vandaag in hard//hoofd
Als ob einem die Augenlider weggeschnitten wären. Zo omschreef romantisch dichter en toneelschrijver Heinrich von Kleist de indruk die het schilderij Mönch am Meer (1808-10) van Caspar David Friedrich op hem maakte. (Of liever gezegd, hij voegde dat als redactionele aanpassing toe in de recensie van
Clemens von Brentano, waarop Brentano zich van de tekst distantieerde.)
Het zeegezicht was zo rauw en leeg, dat je er van wilde wegkijken maar
er tegelijkertijd in gezogen werd. Alsof je oogleden waren weggesneden.
Twee eeuwen later is het moeilijk je in Kleist in te leven. Het is
gewoon een wat leeg bruinblauwig zeegezicht met een nietige figuur op de
voorgrond. Net als Friedrichs Eismeer (1823-24), het
hoofdaltaarstuk van de romantische cultus van het sublieme, dat
gestrande schip tussen grillig krakend ijs: dat is nu gewoon een
restaurantposter. We hebben het wel eens heftiger gezien.
Het Van Abbemuseum presenteert op dit moment een tentoonstelling
van animaties en strips die “grenzen opzoeken”. In één van die strips,
opgeblazen tot muurbreed formaat, is te zien hoe een naakte zwarte vrouw
een blanke man vastbindt aan een paal, hem neemt, doorsteekt met een
dolk, castreert, blind maakt en verminkt achterlaat. “Jakkie”, zei mijn
gezelschap nadrukkelijk. Ikzelf werd er ook niet blij van, maar ik
probeerde een professionele coolness aan te nemen, want wie van
hedendaagse kunst houdt moet ruimdenkend zijn. Gelukkig was er twee
zalen verder een liefdevolle gender-ambigue video waarop een
verschrikkelijke sneeuwbaby het gezichtshaar van de verschrikkelijke
sneeuwvrouw[/man?] wegknipt en door haar[/hem?] gezoogd wordt. Je kunt
de seksegrenzen ook vreedzaam overschrijden.
In hoeverre zijn die twee ervaringen nu vergelijkbaar? De sublieme
ervaring van Kleist en mijn kunstkritische coolness vergen allebei het
overwinnen van een fysieke afkeer: we willen wegkijken en toch heeft het
beeld iets onaangenaam fascinerends. Maar bij Mönch am Meer is
het de fascinatie voor een overweldigende desolate leegte en bij die
nare strip gaat het om seks, geweld en een slecht postkoloniaal geweten.
De ervaring van Kleist is verplichtend en die van mij optioneel. Voor Kleist werkt dat verheffend en voor mij niet. Ik wou gewoon snel door.
Die prikkeling is inherent aan de moderne kunstbeleving. Kunst moet
schuren, anders wordt het alleen maar meer van hetzelfde. Een film
waarin iedereen gelukkig is en niemand doodgaat is strontvervelend.
Klassieke schoonheid is camp geworden (en juist daardoor weer
schurend). De toneelstukken van Shakespeare bevatten al bruut geweld en
Manet en Courbet maakten van het klassieke naakt rauw vrouwenvlees; in
de twintigste eeuw zijn daar excrementen, banaliteiten, soepblikken,
oorlogsfoto’s, elektrische stoelen en zelfs stripverhalen bijgekomen.
Ergens rond 1960-70 heeft een omslag plaatsgevonden, die ongeveer
samenvalt met het onderscheid tussen ‘moderne’ en ‘hedendaagse’ kunst.
Voorheen dienden die prikkelende elementen nog om de esthetische
ervaring op te rekken, om nieuwe schoonheid te vinden in het gruwelijke,
het smerige en het alledaagse – in zekere zin nog een romantisch
ideaal. Bij Andy Warhol en Mike Kelley krijg je de shit gewoon recht in
je snuit. Niks sublieme ervaring. Wat dan resteert is een soort
kunstbeleving waarin goede smaak en diepe emoties tussen
aanhalingstekens staan, en die je nog het beste kunt omschrijven als cool.
Maar er zijn veel manieren om de shit recht in je snuit te krijgen.
De gehalveerde boerderijdieren op sterk water van Damien Hirst en de
manshoge foto’s van drollen van Gilbert&George hebben dezelfde
coolness als abstract expressionistische schilderkunst, zij het dan met
minder neutraal materiaal. Hirsts Black Sun (2004),
een 3,65 meter brede cirkel vol dode vliegen, kun je van dichtbij
ruiken, maar is even ongenaakbaar als een doek van Barnett Newman. De
fysiek ongemakkelijke performances van Marina Abramovic en de
lijkkleurige verwrongen beelden van Berlinde de Bruyckere zijn helemaal
niet cool, maar juist intens teder en kwetsbaar. Het werk van Mike
Kelley is uitzinnig puberaal, alsof Beavis en Butthead hun artistieke
zelf hebben ontdekt; en dat maakt het juist een viering van uitzinnige scheppingskracht. Zelfs de porno en kitsch van Jeff Koons hebben op groot formaat nog iets subliems.
In de klassieke formulering van Kant en Schiller is het sublieme iets
wat zo onvoorstelbaar groot, verpletterend sterk of tragisch en
aangrijpend is dat het je weke sentimenten pijnigt maar daarom je hogere
morele inborst des te sterker aanspreekt. Die hogere morele inborst
wordt door Hirst, Koons en Kelley in zijn hogere morele aangezicht
uitgelachen. Maar de coolness die ervoor in de plaats komt is nog op
vele manieren doordrongen van het sublieme. Neem dat weg en er blijft
niets anders over dan cynisme.
Waaruit bestaat die coolness? Het is een combinatie van uitzinnigheid en onverstoorbaarheid jenseits von Gut und Böse. Enerzijds vereist hedendaagse kunst een open mind, een bereidheid om je te laten raken door dingen die niet per se aangenaam zijn; anderzijds is die open-mindedness door en door blasé en doordrenkt van ironie. Ach ja, de kut van Tracey Emin. Die kenden we nog niet. Het zal wel kunst zijn.
Die coolness is noodzakelijk, maar niemand houdt er echt van. Als je
wit wegtrekt van elke wegrottende koeienkop kun je Tate Modern beter
mijden. Maar wie gaat er nou voor zijn plezier kijken naar een
wegrottende koeienkop? De wiebelende meisjeskonten in de
video-installatie van Koen Theys daarentegen bezorgen de gemiddelde
heteroman het gevoel: jottum, zien! – gecombineerd met een tik op de
vingers: zeg gedraag je, dit is een museum, cool kijken. Er valt niet te
ontkomen aan het gevoel dat we ons schaapachtig en met ons volle
verstand in het ootje laten nemen, of je moet een wel erg naïeve
kunstliefde aanhangen. Juist het excuus dat we heus niet zo naïef zijn –
we zien heus wel dat het maar kunst is – maakt het des te
schaapachtiger. Haha, ons heeft die Koons niet tuk! O ja, toch wel.
Die kutten en koeienkoppen zijn essentieel voor de coolness van de
hedendaagse kunst. Zonder zou het in musea toch wel saai en smaakvol
worden. Net zoals de hedendaagse kunst niet altijd cool hoeft te zijn.
Het moet ook nog ergens over gaan. Maar de aantrekkingskracht van
hedendaagse kunst zit in belangrijke mate juist in de combinatie van freak out en stay cool. Waarbij iedere kunstliefhebber – we zijn tenslotte sophisticated
– niet anders kan dan zijn eigen gedrag bespotten. De nare ironie van
kunstmensen onder elkaar is daarvan alleen maar de gestileerde
uitingsvorm. Het blijft een geforceerde houding. Onderhuids voelt het
pas echt ongemakkelijk.
Is er een remedie tegen dit schaapachtige gevoel? Jawel hoor. Een
liefdevolle gender-ambigue yetivideo bijvoorbeeld. Een tedere verwrongen
sculptuur van Berlinde de Bruyckere. Of gewoon een abstract kinetisch
kunstwerk dat voor zichzelf spreekt. En zo heel af en toe een werk dat
zo fascinerend of uitzinnig is dat je mond er van open valt. Alleen komt
dat onmogelijk nog over alsof je oogleden weggesneden zijn. Het ontlokt
je eerder de reactie: “Cool!”
woensdag 18 september 2013
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten