Artikel dat eerder vandaag verscheen in hard//hoofd online magazine voor kunst en journalistiek
Alles is interdisciplinair, tegenwoordig. In elk geval in de kunsten. Er is geen concertzaal, of ze houden wel eens een filmvertoning; geen dansgezelschap of ze nemen een geluidskunstenaar in de arm; geen museum of ze schakelen een theatermaker in op de vrijdagavond. En dat is dan nog de gevestigde orde. In een beetje zichzelf respecterende bedompte project space, in een willekeurige oude loods cq. locatietheater, op een edgy dans- of muziekfestival met een Engelse naam word je al gauw geconfronteerd met iets ongedefiniëerds performance-installatie-maak je eigen kunstwerk-achtigs, geen idee wat het is dus het zal wel kunst zijn.
En dat gaat niet altijd goed. Het Nieuw Ensemble probeerde onlangs samen met Emio Greco | PC en een heleboel electronica een totaalvoorstelling te scheppen waarin de bewegingen van de danser werden geregistreerd en geresampled als geluid, zodat Emio tegelijkertijd kon interageren met de muzikanten, de soundtrack, en met een doelbewust statische zangeres in een theatrale setting. En er was ook nog iets met video. Het resultaat kwam in al die interacties niet uit de verf en hing ook nog eens als los zand aan elkaar: de muziek was goed maar de rest niet. Interdisciplinair is blijkbaar niet altijd beter.
Je zou haast denken: waarom gaan ze niet gewoon dansen en muziek maken? Maar dat is nou juist het probleem. Keer het eens om: waarom zou je nog gewoon gaan dansen of muziek maken (of schilderen, of theater maken op een podium met een plot en personages)? Dat is immers allang gedaan. Het aantal relevant van elkaar verschillende combinaties van bewegingspatronen is ondertussen wel uitgeput, en ondanks de rijkdom aan microtonen, reeksen, toevalsmodulaties en digitale vervormingen lijkt de meeste avantgarde-muziek toch ook wel erg op elkaar. Je kunt het natuurlijk ook gewoon voor de lol doen, maar dan moet je het niet op een podium brengen als Iets Dat Belangwekkend Is Om Te Zien. Nee, als je als kunstenaar iets interessants wilt doen zul je toch letterlijk iets Anders moeten maken: dans die geen dans is, theater zonder theater, kinetische installaties die alleen voor de archivering nog als ‘sculptuur’ aan te merken zijn. Interdisciplinariteit is een verplichting geworden.
Als je dit soort dingen beweert, zijn er altijd mensen die tegenwerpen: Ja maar kunst was toch altijd al interdisciplinair? Musici en dansers hoorden toch altijd al samen, en vroeger had je toch ook al opera? Het ideaal van het Gesamtkunstwerk is toch minstens zo oud als Wagner en de Art Nouveau streefde toch ook al naar kunst die in alle domeinen van het leven doordrong? Ja, dat klopt, ook al wordt het niet zo genoemd. Maar het is nog niet problematisch. Wagner vond misschien de opera wel een genre dat was achterhaald door zijn Bühnenspiel, en Berlage vond misschien de schilderkunst op z’n best nog geschikt als muurdecoratie, maar die kritiek op individuele genres is nog doortrokken van een optimisme over De Kunst in het algemeen. Tegenwoordig, daarentegen, overschrijden kunstenaars de disciplinaire grenzen eerder uit een soort van verlegenheid: wat moeten we anders? De traditionele kunstvormen zijn saai geworden. Onze hele leefomgeving is al doordrongen van beelden, geluiden en ontwerpen op een schaal die geen Gesamtkünstler honderd jaar geleden voor mogelijk had gehouden. De grenzen zijn vervaagd: niet eens zozeer tussen hoge en lage kunst, als tussen kunst en niet-kunst. Het materiaal zelf is veranderd: de beelden zijn niet meer van verf gemaakt maar van pixels, de muziek komt niet meer uit een instrument maar uit een kastje. Kort samengevat: het volstaat niet meer om “kunst” te maken. Het zal me worst zijn of het kunst is, als het maar interessant is. En vandaar dus, dat kunstenaars de grenzen van hun discipline aftasten en nieuwe hybride genres ontwikkelen. Wat moeten ze anders?
Het ontbreekt alleen aan een goede kritische afweging. Er wordt, kort en goed, maar wat geïnterdisciplineerd. Terwijl de monodisciplinaire kunst zolangzamerhand de uitzondering aan het worden is, zijn de kunstopleidingen nog steeds disciplinair verkaveld en de kunstkritiek al helemaal. De kunstenaar die met z’n tijd mee wil gaan en dus niet in z’n discipline blijft hangen moet feitelijk steeds opnieuw het wiel uitvinden, met het risico dat het nooit goed is. Op zich geen slecht uitgangspunt, maar in plaats van er stilzwijgend van uit te gaan dat interdisciplinariteit moet, of stelliger nog dat het goed is, kunnen we beter vragen: hoe precies?
Het is ook niet makkelijk. Je kunt wel een filmpje bij je theatervoorstelling projecteren, of zoals het voorbeeld hierboven elke discipline erbij halen die er nog bij past op het podium, maar dat betekent niet dat je kunstwerk daarvan automatisch beter wordt. Een paar jaar geleden voerde de componist annex muziekcriticus Kyle Gann een briljante eenmansopera op bij het ondertussen ter ziele gegane Composer’s Forum. Naderhand hoorde ik dat dit de tweede versie was: bij de eerste versie van Custer and Sitting Bull had Kyle gedacht dat hij zelf wel even de tape kon maken. Gelukkig had hij later fondsen kunnen lospeuteren om alsnog een geluidskunstenaar in de arm te nemen. Om een goed interdisciplinair werk te maken, heb je professionele vaardigheden in alle betrokken kunstvormen nodig, en dan moet je die verschillende creatievelingen nog managen ook.
Je kúnt het natuurlijk ook zelf doen. In de beeldende kunsten heb je videokunst, performances en taalkunstwerken waar geen cameraman, regisseur of dichter aan te pas komt, en die vaak dan ook een doelbewust onbeholpen indruk maken. In dat opzicht is er een onderscheid tussen professionele en do-it-yourself interdisciplinariteit. De film die je maakt bij een balletvoorstelling moet gewoon goed in elkaar zitten, maar de film die je maakt als conceptueel kunstwerk mag soms slordig zijn. (Soms!) En dan is er nog experimenteel werk waarbij je niet zozeer andere kunstenaars nodig hebt, als goede technici: het valt nog niet mee om een goede kinetische installatie of een goed stuk mediakunst in elkaar te zetten. Al heb je ook hier kunstenaars die zich op technici en assistenten verlaten, en kunstenaars die zelf graag knutselen: niet alleen in de beeldende kunsten maar ook in de mediakunst is een kunstenaar vaak een verlicht knutselaar.
Veel van het werk van de doe-het-zelvers valt binnen functioneel vaag omschreven genres: termen als performance, installatie en new media art verwijzen niet zozeer naar een techniek of materiaal als naar een gat in het taalgebruik. Je zou zulke genres transdisciplinair kunnen noemen, in onderscheid tot multidisciplinair werk waarin je de verschillende disciplines nog van elkaar kunt onderscheiden en tot op zekere hoogte los van elkaar beoordelen. Zolang je kunt zeggen, “mja, leuk theaterstuk, jammer alleen van die stomme video’s” is het nog multidisciplinair, terwijl je dat niet zo makkelijk kunt zeggen van een multimediale performance in het NIMK. Dit tweede onderscheid overlapt niet volledig met het eerste: je kunt ook doe-het-zelven zonder alle disciplinegrenzen overhoop te gooien, en je kunt ook professioneel samenwerken om iets te maken dat in geen herkenbaar genre meer thuishoort.
Wat het vooral niet makkelijk maakt, is dat je met deze twee onderscheiden interdisciplinair werk op twee verschillende manieren kunt waarderen. Je kunt laatdunkend doen over de doe-het-zelver (ik citeer bezoekers van de Kunstvlaai: “crea-bea”, “leuk, net de kleuterschool”) en tegelijkertijd het strijkkwartet met videokunst verwijten dat ze de grenzen tussen de disciplines toch niet echt overstijgen. Het is, kortom, nooit goed.
En dat is niet alleen een probleem voor de kunstenaars. Het is ook een probleem voor de kunstacademies. Het is al lastig genoeg om mensen grafisch design te leren (laat staan “beeldende kunst”) maar hoe leer je ze interdisciplinariteit? Je kunt natuurlijk de hele afdeling grafisch design verplicht op dansles sturen, maar of dat beter grafisch design oplevert is maar de vraag. En het is vooral ook een probleem voor de kunstkritiek. Terwijl de hele kunst- en cultuursector interdisciplineert dat het een lieve lust is, en er zelfs video’s worden geprojecteerd op de Nachtwacht en kathakdansers ronddartelen in het Concertgebouw, is alle kunstkritiek nog ouderwets onderverdeeld in dans, muziek, theater, beeldende kunst, architectuur, literatuur en film. Het resultaat is dat je maar moet hopen dat de dansrecensent ook wat affiniteit heeft met film en theater, en niet één of andere dansdoos is die alleen naar de danspasjes kijkt. Want helaas is dat laatste vaak het geval. Gelukkig zijn er nog muziekrecensenten met een open mind die een heel katern ter beschikking krijgen voor het Sonic Acts festival, anders had het krantenlezende publiek er nooit van gehoord. Maar deze situatie is te precair om te laten voortbestaan. Zolang de kunstkritiek nog is opgedeeld in dansrecensenten, muziekrecensenten, theaterrecensenten, literatuurcritici, architectuurcritici, filmrecensenten en mensen die schrijven over beeldende kunst, zal een aanzienlijk deel van de kunstproductie die de moeite van het bespreken waard is aan het publiek voorbijgaan, of worden beoordeeld op een manier die voorbijgaat aan wat het interessant maakt. Het is tijd, kortom, voor een recensent interdisciplinair.
dinsdag 14 september 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten