nine Rivers gaat streng en helder van start, met opeengestapelde metalen klanken, als een kathedraal van staven en platen. Het bereikt zijn grootste dramatische intensiteit in La Coupure, waarin slagwerker cq. dirigent Steven Schick een uur lang in een verduisterde omgeving zijn weg vindt tussen de verschillende opstellingen, vergezeld van digitale echo’s en vervreemdende projecties. Maar zowel die strengheid en helderheid als die dramatische intensiteit weet het in de andere zeven stukken niet vast te houden.
donderdag 6 juni 2013
Verlicht Knutselen
Eerder vandaag op hard//hoofd
Lees ook: Design op een sokkel
Op de prachtige en intens truttige tentoonstelling Hand Made: Leve het ambacht! staat een gigantisch gietijzeren scheepsmodel vol tierelantijnen. Het is het eerste wat ziet als je de expozaal van het Boijmans binnenkomt. Het ding is van Grayson Perry en heet Tomb of the Unknown Craftsman. Het is een schip vol tegenstrijdigheden: een monument voor het ambacht gemaakt van een industrieel materiaal, en weliswaar heel nijver aaneengesmeed maar toch teveel een hedendaags autonoom kunstwerk om zelf geloofwaardig voor “ambachtelijk” door te gaan. Je zou kunnen zeggen dat het zichzelf ten grave draagt. (Perry is dol op dit soort tegenstrijdigheden; eerder maakte hij bijvoorbeeld An Urn for the Living.)
Een paar jaar lang was “ambacht” een bescheiden rage in de kunstwereld. Grayson Perry maakte vazen en scheepsmodellen, Michael Raedecker borduurde op schilderijen, lantaarnpalen werden gedecoreerd met guerrilla-breisels, Hella Jongerius bakte ragfijn aardewerk. (Dat alles doen ze nog steeds.) Midden in die trend verscheen The Craftsman van Richard Sennett, een boek dat vooral een lange toelichting is bij één simpele formule: “doing a job well for its own sake”. En juist nu die trend al min of meer voorbij is, komt Boijmans met een tentoonstelling die “het ambacht viert in zijn veelzijdigheid”. De objecten worden gepresenteerd aan de hand van “zeven clichés” en vergezeld van tien stellingen waar niemand aanstoot aan kan nemen, weggemoffeld in de marge van een bijlage en nauwelijks als manifest herkenbaar.
Lees ook: Design op een sokkel
Op de prachtige en intens truttige tentoonstelling Hand Made: Leve het ambacht! staat een gigantisch gietijzeren scheepsmodel vol tierelantijnen. Het is het eerste wat ziet als je de expozaal van het Boijmans binnenkomt. Het ding is van Grayson Perry en heet Tomb of the Unknown Craftsman. Het is een schip vol tegenstrijdigheden: een monument voor het ambacht gemaakt van een industrieel materiaal, en weliswaar heel nijver aaneengesmeed maar toch teveel een hedendaags autonoom kunstwerk om zelf geloofwaardig voor “ambachtelijk” door te gaan. Je zou kunnen zeggen dat het zichzelf ten grave draagt. (Perry is dol op dit soort tegenstrijdigheden; eerder maakte hij bijvoorbeeld An Urn for the Living.)
Een paar jaar lang was “ambacht” een bescheiden rage in de kunstwereld. Grayson Perry maakte vazen en scheepsmodellen, Michael Raedecker borduurde op schilderijen, lantaarnpalen werden gedecoreerd met guerrilla-breisels, Hella Jongerius bakte ragfijn aardewerk. (Dat alles doen ze nog steeds.) Midden in die trend verscheen The Craftsman van Richard Sennett, een boek dat vooral een lange toelichting is bij één simpele formule: “doing a job well for its own sake”. En juist nu die trend al min of meer voorbij is, komt Boijmans met een tentoonstelling die “het ambacht viert in zijn veelzijdigheid”. De objecten worden gepresenteerd aan de hand van “zeven clichés” en vergezeld van tien stellingen waar niemand aanstoot aan kan nemen, weggemoffeld in de marge van een bijlage en nauwelijks als manifest herkenbaar.
woensdag 5 juni 2013
maandag 3 juni 2013
Zeg het met muzen
Het verdwijnen van de allegorische voorplaat
eerder vandaag op Shells and Pebbles
Het eerste hoofdstuk van Giambattista Vico’s Scienza Nuova (derde editie, 1744) is in zijn geheel gewijd aan het uitleggen van de voorplaat. In de recente Penguin-vertaling beslaat die toelichting 29 pagina’s. Er is inderdaad ook wel enige uitleg bij nodig om te zien hoe dit zoekplaatje een allegorische weergave is van het “idea dell’opera”, zoals het hoofdstuk heet. Het is tekenend dat Vico, die driekwart van het oorspronkelijke manuscript wegliet omdat hij de drukkosten niet kon opbrengen en zijn enige waardevolle erfstuk (een gouden ring) verpatste om de eerste editie te financieren, wel bereid was om de niet geringe kosten van een gegraveerde voorplaat op te hoesten.
eerder vandaag op Shells and Pebbles
In de achttiende eeuw was het niet ongebruikelijk geleerde werken vooraf te laten gaan door een allegorische voorplaat. Deze frontispieces bevatten, naarmate het genre zich ontwikkelde en de prenttechniek verbeterde, steeds complexere composities vol bijbelse, mythologische en soms ook hermetische verwijzingen, die als een zoekplaatje de inhoud samenvatten. Maar vanaf medio achttiende eeuw versoberden de afbeeldingen en verdween het allegorische karakter ervan. Veranderende mode of een andere opvatting van wetenschap?
Het eerste hoofdstuk van Giambattista Vico’s Scienza Nuova (derde editie, 1744) is in zijn geheel gewijd aan het uitleggen van de voorplaat. In de recente Penguin-vertaling beslaat die toelichting 29 pagina’s. Er is inderdaad ook wel enige uitleg bij nodig om te zien hoe dit zoekplaatje een allegorische weergave is van het “idea dell’opera”, zoals het hoofdstuk heet. Het is tekenend dat Vico, die driekwart van het oorspronkelijke manuscript wegliet omdat hij de drukkosten niet kon opbrengen en zijn enige waardevolle erfstuk (een gouden ring) verpatste om de eerste editie te financieren, wel bereid was om de niet geringe kosten van een gegraveerde voorplaat op te hoesten.
Abonneren op:
Posts (Atom)