dinsdag 3 september 2013

Gaudeamus, 2013 (1): De terugkeer van het nieuwe

ASKO|Schönberg en VocaalLAB, Geertekerk, 2 september


Nochmals, bitte, nochmals! De frase komt uit een interview met Hanns-Georg Gadamer, niet lang voor zijn dood, die mijmert over een concert dat hij 85 jaar daarvoor had bijgewoond in Breslau. Het had het motto van de eerste dag van de Gaudeamus Muziekweek kunnen zijn. Weliswaar bestaat de programmering hoofdzakelijk uit premières en recent werk, maar al die nieuwe of recente werken zijn op een bepaalde manier een reactie of teruggreep op iets ouders.

Foto: Herre Vermeer

Dat begint al op dag 0. Bij wijze van voorproefje organiseert Gaudeamus tijdens de Uitfeesten kleine concerten in Museum Speelklok, daarbij afgewisseld door een andere instantie die iets doet met kinderen en André Hazes covers. Thomas Bensdorp heeft in Family Plot een oude artistieke zwart-wit-video van zijn moeder als uitgangspunt genomen, en daaruit de beelden gekoppeld aan de beschrijving die zijn vader en een andere man veertig jaar later van die video geven, en aan een opname van de poging om de projector weer aan de praat te krijgen. Dit alles wordt vergezeld van zeven ronddraaiende muziekdoosjes en een tape die deels bestaat uit vervormde klanken van diezelfde muziekdoosjes. Het is een werk dat de toeschouwer plaagt omdat je eigenlijk natuurlijk die oude video in zijn geheel zou willen zien, terwijl er uiteindelijk niet veel meer aan te zien zal zijn dan wat je al ziet. Het is een dromerig geheel van onttakelde herinneringen, maar sentimenteel is het niet: daarvoor is het commentaar te neutraal beschrijvend, het geklungel om de projector weer aan de praat te krijgen te prozaïsch, en de soundtrack en de enscenering teveel van hier en nu.

De opening wordt aangeblazen door drie werken voor de draaiorgels van Museum Speelklok, waarvan één voor een gigantisch quasi-Egyptisch monster dat eufemistisch “Ti Mortier” heet (“ti” is kort voor “petit”). Het stuk grijpt het jubileum van de Vrede van Utrecht aan om flink wat oorlogsgeweld uit het Mortier te persen, onder de titel Before the Peace. Van subtiele timbres moet je het bij een draaiorgel natuurlijk niet hebben maar met de nodige dissonanten en een hoog tempo kun je er wel een gecomponeerd soort psychedelische folk mee maken. Play it again.

Het openingsconcert begint met een stuk van Karel Goeyvaerts, Opus 3 met gestreken en geslagen tonen uit 1952. Die zakelijke titel dekt de inhoud: het is een stuk opgebouwd uit losse tonen, steeds een per instrument, waarvan je zonder verdere toelichting kunt aannemen dat niet alleen de toon maar ook de duur en wellicht ook het instrument zijn bepaald door reeksen. Serialisme op z’n puurst. Steriel is dat niet: elke individuele toon vergt weer de aandacht, en juist ontbreken van iedere melodische samenhang prikkelt je patroonherkenning. Eigenlijk raar dat dit ondertussen canonieke moderne muziekgeschiedenis geworden is.

Het stuk van Yoshiaki Oniki, Tramespace, sluit daar wonderwel op aan. Ook hij begint met losse tonen, maar dan op allerlei oneigenlijke manieren uit de instrumenten getrokken: op de boog, op het hout, uit gedempt slagwerk. Zo creëert hij met puur akoestische middelen een soort klankwolken waarvan je zou zweren dat ze elektronisch bewerkt zijn. Anders dan bij Goeyvaerts zit er nadrukkelijk een narratieve opbouw in, soms op het pathetische af, met een langzaam aanzwellend crescendo en een abrupt pandemonium van metaalklanken en getetter. Toen Yoshiaki twee jaar geleden de Gaudeamus Prijs won met Départ, dans… was ik het daar keihard mee oneens: de jury noemde hem “meester over zijn materiaal”, ikzelf noemde het stuk “besluiteloos”. Na het horen van Tramespace krijg ik toch meer begrip voor het besluit van de jury destijds.



De twee daaropvolgende stukken dragen allebei sterk de imprint van het IRCAM, het Parijse onderzoeksinstituut voor compositietechnieken en muziektechnologie. Het resultaat is vakkundig, doordacht en een beetje saai. Germán Alonso heeft So F**king Easy opgebouwd uit een paar akkoorden van Guns ’n Roses. Het resultaat rockt niet echt; het is meer een soort IRCAM-jazz. Het pianoconcert Assemblage van Roque Rivas is de uitgewerkte versie van een “hommage aan 4’33 van John Cage”. Het is moeilijk terug te horen, want 4’33 bestaat zoals bekend uit vierenhalve minuut stilte, maar waarschijnlijk wordt daarmee bedoeld dat de terugkaatsende geluiden, die een centraal motief in Assemblage zijn, verwijzen naar de rol van achtergrondgeluiden in 4’33. In wezen is Assemblage een traditioneel pianoconcert met dialoog tussen de vleugel en het orkest, waarbij klanken over en weer kaatsen; maar dan in een moderne versie, waarin de piano fungeert als een soort resonator en de dialoog wordt verontregeld door elctronica die maakt dat je niet meer weet wie wat speelt. Het is IRCAM in de beste en slechtste zin: intelligent, virtuoos, gecompliceerd mooi en eigenlijk ook wel gedateerd.



Een Oresteia van jurylid Annelys van Parys is een “companion piece” van de Oresteia van Iannis Xenakis, en kan zowel tussen de verschillende delen van dat stuk door als onafhankelijk daarvan worden opgevoerd. Ik had het twee jaar geleden in de versie mét Xenakis gehoord en dat was geen succes. De verfijnde interludes van Een Oresteia waren in de barse, complexe klankmassa van Xenakis alleen maar storende onderbrekingen. Het stuk kan uitstekend op zichzelf staan, zo bleek gisteravond in de versie zónder. Toch mist het nu wat bars geweld. Het is ongeveer zoals je bij Ravéls pianoconcert voor de linkerhand denkt: “ik mis iets… een rechterhand”.

Geen opmerkingen: