Eerder vandaag in Theaterschrift Lucifer 14.
Daar ook een uitgebreidere versie van mijn eerdere stuk over Eigentijds Maniërisme, en een gesprek over theater en representatie met mijn aanwezige deelname.
I.
In deel III van Modern
Painters (1856) introduceert de Engelse criticus John Ruskin het begrip pathetic fallacy: het toeschrijven van
gevoelens, intenties, gedachten en dergelijke aan dingen. Rilke bouwde zijn
hele poëtica rond dat soort omkeringen: ‘Da ist keine Stelle, die dich nicht
sieht’; ‘so, wie selber die Dinge niemals innig meinten zu sein’. De ‘visual
theorist’ James Elkins voert die metafoor tot in het extreme door in The Object Stares Back (1996): hij
beschrijft kijken als een interactief proces, waarin het bekeken ding zich
opdringt aan de kijker. Het ding kijkt terug.
Theater is evenzeer gebouwd op zulke projecties: je schrijft
de intenties, twijfels en handelingen van een fictieve ‘Hamlet’ toe aan een
figuur op het toneel. Het verschil is dat deze Hamlet wordt uitgebeeld door een
mens van vlees en bloed, die van zichzelf al gedachten en intenties heeft, en
die ook letterlijk terugkijkt. Zelfs theater dat de illusie wil doorbreken – en
dat is vrijwel alle theater sinds Beckett en Brecht – bedient zich van zulke
projecties. Er kan geen Verfremdungstheater
zijn zonder enscenering, en Laura van Dolron moet verdomd goed acteren om
zichzelf te spelen.
Er zijn grofweg drie manieren waarop je iets kunt
representeren: via een gelijkenis, via een teken (symbolen, woorden), en via
een oorzakelijk verband (rook, sporen). Al die vormen van representatie zijn in
zekere mate ondergedetermineerd: Laurence
Olivier is niet Hamlet, het woord stoel kan verwijzen naar vele verschillende
stoelen, en rook kan ook uit een toneelmachine komen. Communicatie is dan ook
een voortdurende disambiguatie. Die onderdeterminatie is essentieel, want die
maakt dat representaties breed toepasbaar en in een andere context
verplaatsbaar zijn.
Daarnaast hebben representaties andere eigenschappen dan de dingen die ze representeren. Het
ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius is groter dan een echt paard, het is van
brons en het blijft 2000 jaar staan. (Is het daarom mooier dan een echt paard?
Hangt er van af of je van paarden houdt.) Je kunt er daarom andere dingen mee
doen dan met een echt paard. Je kunt een slagveld weergeven in pionnen en DNA
als een dubbele helix, je kunt ficties creëren met woorden en afbeeldingen, je
kunt logische gevolgtrekkingen maken, je kunt effecten oproepen met de textuur
van verf of de klank en ritmiek van taal. Door de herkenbaarheid van
representaties kun je ook elementen weglaten of toevoegen (zoals in Battus’ WRM
ZDN W NT LL KLNKRS WGLTN?, of in kalligrafie), en zelfs alleen maar de
suggestie van een representatie wekken: de contour van een boom, absurde tekst,
vage gelijkenis met bestaande personen. Kunst is een spel met de surplus
eigenschappen van representaties. In die zin is kunst representational cheesecake.
Theater heeft daarbij het voordeel dat het zich op
verschillende niveaus afspeelt: als tekst, als beeld (scenografie), en als
tijdsgebonden actie. Doordat die verschillende niveaus overlappen, zijn in het
theater veel complexere spelletjes met representaties binnen representaties
mogelijk dan in literatuur of in beeldende kunst. Theater is daardoor bijna per
definitie zelfreflexief. Iets wat nog versterkt wordt doordat een deel van de
‘beelden’ bestaat uit animate objects: een
theatermaker heeft een stuk meer te bespreken met zijn acteurs dan een
schrijver met zijn manuscript of een schilder met zijn verf.
III.
Er bestaat eigenlijk niet zoiets als abstract theater. Wat
in het theater nog het meest in de buurt komt van een zwart vierkant op een wit
vlak is En attendant Godot, het toneelstuk
waarin zoals bekend ‘niemand komt, niemand gaat en niets gebeurt’. Maar nog
steeds staan er twee mannetjes met bolhoeden langs een Franse landweg.
Desondanks heeft in het theater dezelfde ontwikkeling plaatsgevonden als in de
beeldende kunst, dat presentatie in
de plaats is gekomen van representatie. Een
modern toneelwerk is niet de uitbeelding van een verhaal, het beeldt zichzelf
uit. Maar net zoals een Brillo Box nog
steeds een sokkel nodig heeft, vereist ook het meest abstracte
installatietheater of de meest spontane vierdewandloze theatrale interventie
nog steeds enscenering. ‘The blurring of art and life’ is altijd onvolledig;
als het niet als theater wordt waargenomen, is
het ook geen theater.
Wellicht heeft het daar mee te maken dat avant-gardisme in het theater minder een leidraad lijkt
te zijn dan in andere kunstvormen, ook niet om je tegen af te zetten. De
theatermakers die ik ken zijn meer bezig met ‘wat wil ik met mijn publiek communiceren?’
dan met ‘hoe moet het theater van morgen eruit zien?’ of zelfs ‘wat voegt mijn
theater toe aan wat er al gemaakt is?’ Het gegeven dat je werkt met mensen die
dingen zeggen en doen veroordeelt je al tot een zekere interactie met het
publiek en maakt het moeilijk om een theaterwerk op te vatten als een iconisch,
op zichzelf staand beeld. Er is geen haai op sterk water van het hedendaagse
theater.
IV.
Wel zijn theatermakers voortdurend bezig om de grenzen van
het theater op te rekken, de vierde wand te slechten, het publiek te doen
participeren, uit de zaal te breken, de realiteit op de planken te slepen. Om
met een geschoold theaterpubliek te communiceren, volstaat het niet om een
toneelstuk op te voeren. Nuchter beschouwd is het een vreemde vorm van
communicatie: de werkelijkheid wordt op een geabstraheerde, geconcentreerde, in
het extreme doorgevoerde vorm ten tonele gevoerd, of gemanipuleerd tot iets wat
alleen door de toevallige overeenkomst van objecten, personen en handelingen
nog verband daarmee houdt. Als het niet als theater werd waargenomen, zou het
geschift zijn.
Als er daadwerkelijk een duidelijke boodschap was om te
communiceren, kon je het theater wel achterwege laten. Kunstenaars zeggen graag
dat ze ‘vragen stellen’. Maar ook dat kun je beter in een heldere formulering
doen. Het voordeel van kunst zit er meer in dat het onze verbeeldingskracht
oprekt, nieuwe beelden en woorden aanreikt om naar te verwijzen en onze
gedachten mee te structureren. Dat maakt het uiterst geschikt als geheugensteun,
en daardoor vooral een indirect communicatiemiddel.
Theater vergt coördinatie: zonder onderliggende ideeën wordt het maar een
onsamenhangende klodder associaties. Maar teveel communicatie slaat juist weer
de verbeelding dood. Het komt goed uit dat er over de meeste ervaringen,
emoties en menselijke interacties ook niet zoveel gecompliceerds te zeggen
valt. Dan kun je er net zo goed theater van maken.
V.
Terwijl het theater zichzelf oprekt, tenderen andere
kunstvormen sinds enkele decennia steeds meer naar het theater. Moderne dans is
danstheater geworden, de beeldende kunst heeft de performance en de installatie
omhelsd, opera is muziektheater geworden en ook in de hedendaagse muziek is de
opvoeringspraktijk steeds beweeglijker, taliger en steeds meer gechoreografeerd.
Dat is niet alleen maar te vatten in het containerbegrip
‘interdisciplinariteit’. Door het oprekken van het kunstbegrip is kunst in het
algemeen iets performatiefs geworden: iets is pas kunst als je het als kunst
presenteert. De hedendaagse dans, muziek en beeldende kunst voert zichzelf ten
tonele. En een van de manieren om dat te incorporeren, is door er letterlijk of
figuurlijk theater van te maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten