zondag 27 december 2015
Sublieme ervaringen in 2015
In 2015 hield ik op facebook mijn aan kunst gerelateerde sublieme ervaringen bij. Hier is het eindlijstje. Ik verwacht dat er geen meer bij komen, hoewel er nog wel boeiende dingen te zien schijnen te zijn in Marres, Maastricht en SM Den Bosch.
In chronologische volgorde:
- Julio Le Parc in Serpentine Sackler Gallery, London
- In search of meaning - Mensbeelden in globaal perspectief in De Fundatie, Zwolle
- John Cage, Sonatas and Interludes door Gerard Bouwhuis in Splendor, Amsterdam
- Liquid Room door Ictus Ensemble / Ensemble Mosaik bij MaerzMusik 2015, Berlin
- Énumerations van Georges Aperghis / A.T.E.M., vertoond bij Maerzmusik 2015
- Narbe Berlin door Burkhard von Harder en FM Einheit bij The Long Now, de afsluiting van MaerzMusik 2015
- Channa Horwitz in Kunst-Werke, Berlin
- One door Lisa Verbelen in De Brakke Grond, Amsterdam én Openluchttheater Amsterdamse Bos
- Jennifer Townley in Kunstliefde, Utrecht
- Michel Gondry, Is the man who is tall happy?, vertoond in De Balie, Amsterdam
- Citadels: Common Structures van Matthijs Munnik bij Lekker Licht, Centraal Museum Utrecht (en eerder ook zijn bijdragen aan ArtScience 25 jaar en Rijksakademie Open)
Labels:
film,
kunst,
maerzmusik 2015,
muziek,
trouvailles
zaterdag 12 december 2015
Metamuziektheater
Veenfabriek, RAARRR
Theater ins Blau, Leiden, 11 december
Vandaag op Theaterkrant
‘Willen jullie het totale amusement,’ vraagt acteur Joep van der Geest aan het publiek tegen het einde van RAARRR. Ook zonder de verwijzing naar Goebbels is het eerder bedoeld als dreigement dan als aanbod.
RAARRR is een voorstelling, of eigenlijk een lecture-performance van de Veenfabriek die het hermetische imago van de hedendaagse muziek aan de kaak stelt. De tegenstelling tussen snobisme en simpel vermaak, wil Joep van der Geest maar zeggen, is een vals dilemma. Dat is een pakkie-an voor de Veenfabriek, die al tien jaar letterlijk de boer op gaat met genre-overschrijdend muziektheater dat ze onder andere opvoeren in loodsen, stallen, autosloperijen en bloemenveilingen. Voor hun doen is RAARRR, een Kammerspiel met vijf acteurs/musici, nog tamelijk ingetogen.
Theater ins Blau, Leiden, 11 december
Vandaag op Theaterkrant
‘Willen jullie het totale amusement,’ vraagt acteur Joep van der Geest aan het publiek tegen het einde van RAARRR. Ook zonder de verwijzing naar Goebbels is het eerder bedoeld als dreigement dan als aanbod.
RAARRR is een voorstelling, of eigenlijk een lecture-performance van de Veenfabriek die het hermetische imago van de hedendaagse muziek aan de kaak stelt. De tegenstelling tussen snobisme en simpel vermaak, wil Joep van der Geest maar zeggen, is een vals dilemma. Dat is een pakkie-an voor de Veenfabriek, die al tien jaar letterlijk de boer op gaat met genre-overschrijdend muziektheater dat ze onder andere opvoeren in loodsen, stallen, autosloperijen en bloemenveilingen. Voor hun doen is RAARRR, een Kammerspiel met vijf acteurs/musici, nog tamelijk ingetogen.
zondag 29 november 2015
Paper Machines
The Systems, Maps, Chronometers, and Apparatuses of Johann Christoph Gatterer
Deze week op Shells and Pebbles
Johann Christoph Gatterer was a data gatherer. As a professor of history in Göttingen, from 1759 until his death forty years later, he compiled collections of medieval manuscripts, coins, heraldic tables, maps, and even weather reports. He did not only collect them: he also transformed his hoard into manuals for studying heraldry and medieval charters, drew up elaborate multicoloured charts and diagrams, and made highly acclaimed historical maps. He claimed that he arranged his data as strictly as Linnaeus had ordered the world of plants and animals. On top of that, he wrote some seven outlines of Universal History, that is, chronologies from Creation to the present. Although he had a rival in his colleague Schlözer, who collected more politically relevant contemporary data, and although he never wrote a compendium as large as the Benedictine Nouveau Traité de Diplomatique, he was arguably the biggest historical data collector of his time.
Much of that data collection was directly related to his teaching. The Gatterer-Apparat of medieval charters and transcripts was used to teach his students how to read and distinguish different types of medieval writing (‘diplomatics’), and the Apparat even expanded through their copying exercises. His historical maps were only available for his students, assuring him a double income from fees and sales, with the unfortunate side-effect that most maps are now lost. Fifty years before Ranke, he set up a historical seminar and even founded a Historical Institute, complete with its own largely one-man journal for reviews and miscellanea. In short, he did more than anyone else in the 18th century to turn history into a science.
Deze week op Shells and Pebbles
Johann Christoph Gatterer was a data gatherer. As a professor of history in Göttingen, from 1759 until his death forty years later, he compiled collections of medieval manuscripts, coins, heraldic tables, maps, and even weather reports. He did not only collect them: he also transformed his hoard into manuals for studying heraldry and medieval charters, drew up elaborate multicoloured charts and diagrams, and made highly acclaimed historical maps. He claimed that he arranged his data as strictly as Linnaeus had ordered the world of plants and animals. On top of that, he wrote some seven outlines of Universal History, that is, chronologies from Creation to the present. Although he had a rival in his colleague Schlözer, who collected more politically relevant contemporary data, and although he never wrote a compendium as large as the Benedictine Nouveau Traité de Diplomatique, he was arguably the biggest historical data collector of his time.
Much of that data collection was directly related to his teaching. The Gatterer-Apparat of medieval charters and transcripts was used to teach his students how to read and distinguish different types of medieval writing (‘diplomatics’), and the Apparat even expanded through their copying exercises. His historical maps were only available for his students, assuring him a double income from fees and sales, with the unfortunate side-effect that most maps are now lost. Fifty years before Ranke, he set up a historical seminar and even founded a Historical Institute, complete with its own largely one-man journal for reviews and miscellanea. In short, he did more than anyone else in the 18th century to turn history into a science.
zaterdag 21 november 2015
vrijdag 20 november 2015
vrijdag 13 november 2015
Muziek oprekken
November Music, 4-8 november, Verkadefabriek en andere locaties, Den Bosch
Gisteren [eindelijk!] op Gonzo(circus)
Zie ook Deel I: Theater als geluid en sfeerbeeld
Foto: Cordillera Suite, (c) Florian Magnus Maier
Oprekken. Het is wat iedereen doet die naar November Music en aanverwante festivals gaat: zoeken naar geluiden waarvan je nog niet wist dat je ze mooi vindt. Erg ver buiten de comfortzone gaat dat niet, want November Music is ook de jaarlijkse gemoedelijke familiereünie van iedereen in Nederland die in de Nieuwe Muziek en omstreken zit. Joep Christenhusz, wiens boek met interviews met hedendaagse componisten op het festival werd geprelanceerd, omschrijft de huidige condition musicale als een meerstromenland waarin verschillende stijlen vertakken en samenvloeien. Zijn geïnterviewden staan allemaal nog wel met één been in een modernistische traditie, maar totalitaire muzikale visies zijn vervangen door stylistische hybriden, en stammenstrijd heeft al een tijd niet meer plaatsgevonden. Die diagnose is niet nieuw en die situatie is niet per se goed of slecht, al zouden de contrasten wat feller mogen, want vernieuwing komt niet alleen uit vermenging. In elk geval brengt die situatie met zich mee dat het makkelijk wordt om ruimdenkend te zijn – ruimdenkendheid is niet eens een plicht, maar gewoon de meest voor de hand liggende optie.
Gisteren [eindelijk!] op Gonzo(circus)
Zie ook Deel I: Theater als geluid en sfeerbeeld
Foto: Cordillera Suite, (c) Florian Magnus Maier
Oprekken. Het is wat iedereen doet die naar November Music en aanverwante festivals gaat: zoeken naar geluiden waarvan je nog niet wist dat je ze mooi vindt. Erg ver buiten de comfortzone gaat dat niet, want November Music is ook de jaarlijkse gemoedelijke familiereünie van iedereen in Nederland die in de Nieuwe Muziek en omstreken zit. Joep Christenhusz, wiens boek met interviews met hedendaagse componisten op het festival werd geprelanceerd, omschrijft de huidige condition musicale als een meerstromenland waarin verschillende stijlen vertakken en samenvloeien. Zijn geïnterviewden staan allemaal nog wel met één been in een modernistische traditie, maar totalitaire muzikale visies zijn vervangen door stylistische hybriden, en stammenstrijd heeft al een tijd niet meer plaatsgevonden. Die diagnose is niet nieuw en die situatie is niet per se goed of slecht, al zouden de contrasten wat feller mogen, want vernieuwing komt niet alleen uit vermenging. In elk geval brengt die situatie met zich mee dat het makkelijk wordt om ruimdenkend te zijn – ruimdenkendheid is niet eens een plicht, maar gewoon de meest voor de hand liggende optie.
Labels:
muziek,
november music 2015,
theater
donderdag 12 november 2015
A short history of scholars who died over their multivolume projects
Additions are welcome. I have restricted myself to the period 1750-1900.
Charles-François
Toustain (+1754), over the 3rd volume of Nouveau Traité de Diplomatique (6 vols., 1750-65), an extended
version of Mabillon’s De Re Diplomatica (1681).
Finished by René-Prosper Tassin.
Charles-Marie
Févret de Fontette (+1772), over the 4th volume of Bibliothèque historique de la France (5
vols., 1768-78), an extended version of Le Long’s compendium of the same title
(1719). Finished by J.L. Barbeau de la Bruyère.
Antoine
Court de Gébelin (+1784), over the 10th volume of Monde Primitif analysé et comparé avec le
Monde Moderne (9 vols., 1773-82). Left unfinished.
Johann
Christoph Adelung (+1806), over the 2nd volume of Mithridates oder Allgemeine Sprachenkunde (4
vols., 1806-17), a compendium of all known languages. Finished by J.S. Vater
and Friedrich von Adelung, his nephew.
Wilhelm
Gottlieb Tennemann (+1819), over the 11th volume of Geschichte der Philosophie (1801-19).
Left unfinished.
Jean-François
Champollion (+1832), over Grammaire égyptienne
(1836) and Monuments de l’Egypte et
de la Nubie (4 vols., 1835-45). Both finished by his brother.
Joseph-Marie
de Gérando (+1842), over the revised version of Histoire comparée des systèmes de philosophie (7 vols., 1822-47).
Last three volumes published by his son.
Jacob Grimm
(+1863) and Wilhelm Grimm (+1859), over the Deutsches
Wörterbuch (32 vols., 1854-1961). Wilhelm died over the letter D, Jacob
over E.
Jules Michelet (+1874), over the 3rd volume of Histoire du XIXe Siècle (3 vols., 1875), a complement to his Histoire de France and Histoire de la Révolution Française. Left unfinished.
Jacob Burckhardt (+1897), over Griechische Kulturgeschichte (4 vols., 1898-1902). At the time of Burckhardt’s death there
was a finished manuscript, but his will stated that it should be destroyed.
zondag 27 september 2015
Ringed by the flat horizon
"Who are those hooded hordes swarming
over endless plains, stumbling in cracked earth
ringed by the flat horizon only?"
- The Waste Land, pt. V, l. 368-70
over endless plains, stumbling in cracked earth
ringed by the flat horizon only?"
- The Waste Land, pt. V, l. 368-70
maandag 31 augustus 2015
Een quasidigitale onderwereld
Kennedy en Bogaerdt/Van der Schoot / Solistenensemble Kaleidoskop: Orfeo
Ruhrtriënnale, Zollverein Essen, 29 augustus
Vandaag in Theaterkrant.nl
Foto: Julian Röder
Wie in de jaren negentig jong was en computerspelletjes speelde, herinnert zich wellicht nog wel de roestige, onderaardse industriële kerkers van Quake, de meest esthetische first-person-shooter ooit gemaakt. Zo’n soort omgeving, maar dan bovengronds, is de Mischanlage van het UNESCO-werelderfgoed Zollverein in Essen, dat theatermakers Susanne Kennedy, Suzan Boogaerdt en Bianca van der Schoot hebben uitgekozen voor hun bewerking van Monteverdi’s opera Orfeo. Een goede plek om af te dalen in de onderwereld.
Alleen is voor deze voorstelling in de silokamers een tweede onderwereld gebouwd, die aan een heel ander computerspel doet denken: een serie steriele, buitenwijkerige prefab-decors die zo uit The Sims lijken te komen, zo plat en blokkerig als mogelijk, zwevend in de ruimte en verbonden door gangen. Deze kamers worden bevolkt door vrouwachtige wezens met uitdrukkingsloze latex maskers en blonde pruiken op en met nondescripte witte en pastelkleurige kleren aan.
Ruhrtriënnale, Zollverein Essen, 29 augustus
Vandaag in Theaterkrant.nl
Foto: Julian Röder
Wie in de jaren negentig jong was en computerspelletjes speelde, herinnert zich wellicht nog wel de roestige, onderaardse industriële kerkers van Quake, de meest esthetische first-person-shooter ooit gemaakt. Zo’n soort omgeving, maar dan bovengronds, is de Mischanlage van het UNESCO-werelderfgoed Zollverein in Essen, dat theatermakers Susanne Kennedy, Suzan Boogaerdt en Bianca van der Schoot hebben uitgekozen voor hun bewerking van Monteverdi’s opera Orfeo. Een goede plek om af te dalen in de onderwereld.
Alleen is voor deze voorstelling in de silokamers een tweede onderwereld gebouwd, die aan een heel ander computerspel doet denken: een serie steriele, buitenwijkerige prefab-decors die zo uit The Sims lijken te komen, zo plat en blokkerig als mogelijk, zwevend in de ruimte en verbonden door gangen. Deze kamers worden bevolkt door vrouwachtige wezens met uitdrukkingsloze latex maskers en blonde pruiken op en met nondescripte witte en pastelkleurige kleren aan.
zondag 26 juli 2015
dinsdag 14 juli 2015
Cover Op Ruwe Planken 14.2
Nijmeegs literair (studenten)tijdschrift Op Ruwe Planken vroeg me de omslag te verzorgen voor het Theaternummer. Hij is mooi geworden. Vind ik.
maandag 29 juni 2015
Een festival van tussenvormen
ArtScience Interfaculty 25 jaar (ASIF25)
Paradiso, 27 juni
Vandaag op Gonzo (circus)
ArtScience bestaat 25 jaar. ArtScience is de ‘interfaculteit’ van het Koninklijk Conservatorium en de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag, die zich, zoals de naam al zegt, niet alleen toelegt op relaties tussen geluid en beeld maar ook tussen kunst en wetenschap. Een grote afdeling is het niet – de afdelingshoofden maken gewag van 221 alumni sinds het schooljaar 1979-80 – maar het is een opleiding die als weinig andere school gemaakt heeft: als er in Nederland iets met installaties en projecties gedaan wordt, is de kans groot dat ArtScience er mee te maken heeft.
Paradiso, 27 juni
Vandaag op Gonzo (circus)
(SHIFT) door Optical Machines
ArtScience bestaat 25 jaar. ArtScience is de ‘interfaculteit’ van het Koninklijk Conservatorium en de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag, die zich, zoals de naam al zegt, niet alleen toelegt op relaties tussen geluid en beeld maar ook tussen kunst en wetenschap. Een grote afdeling is het niet – de afdelingshoofden maken gewag van 221 alumni sinds het schooljaar 1979-80 – maar het is een opleiding die als weinig andere school gemaakt heeft: als er in Nederland iets met installaties en projecties gedaan wordt, is de kans groot dat ArtScience er mee te maken heeft.
Répons/Dépons
Het jubileumfeest, afgelopen zaterdag in Paradiso, heette officieel deel van het Holland Festival te zijn. Daar was weinig van te merken: er was geen logo of staf van het HF te zien, en de festivalorganisatie was al twee dagen eerder begonnen met terugblikken en bezoekersaantallen publiceren. De enige link bestond uit een lezing over wijlen Dick Raaijmakers, de oprichter van de interfaculteit, en zijn reactie destijds op Boulez’ Répons, een van de spektakelstukken van het HF dit jaar. Die reactie was dan ook markant. Raaijmakers vond dat Boulez met het gebruik van de computer als echoput in Répons de muziek tot het ‘simpelste, primitiefste principe van de herhaling had teruggebracht’, maar daarmee wel de rol van de uitvoerende uit het oog was verloren. Dus schreef Raaijmakers Dépons, waarin een acteur met citaten van Boulez en Oosterse theatergebaren de echo’s aanstuurt.
Labels:
film,
holland festival 2015,
kunst,
muziek
zaterdag 27 juni 2015
Freudografie
9 juli opent in EYE een filmprogramma met de komedies van Woody Allen. Bij de opening kun je neervlijen op een sofa om door mij je zieleroerselen in beeld te laten vatten. Hier vast wat proefdraaisels, en een paar angsten, neurosen en complexen uit de oude doos.
vrijdag 12 juni 2015
Een bouwmeestersopera
Arnoud Noordegraaf, Asko|Schönberg e.a., As Big as the Sky
Muziekgebouw aan ’t IJ, 11 juni, Holland Festival
Vandaag op Gonzo (circus)
De hoofdrol in As Big as the Sky van Arnoud Noordegraaf
wordt gespeeld door een torus-achtig object. Om nauwkeuriger te zijn is
het een met wit gaas bespannen raamwerk, dat van onder een cirkel met
een vierkant gat en van boven een vierkant met een rond gat is. Voor wie
deze beschrijving niet helemaal te volgen is, heb ik ‘m nagetekend. Het
ding is meer dan manshoog, half het podium breed en roteert gedurende
de voorstelling, zodat het halverwege als een soort alziend oog boven
het podium hangt.
Het ding, ontworpen door Ai Weiwei, staat symbool voor zowel het oude als het nieuwe China: cirkel en vierkant staan naar verluidt van oudsher symbool voor hemel en aarde, en de vorm van een cirkel met een vierkant gat kom je in elk museum van Aziatische oudheden tegen. Tegelijk representeert het de koepel ‘zo groot als de hemel’ die het hoofdpersonage wil bouwen. Het witte gaas wordt gebruikt als transparant projectiescherm, met letterlijk een zwart gat in het midden; alle beelden worden er door vervormd. De verdere cast bestaat uit een Westerse architect, een Chinese ster, een journaliste en een lokale ‘nieuwszanger’, dat wil zeggen, iemand die zingenderwijs het dorpsnieuws verspreidt.
Muziekgebouw aan ’t IJ, 11 juni, Holland Festival
Vandaag op Gonzo (circus)
Het ding, ontworpen door Ai Weiwei, staat symbool voor zowel het oude als het nieuwe China: cirkel en vierkant staan naar verluidt van oudsher symbool voor hemel en aarde, en de vorm van een cirkel met een vierkant gat kom je in elk museum van Aziatische oudheden tegen. Tegelijk representeert het de koepel ‘zo groot als de hemel’ die het hoofdpersonage wil bouwen. Het witte gaas wordt gebruikt als transparant projectiescherm, met letterlijk een zwart gat in het midden; alle beelden worden er door vervormd. De verdere cast bestaat uit een Westerse architect, een Chinese ster, een journaliste en een lokale ‘nieuwszanger’, dat wil zeggen, iemand die zingenderwijs het dorpsnieuws verspreidt.
Labels:
architectuur,
holland festival 2015,
muziek,
theater
woensdag 10 juni 2015
Stadstaat Klangforum
Klangforum Wien e.a.: Ein Tag und eine Stunde in Urbo Kune
Muziekgebouw aan ʼt IJ, 6-7 juni, Holland Festival
Gisteren in Gonzo (circus)
In de beeldende kunst is het heel normaal dat tentoonstellingen een kapstok worden voor lezingen, publicaties, en randprogrammering met een boodschap. Er is zelfs een naam voor: de educational turn. In de muziek is dat (nog) redelijk zeldzaam, als je het digitale- en geluidskunstfestival Sonic Acts buiten beschouwing laat. Meestal beperkt de inhoudelijke omlijsting zich tot een inleiding, een nagesprek en/of een stukje in het programmaboekje. Maar tweeënhalve maand geleden transformeerde MaerzMusik in Berlijn zichzelf tot een ‘festival voor tijdvragen’, en nu strijkt Klangforum Wien neer op het Holland Festival met de manifestatie Ein Tag und eine Stunde in Urbo Kune. Voor aanvang stond op het dak van het Muziekgebouw aan ’t IJ een hedendaagse heraut met een megafoon een proclamatie in het Esperanto voor te lezen. Een paar langsfietsende toeristen keken verwonderd toe.
‘Urbo Kune’ is Esperanto voor ‘gemeenschappelijke stad’, en het doel van de manifestatie, die eerder plaatsvond in Wenen en Keulen, is dan ook om een gedroomde hoofdstad van een Verenigd Europa te zoeken via lezingen en muziek. Via vijfentwintig uur aaneengesloten lezingen en muziek, welteverstaan. Misschien niet het meest effectieve machtsmiddel – Bismarcks recept voor eenwording was ‘IJzer en Bloed’ – maar toch wel een muzikale tour de force, die niet alleen het nodige vergt van het ensemble maar ook van de luisteraar. Het is het hoogculturele equivalent van onbeperkt spareribs eten, en was dit VICE Magazine geweest dan had de kop geluid: ‘Hoe ik een dag en een uur in Urbo Kune overleefde’.
Muziekgebouw aan ʼt IJ, 6-7 juni, Holland Festival
Gisteren in Gonzo (circus)
Foto: Janiek Dam
In de beeldende kunst is het heel normaal dat tentoonstellingen een kapstok worden voor lezingen, publicaties, en randprogrammering met een boodschap. Er is zelfs een naam voor: de educational turn. In de muziek is dat (nog) redelijk zeldzaam, als je het digitale- en geluidskunstfestival Sonic Acts buiten beschouwing laat. Meestal beperkt de inhoudelijke omlijsting zich tot een inleiding, een nagesprek en/of een stukje in het programmaboekje. Maar tweeënhalve maand geleden transformeerde MaerzMusik in Berlijn zichzelf tot een ‘festival voor tijdvragen’, en nu strijkt Klangforum Wien neer op het Holland Festival met de manifestatie Ein Tag und eine Stunde in Urbo Kune. Voor aanvang stond op het dak van het Muziekgebouw aan ’t IJ een hedendaagse heraut met een megafoon een proclamatie in het Esperanto voor te lezen. Een paar langsfietsende toeristen keken verwonderd toe.
Overleven
‘Urbo Kune’ is Esperanto voor ‘gemeenschappelijke stad’, en het doel van de manifestatie, die eerder plaatsvond in Wenen en Keulen, is dan ook om een gedroomde hoofdstad van een Verenigd Europa te zoeken via lezingen en muziek. Via vijfentwintig uur aaneengesloten lezingen en muziek, welteverstaan. Misschien niet het meest effectieve machtsmiddel – Bismarcks recept voor eenwording was ‘IJzer en Bloed’ – maar toch wel een muzikale tour de force, die niet alleen het nodige vergt van het ensemble maar ook van de luisteraar. Het is het hoogculturele equivalent van onbeperkt spareribs eten, en was dit VICE Magazine geweest dan had de kop geluid: ‘Hoe ik een dag en een uur in Urbo Kune overleefde’.
dinsdag 19 mei 2015
zaterdag 16 mei 2015
donderdag 14 mei 2015
Een korte geschiedenis van Europa
Vandaag in De Internet Gids
Democratie
komt uit de buis van een TV
Zei de man op TV
en de mensen van vlees en bloed keken toe
Hier komt geluk in kant-en-klare verpakkingen
liefde in suikerzakjes
Zei de reclame daarna
en de kinderen Gods aten chips
Toen viel de muur
tanks werden omgesmolten in chocoladegeld
Sommige mensen keken nog altijd TV
hun kinderen speelden buiten
Het volk hief zichzelf op
Democratie
komt uit de buis van een TV
Zei de man op TV
en de mensen van vlees en bloed keken toe
Hier komt geluk in kant-en-klare verpakkingen
liefde in suikerzakjes
Zei de reclame daarna
en de kinderen Gods aten chips
Toen viel de muur
tanks werden omgesmolten in chocoladegeld
Sommige mensen keken nog altijd TV
hun kinderen speelden buiten
Het volk hief zichzelf op
dinsdag 28 april 2015
Het trieste einde van Antoine Court de Gébelin
Vandaag op Shells&Pebbles
Antoine Court de Gébelin, koninklijk censor en geleerde sensatie van het late Ancien Régime, stierf in verdachte omstandigheden in Parijs op 12 mei 1784. In zijn laatste jaar had hij zich laten behandelen door de Weense wonderdokter Mesmer, en was uiteindelijk zelfs bij hem ingetrokken. Een mesmeristische behandeling houdt in dat het ‘dierlijk magnetisme’ van de patiënt gestimuleerd wordt met magneten en statische elektriciteit, soms in groepsséances rond een ‘mesmeristisch bad’. Op het moment van Gébelins dood stond het mesmerisme al ter discussie. In de voorafgaande maanden had Louis XVI twee commissies van de Académie des Sciences en de medische faculteit aangesteld om het dierlijk magnetisme te onderzoeken: op zichzelf een markant moment in de medische geschiedenis. De dood van zijn belangrijkste pleitbezorger kwam Mesmer dus erg slecht uit. Wat er gebeurd is, blijft onduidelijk.
Martelaar van Mesmer
Een mesmeristisch bad is een afgesloten vat met ‘gemagnetiseerd’ water waar metalen handvatten uit steken. Ook in 1784 deed de combinatie ‘bad’, ‘elektriciteit’ en ‘plotselinge dood’ al wenkbrauwen fronsen; er verschenen dan ook spotliedjes over Gébelin als ‘martelaar van het magnetisme’. Op de Engelse wikipedia-pagina staat zelfs dat Gébelin dood in bad lag, ‘apparently of an electrically induced heart attack’. Toen eerst het rapport van de Académie des Sciences (waar o.a. Lavoisier, Benjamin Franklin en dokter Guillotin aan meewerkten) en daarna dat van de medische faculteit concludeerden dat het ‘dierlijk magnetisme’ puur op suggestie berustte,[1] werd Mesmer de grond te heet onder zijn voeten. In 1785 verliet hij Parijs en verdween in de obscuriteit.
Antoine Court de Gébelin, koninklijk censor en geleerde sensatie van het late Ancien Régime, stierf in verdachte omstandigheden in Parijs op 12 mei 1784. In zijn laatste jaar had hij zich laten behandelen door de Weense wonderdokter Mesmer, en was uiteindelijk zelfs bij hem ingetrokken. Een mesmeristische behandeling houdt in dat het ‘dierlijk magnetisme’ van de patiënt gestimuleerd wordt met magneten en statische elektriciteit, soms in groepsséances rond een ‘mesmeristisch bad’. Op het moment van Gébelins dood stond het mesmerisme al ter discussie. In de voorafgaande maanden had Louis XVI twee commissies van de Académie des Sciences en de medische faculteit aangesteld om het dierlijk magnetisme te onderzoeken: op zichzelf een markant moment in de medische geschiedenis. De dood van zijn belangrijkste pleitbezorger kwam Mesmer dus erg slecht uit. Wat er gebeurd is, blijft onduidelijk.
Martelaar van Mesmer
Een mesmeristisch bad is een afgesloten vat met ‘gemagnetiseerd’ water waar metalen handvatten uit steken. Ook in 1784 deed de combinatie ‘bad’, ‘elektriciteit’ en ‘plotselinge dood’ al wenkbrauwen fronsen; er verschenen dan ook spotliedjes over Gébelin als ‘martelaar van het magnetisme’. Op de Engelse wikipedia-pagina staat zelfs dat Gébelin dood in bad lag, ‘apparently of an electrically induced heart attack’. Toen eerst het rapport van de Académie des Sciences (waar o.a. Lavoisier, Benjamin Franklin en dokter Guillotin aan meewerkten) en daarna dat van de medische faculteit concludeerden dat het ‘dierlijk magnetisme’ puur op suggestie berustte,[1] werd Mesmer de grond te heet onder zijn voeten. In 1785 verliet hij Parijs en verdween in de obscuriteit.
woensdag 22 april 2015
Kunst als discussiestuk
Over de zin en onzin van artistic research
Vandaag in Rekto:Verso
(en mede mogelijk gemaakt door een onderzoeksbeurs van R:V)
Er is iets vreemds aan de hand met artistiek onderzoek. De snelheid waarmee het zich vooral eind jaren 2000 heeft verspreid in de kunstwereld en in academia zou een indicatie moeten zijn van een artistieke of wetenschappelijke doorbraak. Maar een Demoiselles d’Avignon, Zwart Vierkant of Brillo Box van het artistiek onderzoek bleef uit, laat staan een e=mc2. Wel waren er eindeloze discussies over wat artistic research zou moeten zijn. Zelfmystificatie ligt op de loer: er wordt een soort status aparte bedongen die alleen maar grotere onduidelijkheid schept over wat het ‘onderzoek’ inhoudt, wat ‘goed’ artistiek onderzoek is, laat staan of de uitkomsten ook waar of onwaar kunnen zijn. Die vaagheid maakt het des te moeilijker om vast te stellen in hoeverre de opkomst van artistiek onderzoek de kunstwereld, de kunstpraktijk en het denken over kunst nu veranderd heeft. Laten we de vraag anders stellen: noem het onderzoek of niet, het gaat erom of en op welke manier de artistieke onderzoeksinfrastructuur bijdraagt aan nieuwe, intelligente, geïnformeerde kunst.
In 2012 en 2013 gebeurde iets opmerkelijks in kunstland. Het opmerkelijkste was misschien wel dat de kunstpers het eerder vanzelfsprekend dan opmerkelijk leek te vinden: de twee belangrijkste internationale kunstmanifestaties, dOCUMENTA (13) in Kassel en de Biënnale van Venetië, stonden beide in het teken van artistic research. Op zich was dat inderdaad niet opmerkelijk, omdat de term intussen al meer dan twintig jaar rondzingt: Kunstbeeld commenteerde droog dat tegenwoordig alles over artistiek onderzoek gaat. Maar op deze schaal, en in deze publieke context, dat was nieuw.
Over artistiek onderzoek was tot dan toe vooral gesproken intra muros. Er waren minstens zestig symposia met bijbehorende publicaties geweest over wat ‘artistiek onderzoek’ zou moeten zijn, meestal toegespitst op de status van het doctoraat in de kunsten. Maar de daadwerkelijke uitkomsten, voor zover daar sprake van was, waren vooral te zien geweest in academietheaters, projectruimtes en presentatie-instellingen, niet in musea en op festivals, en meestal meer als permanent work in progress dan als tentoonstellingsstuk.
Moeten we Kassel en Venetië zien als een keerpunt, het moment dat artistiek onderzoek eindelijk aan de oppervlakte kwam? Je kan de vraag ook anders formuleren: in hoeverre leidt artistiek onderzoek, bij alle onduidelijkheid over wat dat inhoudt, tot een nieuw soort kunst?
Vandaag in Rekto:Verso
(en mede mogelijk gemaakt door een onderzoeksbeurs van R:V)
Er is iets vreemds aan de hand met artistiek onderzoek. De snelheid waarmee het zich vooral eind jaren 2000 heeft verspreid in de kunstwereld en in academia zou een indicatie moeten zijn van een artistieke of wetenschappelijke doorbraak. Maar een Demoiselles d’Avignon, Zwart Vierkant of Brillo Box van het artistiek onderzoek bleef uit, laat staan een e=mc2. Wel waren er eindeloze discussies over wat artistic research zou moeten zijn. Zelfmystificatie ligt op de loer: er wordt een soort status aparte bedongen die alleen maar grotere onduidelijkheid schept over wat het ‘onderzoek’ inhoudt, wat ‘goed’ artistiek onderzoek is, laat staan of de uitkomsten ook waar of onwaar kunnen zijn. Die vaagheid maakt het des te moeilijker om vast te stellen in hoeverre de opkomst van artistiek onderzoek de kunstwereld, de kunstpraktijk en het denken over kunst nu veranderd heeft. Laten we de vraag anders stellen: noem het onderzoek of niet, het gaat erom of en op welke manier de artistieke onderzoeksinfrastructuur bijdraagt aan nieuwe, intelligente, geïnformeerde kunst.
In 2012 en 2013 gebeurde iets opmerkelijks in kunstland. Het opmerkelijkste was misschien wel dat de kunstpers het eerder vanzelfsprekend dan opmerkelijk leek te vinden: de twee belangrijkste internationale kunstmanifestaties, dOCUMENTA (13) in Kassel en de Biënnale van Venetië, stonden beide in het teken van artistic research. Op zich was dat inderdaad niet opmerkelijk, omdat de term intussen al meer dan twintig jaar rondzingt: Kunstbeeld commenteerde droog dat tegenwoordig alles over artistiek onderzoek gaat. Maar op deze schaal, en in deze publieke context, dat was nieuw.
Over artistiek onderzoek was tot dan toe vooral gesproken intra muros. Er waren minstens zestig symposia met bijbehorende publicaties geweest over wat ‘artistiek onderzoek’ zou moeten zijn, meestal toegespitst op de status van het doctoraat in de kunsten. Maar de daadwerkelijke uitkomsten, voor zover daar sprake van was, waren vooral te zien geweest in academietheaters, projectruimtes en presentatie-instellingen, niet in musea en op festivals, en meestal meer als permanent work in progress dan als tentoonstellingsstuk.
Moeten we Kassel en Venetië zien als een keerpunt, het moment dat artistiek onderzoek eindelijk aan de oppervlakte kwam? Je kan de vraag ook anders formuleren: in hoeverre leidt artistiek onderzoek, bij alle onduidelijkheid over wat dat inhoudt, tot een nieuw soort kunst?
dinsdag 14 april 2015
Louise, rot op
Vandaag in hard//hoofd
Beeld: Céline Talens
De kop spreekt voor zich. Het bestuur van de UvA heeft de ME ingezet om studenten uit het Maagdenhuis te jagen, terwijl die bezig waren met een vreedzaam ‘wetenschapsfestival’ met lezingen en workshops, en de bezetters toch al hadden aangekondigd daarna weg te gaan. Het leverde in elk geval de memorabele beelden op van gepantserde agenten die een lezing over de universiteit in de middeleeuwse samenleving verstoren en van docenten die buiten in de regen doorgaan met spreken met een kordon politiepaarden in hun rug. Wie nu nog denkt dat het College van Bestuur opkomt voor de belangen van de academische gemeenschap, lijdt aan cognitieve dissonantie.
De ontwikkelingen van afgelopen week waren ronduit verwarrend. Eerst leek er op dinsdagavond een akkoord over vreedzaam vertrek te zijn. De ochtend daarop lieten de bezetters, of een radicaal deel daarvan, weten dat er géén akkoord was, dat de acties op andere wijze door zouden gaan en dat ze voor de vierde keer het vertrek eisten van het College van Bestuur. Het bestuur reageerde door naar de rechter te stappen. Diezelfde dag verscheen een tweede, veel redelijker verklaring waarin werd opgesomd waar de bezetting goed voor geweest was en een waardig afscheid beloofd werd. Dat waardige afscheid heeft het CvB hen niet gegund.
Dat het CvB als pressiemiddel naar de rechter stapte valt nog te begrijpen. De eerste verklaring van De Nieuwe Universiteit was inderdaad een schoolvoorbeeld van onredelijke, verongelijkte zij-zijn-slecht-retoriek. Ik overwoog even het rode vierkantje van mijn revers te halen. Maar het machteloze, zinloze machtsvertoon van afgelopen weekend maakt met terugwerkende kracht zelfs de meest opgefokte rot-op-retoriek gerechtvaardigd. Ondertussen hebben ook meer dan 300 UvA-medewerkers per open brief het aftreden van Louise Gunning en kompanen bepleit. Ik heb daar weinig aan toe te voegen. Louise, wees redelijk en rot op.
Beeld: Céline Talens
De kop spreekt voor zich. Het bestuur van de UvA heeft de ME ingezet om studenten uit het Maagdenhuis te jagen, terwijl die bezig waren met een vreedzaam ‘wetenschapsfestival’ met lezingen en workshops, en de bezetters toch al hadden aangekondigd daarna weg te gaan. Het leverde in elk geval de memorabele beelden op van gepantserde agenten die een lezing over de universiteit in de middeleeuwse samenleving verstoren en van docenten die buiten in de regen doorgaan met spreken met een kordon politiepaarden in hun rug. Wie nu nog denkt dat het College van Bestuur opkomt voor de belangen van de academische gemeenschap, lijdt aan cognitieve dissonantie.
De ontwikkelingen van afgelopen week waren ronduit verwarrend. Eerst leek er op dinsdagavond een akkoord over vreedzaam vertrek te zijn. De ochtend daarop lieten de bezetters, of een radicaal deel daarvan, weten dat er géén akkoord was, dat de acties op andere wijze door zouden gaan en dat ze voor de vierde keer het vertrek eisten van het College van Bestuur. Het bestuur reageerde door naar de rechter te stappen. Diezelfde dag verscheen een tweede, veel redelijker verklaring waarin werd opgesomd waar de bezetting goed voor geweest was en een waardig afscheid beloofd werd. Dat waardige afscheid heeft het CvB hen niet gegund.
Dat het CvB als pressiemiddel naar de rechter stapte valt nog te begrijpen. De eerste verklaring van De Nieuwe Universiteit was inderdaad een schoolvoorbeeld van onredelijke, verongelijkte zij-zijn-slecht-retoriek. Ik overwoog even het rode vierkantje van mijn revers te halen. Maar het machteloze, zinloze machtsvertoon van afgelopen weekend maakt met terugwerkende kracht zelfs de meest opgefokte rot-op-retoriek gerechtvaardigd. Ondertussen hebben ook meer dan 300 UvA-medewerkers per open brief het aftreden van Louise Gunning en kompanen bepleit. Ik heb daar weinig aan toe te voegen. Louise, wees redelijk en rot op.
maandag 6 april 2015
Zes tekenlessen en een hedendaags klooster
Gisteren in hard//hoofd, in het kader van de manifestatie Memory Machine
Ik lees in de U-Bahn. Er is weinig anders te doen. Het is een kwartier naar het Haus der Festspiele, een half uur naar Potsdammer Platz, drie kwartier naar Hamburger Bahnhof. Meestal lees ik, zoals gebruikelijk, vakliteratuur. Maar de eerste dagen in Berlijn las ik Six Drawing Lessons van William Kentridge; het zijn de lezingen die Kentridge gaf in Harvard terwijl hij bezig was met de multimediale installatie The Refusal of Time.
In Six Drawing Lessons probeert Kentridge, in woord en beeld, zich rekenschap te geven van hoe hij als kunstenaar met het beladen Zuid-Afrikaanse verleden omgaat. Hij vraagt zich aan het begin af wat hij als kunstenaar eigenlijk over geschiedenis te melden heeft, en zijn antwoord zit ergens verscholen in een passage die ik niet terug kan vinden: recht doen aan de kakafonie van de ervaring. Historische verbanden en associaties waaieren alle kanten op, en The Refusal of Time vangt dat in een indrukwekkende maalstroom van beelden. Het was de eerste keer dat ik als historicus jaloers was op een kunstenaar.
Meestal heb ik mijn schetsblok bij me. Dat is mijn manier om beter te kijken. Lang vertelde ik mezelf dat ik in vreemde steden moest kijken alsof ik het allemaal moest onthouden; tegenwoordig teken ik het na. Al zolang als ik me kan herinneren heb ik een preoccupatie met ‘schuldig landschap’: plekken die door de geschiedenis besmet zijn. Wat dat betreft zit ik goed in Berlijn. De stad is een monument voor zijn verdwenen zelf. Midden in het centrum zijn grote kale plekken, alsof het een kwart eeuw na de val van de muur nog altijd niemandsland is.
Ik lees in de U-Bahn. Er is weinig anders te doen. Het is een kwartier naar het Haus der Festspiele, een half uur naar Potsdammer Platz, drie kwartier naar Hamburger Bahnhof. Meestal lees ik, zoals gebruikelijk, vakliteratuur. Maar de eerste dagen in Berlijn las ik Six Drawing Lessons van William Kentridge; het zijn de lezingen die Kentridge gaf in Harvard terwijl hij bezig was met de multimediale installatie The Refusal of Time.
In Six Drawing Lessons probeert Kentridge, in woord en beeld, zich rekenschap te geven van hoe hij als kunstenaar met het beladen Zuid-Afrikaanse verleden omgaat. Hij vraagt zich aan het begin af wat hij als kunstenaar eigenlijk over geschiedenis te melden heeft, en zijn antwoord zit ergens verscholen in een passage die ik niet terug kan vinden: recht doen aan de kakafonie van de ervaring. Historische verbanden en associaties waaieren alle kanten op, en The Refusal of Time vangt dat in een indrukwekkende maalstroom van beelden. Het was de eerste keer dat ik als historicus jaloers was op een kunstenaar.
Meestal heb ik mijn schetsblok bij me. Dat is mijn manier om beter te kijken. Lang vertelde ik mezelf dat ik in vreemde steden moest kijken alsof ik het allemaal moest onthouden; tegenwoordig teken ik het na. Al zolang als ik me kan herinneren heb ik een preoccupatie met ‘schuldig landschap’: plekken die door de geschiedenis besmet zijn. Wat dat betreft zit ik goed in Berlijn. De stad is een monument voor zijn verdwenen zelf. Midden in het centrum zijn grote kale plekken, alsof het een kwart eeuw na de val van de muur nog altijd niemandsland is.
Labels:
geschiedenis,
literatuur,
tekeningen,
trouvailles
woensdag 1 april 2015
MaerzMusik, 2015 (3): Het lange nu ter afscheid
The Long Now, 29-30 maart, Kraftwerk (Berlijn)
Maerzmusik, Haus der Festspiele e.a., Berlijn, 20-29 maart
Maerzmusik, Haus der Festspiele e.a., Berlijn, 20-29 maart
Vandaag op Gonzo(circus)
Thomas Köner, Tiento de las Nieves | Foto: Camille Blake
Eerst kwam dodelijke vermoeidheid. Toen
koude rillingen en zweet dat aan alle kanten uitbrak. Toen die over
waren, kwam misselijkheid. En daarna begon de hele cyclus weer opnieuw.
Ondertussen speelde het vijf uur durende String Quartet No. 2 van Morton Feldman.
Afgelopen weekend sloot MaerzMusik met een dertig uur durend doorlopend concert in de immense, duistere hal van het Kraftwerk, onder de titel The Long Now. Het
programma bestond onder andere uit langgerekte e-gitaartonen van
Pierluigi Billone, een acht uur durende collage van documentaire
beelden, live muziek en opgenomen stukken, een veertien uur durende
helikopteropname van de voormalige BRD-DDR-grens, ambient noise, ambient
met piano, en natuurlijk twee stukken van Morton Feldman. Eigenlijk
duurde het maar 29 uur, want de zomertijd ging halverwege in, maar ook
zo vroeg ik me van te voren af hoe ik in hemelsnaam meer dan een etmaal
muziek aan één stuk zou moeten absorberen en recenseren. Het Noro-virus
besliste voor me. Met nog een uur String Quartet No. 2 te gaan zat ik een hoekje te kotsen met vijf zaalwachten om me heen.
Ik kan dus niks zinnigs zeggen over Phill Niblocks megaproject The Movement of People Working en
de e-gitaartonen van Pierluigi Billone, want dat was daarna. Wat ik de
volgende dag nog wel heb meegekregen – en dat was prachtig – was Narbe Berlin van Burkhard von Harder en FM Einheit (oud-Einstürzende Neubauten). Het is een tegenhanger van Narbe Deutschland, dat
de hele dag lang in een zijzaal te zien was waar de geluiden van de
hoofdact naar binnen sijpelden. Bij die film duurt het wel even voor het
kwartje valt: o ja, die streep in het landschap, dat is de voormalige
grens! Het ziet er allemaal zo stil en vreedzaam uit. Bij Narbe Berlin
heb je daar geen last van. Direct aan het begin krijg je een luide
soundtrack in je gezicht, er staat een stellage waarop FM Einheit geluid
maakt met metalen spiralen en brekende bakstenen, en in de voiceover
klinken geluidsopnames die betrekking hebben op de Berlijnse Muur.
Aangrijpend en toch ook grappig zijn de telefoongesprekken van een
eenzame dissident die steeds weer de Centrale Vertegenwoordiging opbelt
om te vragen waarom grenswachten op vluchtende burgers schieten. Aan het
einde, als we al meermalen “Wir sind das Volk!” hebben horen scanderen,
verkondigt Erich Honecker dat de DDR nog minstens tot 2004 zal bestaan.
Ik heb met tranen in mijn ogen toegekeken (maar goed, ik had nog steeds
koorts).
Labels:
architectuur,
maerzmusik 2015,
muziek,
theater
vrijdag 27 maart 2015
MaerzMusik, 2015 (2): Terugkijken op Georges Aperghis
Georges Aperghis, Récitations, Énumerations, A.T.E.M., Situations, Machinations, Haus der Berliner Festspiele | Berliner Philharmonie, 23-25 maart
Vandaag in Gonzo(circus)
Waar is Cathy Berberian als je haar nodig hebt? Die gedachte kwam bij me op bij Récitations van Georges Aperghis, een aaneenschakeling van 14 zang-lach-hijg-murmel-spreekstemstukken voor solo stem. Ooit moet het werk radicaal zijn geweest: drie kwartier lang aan een stuk door halfmuzikale, half-betekenisvolle geluiden en verder niks. Nog altijd is het een tour de force. Maar de uitvoering, afgelopen maandag in het Haus der Berliner Festspiele, was vooral heel statisch; een performance wou het maar niet worden, terwijl het nou juist niet een werk is dat je puur als muziek zou willen beluisteren. Het interessantste moment was nog wel, toen iemand in de zaal er doorheen begon te praten – dat was niet gechoreografeerd, maar het had wel even mogen doorgaan, gewoon voor de afwisseling.
Vandaag in Gonzo(circus)
Waar is Cathy Berberian als je haar nodig hebt? Die gedachte kwam bij me op bij Récitations van Georges Aperghis, een aaneenschakeling van 14 zang-lach-hijg-murmel-spreekstemstukken voor solo stem. Ooit moet het werk radicaal zijn geweest: drie kwartier lang aan een stuk door halfmuzikale, half-betekenisvolle geluiden en verder niks. Nog altijd is het een tour de force. Maar de uitvoering, afgelopen maandag in het Haus der Berliner Festspiele, was vooral heel statisch; een performance wou het maar niet worden, terwijl het nou juist niet een werk is dat je puur als muziek zou willen beluisteren. Het interessantste moment was nog wel, toen iemand in de zaal er doorheen begon te praten – dat was niet gechoreografeerd, maar het had wel even mogen doorgaan, gewoon voor de afwisseling.
Hoe radicaal en verfrissend Aperghis ooit was, kon je dinsdag zien bij de vertoning van Énumerations, een
muziekfilm uit 1990. Het is alsof Gordon Matta-Clark en Pina Bausch
samen een fluxus-performance houden in een slooppand, maar dan liefelijk
en muzikaal. Een zestal performers beweegt en musiceert door alle gaten
van een leegstaande villa, en maakt er zelf nog een paar gaten bij. Het
instrumentarium bestaat daarbij uit trechtermegafoons, een klarinet,
ingezaagde schoolbanken, een Rube Goldbergmachine en de lichamen van de
uitvoerenden. Wat ze zeggen kun je niet echt verstaan, maar dat geeft
niet – melodieuze praat is een constante in het oeuvre van Aperghis.
De film laat zien, kortom, hoe Aperghis in de jaren ’70 en ’80 de grenzen tussen muziek en theater doorbrak; in Énumerations letterlijk
met een slopershamer. Niemand eerder heeft dat zo consequent gedaan.
Daarmee zou je hem een van de wegbereiders van de moderne
concertpraktijk kunnen noemen: iemand die niet zozeer nieuw noten
schrijft alswel iets anders doet met die noten, voor wie muziek niet per
se om de noten gaat. Dat MaerzMusik Aperghis eert met een retrospectief
is dan ook terecht. Maar als het doel van dat retrospectief is om te
laten zien dat zijn werk nog altijd actueel is, dan is dat mislukt.
maandag 23 maart 2015
MaerzMusik, 2015 (1): Het concert als minifestival
Ictus Ensemble | Ensemble Mosaik, Liquid Room, Haus der Berliner Festspiele, 20 maart
Gisteren op Gonzo(circus)
Concerten waarbij de muziek uit alle
hoeken van de zaal komt en de stukken zonder pauze in elkaar overlopen
zijn al vaker gedaan. De Night of the Unexpected deed
het tien jaar lang in Paradiso en in Tivoli, met een combinatie van
klassiek modern, electronica, progrock en alles wat daar tussen zit. Het
lijkt een specialiteit van Vlaamse ensembles te zijn, want naast ICTUS
hebben ook Champ d’Action en BL!NDMAN geëxperimenteerd met continue en
versnipperde concertformats. De mogelijke voordelen van zo’n aanpak zijn
evident: het publiek wordt uit z’n stoel geschopt en gedwongen op een
actieve manier te luisteren, de stukken voegen iets aan elkaar toe, en
door de verplaatsingen, overgangen en overlappingen ontstaat een
spanningsboog door de avond heen. ‘Gangbaar’ zal zo’n opzet niet gauw
worden; het gaat nog steeds om een paar concerten per jaar, en dat is
ook goed zo, want het moet wel bijzonder blijven. Maar ondertussen zou
je wel kunnen spreken van een subgenre in de nieuwe muziekpraktijk: het
concert als minifestival.
Vrijdagavond opende in Berlijn het festival MaerzMusik met zo’n continu en versnipperd concert, onder de titel Liquid Room. Met een duur van vier uur en twee ensembles – ICTUS en ensemble Mosaik – om die tijd te vullen was het ook binnen het genre een tour de force. Terwijl
een electro-akoestische trekdrum aan de ene kant van de zaal stond te
ijveren met een elektrisch versterkte triangel aan de andere kant, werd
op het derde podium alweer een nieuwe act opgebouwd. Ook voor het
publiek was het een inspannende ervaring: het applaus dat uitbarstte
toen de muzikale klok om twaalf uur ‘nul’ sloeg, klonk tegelijk ook als
een applaus voor de eigen noeste luisterarbeid en als een zucht van
verlichting. Gelukkig kon je in en uit lopen en voorzag de organisatie
in kartonnen krukjes.
dinsdag 17 maart 2015
Bildung heute?
Vandaag in hard//hoofd
“Ik herinner me nog het moment dat ik vaststelde dat ik unpolitisch was geworden”, schreef ik een maand geleden,
terugkijkend op mijn jaren in het studentenprotest en de artistieke
ondergrondse. Alsof het zo bedoeld was verscheen een dag later een satirisch verhaal
over een Burgerlul die wegloopt om zich in het Woeste, Grensverleggende
Amsterdam te voegen bij de intelligentsia in de contramine, of de
avant-garde, zulk spul. Het was geschreven door iemand die tien jaar jonger was dan ik.
En
nog dezelfde week werd het Bungehuis bezet, wat na ontruiming omsloeg in
een nog altijd voortdurende ‘re-appropriation’ van het Maagdenhuis. “Ik
moet nodig eens repolitiseren”, schreef ik aan een bevriende politiek
filosoof. Maar daar was geen tijd voor. Terwijl het protest oversloeg
van de studenten naar de docenten, was ik mijn koffers aan het pakken.
En nu zit ik in een hypermodern klooster-achtig instituut in een
Berlijnse villawijk onderzoek te doen naar onderwijshervormingen van
twee eeuwen geleden.
Nog voordat het Bungehuis bezet werd, vroeg iemand me of er op dit moment met de crisis aan de UvA ook sprake was van een revolutie in de geesteswetenschappen. Ik vond dat een rare vraag. Profiel 2016, het ondertussen feitelijk afgedankte bezuinigings-plus-hervormingsplan van letterendecaan Frank van Vree, was meer een kopie van een Angelsaksisch model dan een baanbrekend nieuw idee. Allengs lijken de ontwikkelingen in Amsterdam al meer op een kleine revolutie. Maar het Maagdenhuis is geen Bastille. (De Bastille was trouwens, toen die bestormd werd, grotendeels leeg: er zaten nog twee gekken, een paar valsemunters en een vriend van Marquis de Sade.)
donderdag 12 maart 2015
dinsdag 3 maart 2015
Democratie uitvinden
vandaag in hard//hoofd
Jacques-Louis David, Le Serment du Jeu de Paume (1791)
Het was fascinerende televisie, de livestream uit het Maagdenhuis afgelopen woensdag. Niet eens zozeer omdat het Maagdenhuis bezet werd; want zodra je eenmaal binnen bent, bestaat een bezetting vooral uit eindeloos wachten en praten. Ook niet omdat bestuursvoorzitter Louise Gunning live op een beschaafde manier vernederd werd; wat verwacht je anders, als je tegenover een paar honderd mensen die je aftreden eisen geen andere boodschap hebt dan of ze alsjeblieft weg willen gaan, en zonder tekst zit als ze dat niet doen? Maar het was fascinerend om te zien hoe er ter plekke een democratie in elkaar geknutseld werd, compleet met voorzitters, een gebarentaal om verschillende vormen van spreektijd aan te vragen, de efficiënte stemvorm van ‘temperatuur peilen’, en de ‘menselijke microfoon’. Dit alles in steenkolenengels, zodat de eventuele internationale student niet zou worden uitgesloten. ‘You have to respect the rules of our General Assembly’, kreeg Louise Gunning te horen. Naderhand excuseerde de voorzitter zich voor de camera dat het allemaal zo rommelig ging. Die excuses waren niet nodig; ze hadden duidelijk praktijkervaring opgedaan de voorafgaande dagen in het Bungehuis.
Wat je in feite zag, in de non-discussie met Louise en in de beter geslaagde interventie van Van der Laan later die avond, was een confrontatie tussen twee opvattingen van democratie. Van der Laan beriep zich op procedures en de rechtsstaat; dingen die je, hoe je het ook wendt of keert, inderdaad nodig hebt om beleid te maken, maar die je niet moet verwarren met het democratisch proces zelf. De bezetters daarentegen creëerden hun eigen bubbel; besluiten worden genomen binnen de vergadering en binnen de vergadering is iedereen gelijk.
Jacques-Louis David, Le Serment du Jeu de Paume (1791)
Het was fascinerende televisie, de livestream uit het Maagdenhuis afgelopen woensdag. Niet eens zozeer omdat het Maagdenhuis bezet werd; want zodra je eenmaal binnen bent, bestaat een bezetting vooral uit eindeloos wachten en praten. Ook niet omdat bestuursvoorzitter Louise Gunning live op een beschaafde manier vernederd werd; wat verwacht je anders, als je tegenover een paar honderd mensen die je aftreden eisen geen andere boodschap hebt dan of ze alsjeblieft weg willen gaan, en zonder tekst zit als ze dat niet doen? Maar het was fascinerend om te zien hoe er ter plekke een democratie in elkaar geknutseld werd, compleet met voorzitters, een gebarentaal om verschillende vormen van spreektijd aan te vragen, de efficiënte stemvorm van ‘temperatuur peilen’, en de ‘menselijke microfoon’. Dit alles in steenkolenengels, zodat de eventuele internationale student niet zou worden uitgesloten. ‘You have to respect the rules of our General Assembly’, kreeg Louise Gunning te horen. Naderhand excuseerde de voorzitter zich voor de camera dat het allemaal zo rommelig ging. Die excuses waren niet nodig; ze hadden duidelijk praktijkervaring opgedaan de voorafgaande dagen in het Bungehuis.
Wat je in feite zag, in de non-discussie met Louise en in de beter geslaagde interventie van Van der Laan later die avond, was een confrontatie tussen twee opvattingen van democratie. Van der Laan beriep zich op procedures en de rechtsstaat; dingen die je, hoe je het ook wendt of keert, inderdaad nodig hebt om beleid te maken, maar die je niet moet verwarren met het democratisch proces zelf. De bezetters daarentegen creëerden hun eigen bubbel; besluiten worden genomen binnen de vergadering en binnen de vergadering is iedereen gelijk.
woensdag 25 februari 2015
maandag 9 februari 2015
Conceptual Change in the History of the Humanities (des weiteren)
Published today in Studium Tijdschrift voor Wetenschaps- en Universiteitsgeschiedenis 7:4 (2014)
'Conceptual Change in the History of the Humanities' is an article with a history. I started it in early 2011 in the hope of getting a PhD position if I could get something published. Abandoned it because of more pressing demands. Got a PhD position in late 2011 anyway. Finished the article as an essay for a graduate seminar in 2012. Submitted it with an A-journal later that year. Received a rejection after six months. Put the draft online. Finally reworked it and submitted it with Studium. The published version is approx. version 10. It feels like a former self talking. But it still makes sense.
'Conceptual Change in the History of the Humanities' is an article with a history. I started it in early 2011 in the hope of getting a PhD position if I could get something published. Abandoned it because of more pressing demands. Got a PhD position in late 2011 anyway. Finished the article as an essay for a graduate seminar in 2012. Submitted it with an A-journal later that year. Received a rejection after six months. Put the draft online. Finally reworked it and submitted it with Studium. The published version is approx. version 10. It feels like a former self talking. But it still makes sense.
Abstract
Was there ever a ‘scientific revolution’ in the Humanities, and to what extent is that notion applicable to the Humanities at all? In this article, I formulate various ways in which to answer that question. These options emerge from a discussion of what I identify as the ‘Standard Account’ of developments in the Humanities around 1800, the essentials of which are in the work of Michel Foucault, Hans-Georg Gadamer, and Isaiah Berlin. Without calling it as such, the Standard Account amounts to a description of a scientific revolution. However, this Account works as a model and a set of tacit assumptions rather than as an explicit article of faith, and all of its tenets have been criticized. Making its assumptions and shortcomings explicit leaves one with four alternatives: 1. in spite of all shortcomings and criticism, the Standard Account is largely correct; 2. there was a revolution, but it was different; 3. there were various breakthroughs and more or less revolutionary events rather than one revolution; or 4. there was no revolution in the Humanities at all. Evaluating these alternatives also throws a new light on the dynamics of conceptual change – how the humanities bring forth new ideas.Full version here (open access)
Labels:
filosofie,
geschiedenis,
taalwetenschap
Soyez réalistes, démandez l'impossible
Vandaag in hard//hoofd
Ik herinner me nog vrij goed het moment dat ik vaststelde dat ik unpolitisch was geworden. Het was eind november 2011 toen driekwart van #OccupyAmsterdam op het Beursplein werd opgeruimd. Veel van mijn vrienden deden mee met Occupy. Ik niet. Ik geloofde niet in Occupy, ik vond het een media-event. Het was me onduidelijk hoe Occupy, bij gebrek aan standpunten en doelstellingen, ooit had kunnen slagen: ze zaten op het plein en waren kwaad. Het kwam op mij meer over als een existentiële kreet. Tekenend was dat ze recht voor de beurs kampeerden, maar dat de beurshandel gewoon doorging, en niemand de noodzaak voelde om daadwerkelijk de beurs te bestormen. Maar goed, ik ging dus kijken of de ontruiming niet uit de hand gelopen was. En omdat ik geen zin had zelf in een confrontatie te belanden, ging ik pas een paar uur later. Ik had me de voorzorg kunnen besparen. Op het schoongeveegde plein stonden een paar achtergebleven actievoerders te touwtjespringen. Ongevaarlijker kon het niet. Ik keek meewarig toe, voelde me stakkerig wijs, en ging terug naar kantoor om een policy brief samen te stellen over de rol van kunstacademies in de creative industries.
Zeven jaar lang, van 2004 tot 2011, hing ik rond bij het artistieke Amsterdamse krakerscollectief Schijnheilig. ‘Hing rond’ is de passende aanduiding, want aan mij had de ondergrondse niet veel. Ik was te braaf om zelf te kraken, niet handig met boor en hamer, altijd bereid om in politieke discussies advocaat van de duivel te spelen en weinig genegen om oog in oog te staan met de ME. Ik ben er dan ook nog altijd ambivalent in of ik nu ‘we’ of ‘ze’ moet zeggen. Eigenlijk was dat redelijk duidelijk: voor het artistieke gedeelte was dat ‘we’, en voor het politieke gedeelte was dat ‘ze’. Alleen lag de aantrekkingskracht van Schijnheilig er nu juist in dat die twee met elkaar verbonden waren. Op zich was het allemaal niet zo heel artistiek hoogstaand wat we deden, maar er hing een sfeer van opwinding, een soort avantgardisme dat in de officiële Amsterdamse kunstwereld ver te zoeken was.
Eigenlijk waren er twee periodes dat Schijnheilig werkelijk opwindend was: het begin en het einde. Schijnheilig ontstond in 2004 toen een groep studenten, vooral filosofen, een leegstaand winkelpand aan de Heiligeweg kraakten en er een galerie inrichtten. Het was in de tijd dat Mark Rutte staatssecretaris van onderwijs was en dezelfde groep studenten wilde protesten organiseerde tegen zijn bezuinigingen op de studiefinanciering. ‘Wild’ wil zeggen dat ze niet netjes hun demonstraties bij politie en gemeente aanmeldden, maar met een megafoon voor het Maagdenhuis gingen staan of gedichten en radicale geschriften gingen voordragen voor het Binnenhof. Geïnspireerd door de Berlijnse alternatieve scene besloot die groep dat het ook wel leuk was om opendeurfestivals te organiseren in een gekraakt pakhuis aan het IJ, en omdat ze protest hadden gevoerd onder de naam Damocles, noemden ze hun festival Damoclash. Waarschijnlijk realiseerden ze zich zelf ook niet dat ze zo lang aan die belachelijke namen zouden vastzitten.
Ik herinner me nog vrij goed het moment dat ik vaststelde dat ik unpolitisch was geworden. Het was eind november 2011 toen driekwart van #OccupyAmsterdam op het Beursplein werd opgeruimd. Veel van mijn vrienden deden mee met Occupy. Ik niet. Ik geloofde niet in Occupy, ik vond het een media-event. Het was me onduidelijk hoe Occupy, bij gebrek aan standpunten en doelstellingen, ooit had kunnen slagen: ze zaten op het plein en waren kwaad. Het kwam op mij meer over als een existentiële kreet. Tekenend was dat ze recht voor de beurs kampeerden, maar dat de beurshandel gewoon doorging, en niemand de noodzaak voelde om daadwerkelijk de beurs te bestormen. Maar goed, ik ging dus kijken of de ontruiming niet uit de hand gelopen was. En omdat ik geen zin had zelf in een confrontatie te belanden, ging ik pas een paar uur later. Ik had me de voorzorg kunnen besparen. Op het schoongeveegde plein stonden een paar achtergebleven actievoerders te touwtjespringen. Ongevaarlijker kon het niet. Ik keek meewarig toe, voelde me stakkerig wijs, en ging terug naar kantoor om een policy brief samen te stellen over de rol van kunstacademies in de creative industries.
Zeven jaar lang, van 2004 tot 2011, hing ik rond bij het artistieke Amsterdamse krakerscollectief Schijnheilig. ‘Hing rond’ is de passende aanduiding, want aan mij had de ondergrondse niet veel. Ik was te braaf om zelf te kraken, niet handig met boor en hamer, altijd bereid om in politieke discussies advocaat van de duivel te spelen en weinig genegen om oog in oog te staan met de ME. Ik ben er dan ook nog altijd ambivalent in of ik nu ‘we’ of ‘ze’ moet zeggen. Eigenlijk was dat redelijk duidelijk: voor het artistieke gedeelte was dat ‘we’, en voor het politieke gedeelte was dat ‘ze’. Alleen lag de aantrekkingskracht van Schijnheilig er nu juist in dat die twee met elkaar verbonden waren. Op zich was het allemaal niet zo heel artistiek hoogstaand wat we deden, maar er hing een sfeer van opwinding, een soort avantgardisme dat in de officiële Amsterdamse kunstwereld ver te zoeken was.
Eigenlijk waren er twee periodes dat Schijnheilig werkelijk opwindend was: het begin en het einde. Schijnheilig ontstond in 2004 toen een groep studenten, vooral filosofen, een leegstaand winkelpand aan de Heiligeweg kraakten en er een galerie inrichtten. Het was in de tijd dat Mark Rutte staatssecretaris van onderwijs was en dezelfde groep studenten wilde protesten organiseerde tegen zijn bezuinigingen op de studiefinanciering. ‘Wild’ wil zeggen dat ze niet netjes hun demonstraties bij politie en gemeente aanmeldden, maar met een megafoon voor het Maagdenhuis gingen staan of gedichten en radicale geschriften gingen voordragen voor het Binnenhof. Geïnspireerd door de Berlijnse alternatieve scene besloot die groep dat het ook wel leuk was om opendeurfestivals te organiseren in een gekraakt pakhuis aan het IJ, en omdat ze protest hadden gevoerd onder de naam Damocles, noemden ze hun festival Damoclash. Waarschijnlijk realiseerden ze zich zelf ook niet dat ze zo lang aan die belachelijke namen zouden vastzitten.
donderdag 29 januari 2015
Te meta
Felix & Sofie: Metamodernisme en Engagement anno Nu
Perdu, 27 januari
vandaag in hard//hoofd
Zo’n vijftien jaar geleden, na mijn eindexamen, dacht ik erover het ‘retromodernisme’ uit te roepen. Ik kan het niet bewijzen want ik heb mijn ego-documenten in de papiercontainer gegooid, maar ik kan me wel herinneren dat ik het plan heb losgelaten omdat ik het idee te inhoudsloos en vrijblijvend vond. Had ik maar op z’n minst de domeinnaam geclaimd, want ook van holle ideeën kun je goede containerconcepten maken. Dat bewijst het huidige succes van het metamodernisme.
‘Metamodernisme’ is het geesteskind van cultuurwetenschappers/ -filosofen Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker, die gezamenlijk in 2009 hebben vastgesteld dat het postmodernisme nu wel voorbij is en de site Notes on Metamodernism hebben opgericht. Dat is overigens, zonder dollen, een mooie site met leesbare, weldoordachte stukken over kunst en media. Het achterliggende idee is dat we niet meer terug kunnen naar het naïeve enthousiasme van het modernisme, maar ook niet mogen blijven steken in postmoderne ironie, en in plaats daarvan moeten slingeren tussen ernst en relativering, betrokkenheid en distantie.
Het klinkt als een triviale vaststelling: doet en deed niet iedereen dat? Vermeulen en Van den Akker claimen dan ook niet dat hun idee origineel is, en vinden het misplaatst om met strijdpunten en manifesten te zwaaien. In plaats daarvan zien ze ‘metamodernisme’ vooral als een diagnose van wat nu cultureel ‘dominant’ is, en presenteren het metamodernisme als een collectief project dat iedereen mee mag helpen definiëren. Het omvat muziek van Arcade Fire en films van Wes Anderson, performances van Shia LaBeouf en protesten van Occupy Wall Street. In elk geval veel dingen in kunst en media. Dat je daar de tijdgeest aan kunt aflezen, spreekt blijkbaar voor zich.
Perdu, 27 januari
vandaag in hard//hoofd
Zo’n vijftien jaar geleden, na mijn eindexamen, dacht ik erover het ‘retromodernisme’ uit te roepen. Ik kan het niet bewijzen want ik heb mijn ego-documenten in de papiercontainer gegooid, maar ik kan me wel herinneren dat ik het plan heb losgelaten omdat ik het idee te inhoudsloos en vrijblijvend vond. Had ik maar op z’n minst de domeinnaam geclaimd, want ook van holle ideeën kun je goede containerconcepten maken. Dat bewijst het huidige succes van het metamodernisme.
‘Metamodernisme’ is het geesteskind van cultuurwetenschappers/ -filosofen Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker, die gezamenlijk in 2009 hebben vastgesteld dat het postmodernisme nu wel voorbij is en de site Notes on Metamodernism hebben opgericht. Dat is overigens, zonder dollen, een mooie site met leesbare, weldoordachte stukken over kunst en media. Het achterliggende idee is dat we niet meer terug kunnen naar het naïeve enthousiasme van het modernisme, maar ook niet mogen blijven steken in postmoderne ironie, en in plaats daarvan moeten slingeren tussen ernst en relativering, betrokkenheid en distantie.
Het klinkt als een triviale vaststelling: doet en deed niet iedereen dat? Vermeulen en Van den Akker claimen dan ook niet dat hun idee origineel is, en vinden het misplaatst om met strijdpunten en manifesten te zwaaien. In plaats daarvan zien ze ‘metamodernisme’ vooral als een diagnose van wat nu cultureel ‘dominant’ is, en presenteren het metamodernisme als een collectief project dat iedereen mee mag helpen definiëren. Het omvat muziek van Arcade Fire en films van Wes Anderson, performances van Shia LaBeouf en protesten van Occupy Wall Street. In elk geval veel dingen in kunst en media. Dat je daar de tijdgeest aan kunt aflezen, spreekt blijkbaar voor zich.
zondag 25 januari 2015
Cartoons @ The Roots of Nationalism
Conference The Roots of Nationalism, 1600-1815
Radboud University Nijmegen, 22-23 January
[UPDATE 29-1: een Nederlandse versie staat op historici.nl]
There are essentially two positions with regard to the origins of nationalism. Modernists argue that nationalism was largely constructed after 1800 through the 'invention of tradition', 'imagined communities', national education, print culture and state propaganda, and/or as a side effect of the modernization process. Primordialists hold that post-1800 nationalism is not categorically different from pre-1800 patriotism, national sentiment, histories of the nation, and theories of national character. There are, of course, all kinds of nuances to these positions, but on the whole modernism is dominant in nationalism studies. The conference The Roots of Nationalism, on the other hand, organized by a research group for premodern Dutch identity formation, is essentially primordialists inc.
'Proud to be Dutch' is the somewhat provocative title of Lotte Jensen's research group, who have organized the conference. Of course they are not nationalists themselves - apart from a few creeps in Leiden no sensible Dutch historians are. But they do research on national pride in early modern Dutch travel accounts, poetical canon formation, pamphlets and songs related to wars and peace treaties, and Dutch resistance against the Napoleonic regime. This drawing is one I actually made later during the conference, while listening to a presentation on Dutch colonial activities in Ambon.
Joep Leerssen, main representative of 'modernism' in the Netherlands, has accused keynote speaker Caspar Hirschi of treating something (that is, early modern 'nationalism') like a duck because it looks like a duck, walks like a duck, and talks like a duck. Apparently, Lotte avers, Joep thinks it's a mouse.
[Joep is alluding here to the so-called 'duck test', a humorous formulation of what epistemologists call common sense philosophy. Stephen Toulmin gave a funny comment on that in a 2012 review:
Radboud University Nijmegen, 22-23 January
[UPDATE 29-1: een Nederlandse versie staat op historici.nl]
There are essentially two positions with regard to the origins of nationalism. Modernists argue that nationalism was largely constructed after 1800 through the 'invention of tradition', 'imagined communities', national education, print culture and state propaganda, and/or as a side effect of the modernization process. Primordialists hold that post-1800 nationalism is not categorically different from pre-1800 patriotism, national sentiment, histories of the nation, and theories of national character. There are, of course, all kinds of nuances to these positions, but on the whole modernism is dominant in nationalism studies. The conference The Roots of Nationalism, on the other hand, organized by a research group for premodern Dutch identity formation, is essentially primordialists inc.
'Proud to be Dutch' is the somewhat provocative title of Lotte Jensen's research group, who have organized the conference. Of course they are not nationalists themselves - apart from a few creeps in Leiden no sensible Dutch historians are. But they do research on national pride in early modern Dutch travel accounts, poetical canon formation, pamphlets and songs related to wars and peace treaties, and Dutch resistance against the Napoleonic regime. This drawing is one I actually made later during the conference, while listening to a presentation on Dutch colonial activities in Ambon.
Joep Leerssen, main representative of 'modernism' in the Netherlands, has accused keynote speaker Caspar Hirschi of treating something (that is, early modern 'nationalism') like a duck because it looks like a duck, walks like a duck, and talks like a duck. Apparently, Lotte avers, Joep thinks it's a mouse.
[Joep is alluding here to the so-called 'duck test', a humorous formulation of what epistemologists call common sense philosophy. Stephen Toulmin gave a funny comment on that in a 2012 review:
A rule of thumb for sound inference has always been that if it looks like a duck, swims like a duck and quacks like a duck, then it probably is a duck. But there’s a corollary: if it struts around the barnyard loudly protesting that it’s a duck, that it possesses the very essence of duckness, that it’s more authentically a duck than all those other orange-billed, web-footed, swimming fowl, then you’ve got a right to be suspicious: this duck may be a quack.]
woensdag 21 januari 2015
maandag 19 januari 2015
Blackwell's rag-bag, or the (in)fertility of hybrid texts
Intertextual patterns and methodological shifts in an 1847 re-re-re-re-edition of the Prose Edda
Today in Shells & Pebbles
Historians of scholarship should love hybrid works. By ‘hybrid works’ I mean works that don’t fit neatly into a specific genre or format, but that combine the characteristics of different genres and information from disparate kinds of source material, often even texts from different authors. Historians should love such hybrid works for three reasons. First, each hybrid work is hybrid in its own way. Whereas the great bulk of scholarly production from the past is highly repetitious in treating similar topics in a similar format, hybrid works have a tendency to pop up around anomalies and ruptures. Second, by virtue of integrating different approaches (and text from different authors), they are particularly good indicators of shifts in scholarly method, combining the old and the new and often commenting on the respective virtues and shortcomings of these different approaches. And third, they present lovely intertextual puzzles. This is not just brain candy for the lovers of deconstructed authorship, it also provides further insight into information management and the circulation of knowledge – more so, generally, than the great bulk of works that fall under ‘normal science’.
Mallet’s Northern Antiquities is such a hybrid work. It is, in fact, the greatest intertextual puzzle I have encountered in three years of PhD research. The basis of the text is (1) Snorri Sturluson’s 13th century Prose Edda, a story that integrates sagas from the earlier Poetic Edda. That text was (2) translated into French (from a 17th century Latin edition) by Paul Henri Mallet for an introduction to a history of Denmark in 1755, then (3) translated into English by Bishop Percy (of Reliques of Ancient Poetry) in 1770, and (4) substantially corrected by one I.A. Blackwell for an 1847 re-edition, which was repeatedly reprinted until WW I. At each stage, new comments and comments upon comments agglutinated, and parts deemed outdated were left out. The actual text of the Prose Edda (which is itself a rehash of the earlier Poetic Edda) fills only 65 out of 575 pages in the 1847 edition. The rest is, in sequence: Bishop Percy’s preface, Blackwell’s comments on Percy’s preface, Mallet’s introduction, Blackwell’s additions to Mallet’s introduction, comments on Norse mythology by Blackwell, notes by Mallet and Percy, a postscript with newly discovered Eddic texts in translation by Walter Scott, and a glossary and index by Blackwell.
Today in Shells & Pebbles
Historians of scholarship should love hybrid works. By ‘hybrid works’ I mean works that don’t fit neatly into a specific genre or format, but that combine the characteristics of different genres and information from disparate kinds of source material, often even texts from different authors. Historians should love such hybrid works for three reasons. First, each hybrid work is hybrid in its own way. Whereas the great bulk of scholarly production from the past is highly repetitious in treating similar topics in a similar format, hybrid works have a tendency to pop up around anomalies and ruptures. Second, by virtue of integrating different approaches (and text from different authors), they are particularly good indicators of shifts in scholarly method, combining the old and the new and often commenting on the respective virtues and shortcomings of these different approaches. And third, they present lovely intertextual puzzles. This is not just brain candy for the lovers of deconstructed authorship, it also provides further insight into information management and the circulation of knowledge – more so, generally, than the great bulk of works that fall under ‘normal science’.
Mallet’s Northern Antiquities is such a hybrid work. It is, in fact, the greatest intertextual puzzle I have encountered in three years of PhD research. The basis of the text is (1) Snorri Sturluson’s 13th century Prose Edda, a story that integrates sagas from the earlier Poetic Edda. That text was (2) translated into French (from a 17th century Latin edition) by Paul Henri Mallet for an introduction to a history of Denmark in 1755, then (3) translated into English by Bishop Percy (of Reliques of Ancient Poetry) in 1770, and (4) substantially corrected by one I.A. Blackwell for an 1847 re-edition, which was repeatedly reprinted until WW I. At each stage, new comments and comments upon comments agglutinated, and parts deemed outdated were left out. The actual text of the Prose Edda (which is itself a rehash of the earlier Poetic Edda) fills only 65 out of 575 pages in the 1847 edition. The rest is, in sequence: Bishop Percy’s preface, Blackwell’s comments on Percy’s preface, Mallet’s introduction, Blackwell’s additions to Mallet’s introduction, comments on Norse mythology by Blackwell, notes by Mallet and Percy, a postscript with newly discovered Eddic texts in translation by Walter Scott, and a glossary and index by Blackwell.
donderdag 15 januari 2015
De eeuwig wederkerende crisis van de geesteswetenschappen
Column gisteravond bij het Historisch Café, P96, Amsterdam
Vandaag in hard//hoofd
Dames en heren,
De geesteswetenschappen zijn in crisis. En wel om vier redenen:
Maar in de tussentijd zijn de Jezuïeten verbannen en hun colleges opgeheven, heeft de Nationale Conventie tijdelijk alle Franse universiteiten afgeschaft, is de Republiek der Letteren verwaterd, heeft Napoleon de helft van de Duitse universiteiten gesloten, hebben de natuurwetenschappen zich losgemaakt van de filosofische faculteit, en in de jaren ’30 en ’40 zijn ook een paar dingen gebeurd die niet bevorderlijk waren voor de studie der humaniora. En toch bestaan de letteren nog steeds. Sterker nog, de lange-termijntrend laat alleen maar een toename zien. Toen Jean Le Clerc schreef waren er ongeveer 1200 geleerden in heel Europa en op het moment is dat het aantal gepromoveerden in de geesteswetenschappen in Nederland sinds 2010. Als de letteren niet in crisis zijn, dan is er pas een probleem.
Vandaag in hard//hoofd
Dames en heren,
De geesteswetenschappen zijn in crisis. En wel om vier redenen:
- De studie is onnodig moeilijk, want de uitgaven van klassieke teksten deugen niet.
- Geleerden wekken te hoge verwachtingen, en kunnen die vervolgens niet waarmaken.
- Geleerden ruziën teveel, en geven daarmee de letteren een slechte naam.
- Er is geen geld mee te verdienen.
Maar in de tussentijd zijn de Jezuïeten verbannen en hun colleges opgeheven, heeft de Nationale Conventie tijdelijk alle Franse universiteiten afgeschaft, is de Republiek der Letteren verwaterd, heeft Napoleon de helft van de Duitse universiteiten gesloten, hebben de natuurwetenschappen zich losgemaakt van de filosofische faculteit, en in de jaren ’30 en ’40 zijn ook een paar dingen gebeurd die niet bevorderlijk waren voor de studie der humaniora. En toch bestaan de letteren nog steeds. Sterker nog, de lange-termijntrend laat alleen maar een toename zien. Toen Jean Le Clerc schreef waren er ongeveer 1200 geleerden in heel Europa en op het moment is dat het aantal gepromoveerden in de geesteswetenschappen in Nederland sinds 2010. Als de letteren niet in crisis zijn, dan is er pas een probleem.
Abonneren op:
Posts (Atom)