Soms is facebook nuttig bij je onderzoek, en niet alleen als afleiding. In december postte ik een schema uit Johannes Kinkers Inleiding tot eener wijsgerige algemeene theorie der taalen (1817), met als toelichting: “Universal Grammar or something like it as it was in 1817”. Een bevriende linguïst reageerde: “Stuk leesbaarder dan die rare boomstructuren van Chomsky”. Toen viel bij mij het kwartje. Dit schema is ook een boomstructuur.
En dat is best opmerkelijk, want boomdiagrammen worden vooral geassocieerd met de generatieve taalkunde van Noam Chomsky, die met Syntactic Structures (1957) en Aspects of the Theory of Syntax (1965) wellicht de laatste wetenschappelijke revolutie in de geesteswetenschappen heeft veroorzaakt, en in elk geval de taalkunde totaal heeft veranderd en decennialang gedomineerd. Chomsky heeft die boomdiagrammen weliswaar niet uitgevonden, maar ze wel algemeen gangbaar gemaakt.[1] Dus wat doet een boomdiagram in de “Gedenkschriften, in de Taalkunde, van de Derde Klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten”?
Syllogismen en pasigrafieën
Kinker probeert in zijn taaltheorie, net als Chomsky, een universele logische structuur van de grammatica te beschrijven.[2] Dat was niks nieuws, dat deden grammatici al sinds de Grammaire générale et raisonnée (1660) van Arnauld en Lancelot. Net als de meeste van zijn voorgangers kijkt Kinker niet verder dan zijn eigen taal en het Latijn. Kinker omschrijft zelf zijn project als “pasigrafie” (het zoeken naar een universele symbolische taal), een term die met de opkomst van de vergelijkende linguïstiek snel in onbruik is geraakt. Wat nieuw is, is dat Kinker er een hiërarchisch geordend diagram van maakt.
Het helpt om het schema een kwart slag te draaien, dan zie je het sneller. Kinker beschrijft grammaticale structuren als subject-predicaat-relaties op verschillende niveaus, tussen woorden, binnen zinsdelen, tussen zinnen; aangeduid met A:B, a:b, α:β en bovenaan de hebreeuwse letters Aleph:Beit. (Een syllogisme is bijvoorbeeld: Socrates is een mens. Alle mensen zijn sterfelijk. Dus: Socrates is sterfelijk. Hierbij is Socrates het subject, sterfelijk het predicaat, en is de “copula”, aangeduid met de dubbele punt.) Zo krijg je dus een vertakte structuur die uitwaaiert van de opbouw van argumenten naar de elementaire bouwstenen van de taal. Om dit van een theoretische basis te voorzien, identificeert Kinker grammaticale categorieën met Kantiaanse verstandscategorieën zoals kwaliteit, kwantiteit, modaliteit en relatie.
Voor alle duidelijkheid: dit systeem werkt voor geen meter. De toewijzing van categorieën en relaties is ronduit arbitrair. De syllogistische logica is veel te beperkt om modale relaties (“het is mogelijk/noodzakelijk dat”), uitspraken over betekenissen en waarheidswaarden (“alle Kretenzers liegen”), bijzinsconstructies (“de x zodanig dat y”) en onderscheiden tussen categorieën in uit te drukken. Daarvoor heb je twintigste-eeuwse logische speeltjes nodig zoals modale logica, intensionele logica, tweede-orde-predicaatlogica, lambda calculus en type logic. Maar dat kon de arme Kinker niet weten.[3]
Even ter opfrissing: wat was een boomdiagram ook al weer? In Syntactic Structures presenteert Chomsky hoe je met een beperkt aantal regels de grammatica van een taal kunt beschrijven. Die regels heten rewrite rules: je vervangt één element door één of meerdere andere. Je begint met de basiseenheid S (sentence); die is opgebouwd uit VP (verb phrase)en NP (noun phrase). De herschrijfregel luidt dan S -> VP NP. Die frasen zijn weer opgebouwd uit andere elementen, zoals V (verb) en N (noun). Uiteindelijk kom je dan uit op het niveau van woorden en morfemen, en die put je dan uit het lexicon. Bijvoorbeeld N -> John, dog. Als je al die afleidingen en opsplitsingen in een schema plaatst krijg je, inderdaad, een boomdiagram – in het Engels parse tree.
In Aspects of the Theory of Syntax betoogt Chomsky vervolgens dat die transformatieregels een onderliggende Deep Structure reflecteren, en dat die dieptestructuur, hoewel in verschillende talen verschillend geïmplementeerd, de universele structuur van het menselijke taalvermogen is. De menselijke taal als universeel formeel systeem! Chomsky was begin jaren 60 al school aan het maken aan MIT, maar Aspects werd een onwaarschijnlijke bestseller, en maakte van Chomsky een publiek figuur en de meest geciteerde levende wetenschapper.
Het klinkt te mooi om waar te zijn, en dat was het ook. Het is niet moeilijk om te zien dat er complexere zinsstructuren zijn, zoals vraagzinnen, bijzinnen en passieve zinnen. Het is wel verdomd moeilijk om die bevredigend te beschrijven. Daarnaast: er zijn naast Engels nog zo’n 6.000 talen, en hoe kun je weten of die allemaal ook aan zo’n logica gehoorzamen? Dat leidde in de jaren erna tot steeds complexere systemen van regels en hele bouwwerken van ad-hoc-hypothesen. Zestig jaar later zijn we ongeveer bij Chomsky 5.3, en elke hervorming heeft tot nieuwe kritiek en nieuwe afsplitsingen geleid. Er zijn nu rivaliserende theorieën die de sturende rol van het idioom centraal stellen, die uitgaan van ‘syntactische kernen’ in plaats van boomstructuren, die taalstructuren puur statistisch benaderen, en een stuk of wat hybriden.[4] Tot eind jaren ‘90 was de situatie nog overzichtelijk: je had voor- en tegenstanders van Chomsky.[5] De huidige toestand van de linguïstiek zou je beter kunnen omschrijven als conceptuele anarchie.
Proto-Chomsky?
Maakt de overeenkomst nu Kinker tot een proto-Chomsky? Niet echt. Kinkers schema is een interessant curiosum, maar plaatjes vullen geen gaatjes. Het probleem van Kinkers taaltheorie is dat die wel interessant klinkt, maar dat je er niet op kunt voortborduren. De twee innovatieve aspecten zijn het schema met de verschillende niveaus van subject-predicaat-verhoudingen en de suggestie om Kant in grammatica toe te passen, maar juist dat zijn vrij gratuite suggesties, terwijl de rest van Inleiding tot eener wijsgerige algemeene theorie der taalen niet veel toevoegt aan 150 jaar Grammaire Générale. Het fijne van Chomsky’s boomdiagrammen is dat je ze in een paar alinea’s kunt uitleggen en je er niet in hoeft te geloven om ze te kunnen toepassen. Syntactic Structures is dan ook maar een héél dun boekje (al heeft Chomsky het gedestilleerd uit een uit de klauwen gelopen manuscript van 500 bladzijden, twintig jaar later uitgegeven als The Logical Structure of Language).
Toch is Kinkers diagram meer dan een gek plaatje. Chomsky zelf heeft de traditie van taalonderzoek in het spoor van Port-Royal, Locke en Condillac samengevat als Cartesian Linguistics, en in een extreem vertoon van Whig history die “rationalistische” traditie geannexeerd als voorgangers van zijn eigen werk. Maar over prehistorische boomdiagrammen geen woord. Het punt is dat de overeenkomst tussen Chomsky en Kinker geen toevallige gelijkenis is: het zijn niet alleen allebei boomdiagrammen, ze zijn ook met hetzelfde doel gemaakt (de logische structuur van taal analyseren) en zijn allebei recursief (regels kunnen herhaaldelijk toegepast worden). Het probleem is niet: waarom werkt het ene wel en het andere niet? Daarvoor volstaat een inleiding taalkunde of logica. Het probleem is: in hoeverre hebben die twee nou desondanks hetzelfde idee?
[1] Ik kan niet helemaal achterhalen hoe ver taalkundige
boomdiagrammen teruggaan. Frege ontwikkelt de eerste werkende analyse
van logische relaties binnen een boomstructuur in zijn Begriffsschrift (1879),
zonder grammaticale analyse; grammaticale boomdiagrammen (zonder
formele logische analyse) zouden volgens Wikipedia “traditionally” deel
uitmaken van het Britse taalonderwijs. Zo bezien zou de grote verdienste
van Chomsky zijn geweest om die twee te combineren.
[2] Voor een uitvoeriger bespreking dan ik hier kan bieden, zie Marijke van der Wal, De taaltheorie van Johannes Kinker. Publikaties van de Vakgroep Nederlandse Taal- & Letterkunde (Leiden 1977)
[3] Rond 1970 gebruikte Richard Montague al deze logische talen om
een omvattende omschrijving van Engels als formele taal mee te
construeren, niet alleen van de syntax maar ook van de semantiek. Zie
o.a. “The Proper Treatment of Quantification in English”, in: Jaakko Hintikka, Julius Moravcsik, Patrick Suppes (eds.): Approaches to Natural Language (Dordrecht 1973), pp. 221–242.
[4] Een overzicht staat in Peter Culicover & Ray Jackendoff, Simpler Syntax (Oxford 2005). Zie oa William Foley & Robert Van Valin, Functional syntax and universal grammar (Cambridge 1984), Carl Pollard & Ivan Sag, Head-Driven Phrase Structure Grammar (Chicago 1994), Ray Jackendoff, Foundations of Language (Oxford 2002), Rens Bod, Remko Scha & Khalil Sima’an (eds.), Data-Oriented Parsing (Chicago 2003), Michael Tomasselo, Constructing a Language: A usage-based theory of language acquisition (Cambridge/Londen 2003), Adele Goldberg, Constructions at Work (Oxford 2006).
[5] Randy Allen Harris, The Linguistics Wars (Oxford 1993)
vergelijkt de situatie rond 1990 met de religieoorlogen: “A pope and
warring sects” [=Chomsky en een brede waaier aan rivaliserende
theorieën]. Frederick Newmeyer, Language Form and Language Function (Boston
1998) vat het samen als een tegenstelling tussen formalisten (Chomsky)
en functionalisten (de rest). Maar dat was voordat Chomsky een aantal
van zijn belangrijkste medestanders (Jackendoff, Pinker) vervreemdde met
The Minimalist Program (Boston 2001) en een omstreden artikel
over taalevolutie als evolutionaire sprong (Chomsky, Hauser, Fitch
2002), en voordat Adele Goldberg met Constructions at Work (Oxford 2006) het rivaliserende programma van Construction Grammar een geweldige impuls gaf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten