maandag 30 december 2013
donderdag 26 december 2013
vrijdag 6 december 2013
Alles wordt theater
Vanavond was de uitreiking van de Marie Kleine-Gartmanpen voor theaterkritiek, waarvoor ik genomineerd was. Anoek Nuyens heeft 'm gewonnen. Tevens mocht ik daar namens Theaterschrift Lucifer een kort praatje houden om het debat over theaterkritiek te stimuleren. Hierbij.
Er is ons gevraagd om iets te zeggen over de toekomst van de
theaterkritiek.
Maar eerst iets anders: het valt me op dat je theatermakers zelden hoort over ‘het theater van de toekomst’. De theatermakers die ik ken zijn meer bezig met ‘wat wil overbrengen aan mijn publiek?’ of desnoods met ‘hoe kan ik iets maken?’ dan met ‘hoe moet het theater van morgen eruit zien?’
Maar eerst iets anders: het valt me op dat je theatermakers zelden hoort over ‘het theater van de toekomst’. De theatermakers die ik ken zijn meer bezig met ‘wat wil overbrengen aan mijn publiek?’ of desnoods met ‘hoe kan ik iets maken?’ dan met ‘hoe moet het theater van morgen eruit zien?’
Het heeft er wellicht ook mee te maken dat er weinig
repertoiretheater meer gemaakt wordt. Theater is, net als popmuziek, gaan
samenvallen met de band die het uitvoert. Dat een voorstelling in reprise gaat
is al vrij uitzonderlijk. Je hoort dan ook theatermakers zelden zeggen: ‘de tijd
is er nog niet rijp voor’, ‘over honderd jaar zullen de bakkersjongens mijn teksten reciteren’, ‘als ik dood ben, zullen ze zien hoe revolutionair mijn werk
geweest is’. Wat van theater blijft
is vooral documentatie. [Observatie 1]
Als je als theatermaker iets voor de toekomst wilt maken, heb je mensen nodig
die over je werk schrijven.
Nou komt verandering in het theater niet alleen van
binnenuit. Je ziet het in de muziek, in de dans, in de beeldende kunst: de
manier van presenteren tendeert steeds meer naar theater. Alles wordt theater.
Gewoon een stukje muziek opvoeren is niet spannend meer: een hedendaags concert
is al gauw een concert met video, een aangesloten concert, een versnipperd
concert, een concert in het donker. Je kunt het binnen de muren van de Brakke
Grond zien bij het ‘dans- en performancefestival’ Something Raw: eerder een soort bewegingstheater dan ‘dans’ in de
zin van ritmisch bewegen op muziek. Performancekunst is ondertussen al dusdanig
ingeburgerd in de beeldende kunst dat er overzichtstentoonstellingen van zijn,
en tentoonstellingen in het algemeen hebben steeds meer van een mise-en-scène. Het is oud nieuws, maar
theatercritici doen er weinig mee, dus blijkbaar is het nog steeds nieuws.
zondag 10 november 2013
maandag 4 november 2013
This has been done before
The Bookstore Project Space
Ernest Staesstraat 1 Amsterdam
23 november - 8 december
opening 23 november 16:00
This has been done before is mijn tweede solo-expo, na Fading in and out of meaning in Schijnheilig (2011). De tentoonstelling omvat werken in tekst en beeld uit de afgelopen drie jaar, grotendeels niet eerder te zien geweest.
Mijn tekst-en-beeld-werken gaan uit van een fascinatie voor de visuele impact die tekst heeft, en de wijze waarop het zich in je geheugen nestelt, juist omdat het semantisch geladen is. Daar zit een paradox in: tekst als beeld is juist zo indringend omdat het betekenis heeft, maar door het als 'beeld' te behandelen ontdoe je het juist van zijn betekenis. Hetzelfde geldt voor tekst die je bij jezelf herhaalt (het effect waar poëzie op mikt): het wordt door de herhaling een betekenisloze mantra. Ik probeer op verschillende manieren die effecten te combineren en zo iets te maken wat het midden houdt tussen poëzie en beeldende kunst, maar eigenlijk geen van beide is.
Ernest Staesstraat 1 Amsterdam
23 november - 8 december
opening 23 november 16:00
This has been done before is mijn tweede solo-expo, na Fading in and out of meaning in Schijnheilig (2011). De tentoonstelling omvat werken in tekst en beeld uit de afgelopen drie jaar, grotendeels niet eerder te zien geweest.
Mijn tekst-en-beeld-werken gaan uit van een fascinatie voor de visuele impact die tekst heeft, en de wijze waarop het zich in je geheugen nestelt, juist omdat het semantisch geladen is. Daar zit een paradox in: tekst als beeld is juist zo indringend omdat het betekenis heeft, maar door het als 'beeld' te behandelen ontdoe je het juist van zijn betekenis. Hetzelfde geldt voor tekst die je bij jezelf herhaalt (het effect waar poëzie op mikt): het wordt door de herhaling een betekenisloze mantra. Ik probeer op verschillende manieren die effecten te combineren en zo iets te maken wat het midden houdt tussen poëzie en beeldende kunst, maar eigenlijk geen van beide is.
dinsdag 29 oktober 2013
maandag 28 oktober 2013
Visueel Theater
Sarah van Lamsweerde: Three Portraits. (Meeting You |With Guest Appearances By… | Montage), op: Something Raw Festival, Brakke Grond / Frascati, 18-19 oktober
Vandaag in hard//hoofd
Hoeveel informatie bevat een beeld? De taalfilosoof Donald Davidson schreef ooit: “A picture is not worth a thousand words, or any other number. Words are the wrong currency to exchange for a picture.” Er zijn oneindig veel mogelijke uitspraken die je over een beeld kunt doen, maar het beeld is zelf geen uitspraak. Het grootste deel van wat we zien gaat onopgemerkt aan ons voorbij; reden waarom het zo moeilijk is een route te beschrijven of een gezicht uit je hoofd na te tekenen. Tegelijk is het overgrote deel van de informatie die we overbrengen op één of andere manier visueel van oorsprong, al is het maar omdat je stilstaande beelden relatief gemakkelijk kunt weergeven en analyseren, in vergelijking met geluid, smaak, gevoel en geur.
Sarah van Lamsweerdes theatertrilogie Three Portraits is een oefening in beter kijken. Uitgangspunt zijn drie foto’s: een reproductie van een schilderij van een onbekende vrouw door de Vlaamse primitief Petrus Christus; een familiefoto van de Van Lamsweerdes uit de negentiende eeuw; en een groepsportret tegen een rotswand dat Sarah ooit op de vlooienmarkt heeft opgesnuffeld. Elke voorstelling is gebaseerd op één foto. Een simpel uitgangspunt.
Vandaag in hard//hoofd
Hoeveel informatie bevat een beeld? De taalfilosoof Donald Davidson schreef ooit: “A picture is not worth a thousand words, or any other number. Words are the wrong currency to exchange for a picture.” Er zijn oneindig veel mogelijke uitspraken die je over een beeld kunt doen, maar het beeld is zelf geen uitspraak. Het grootste deel van wat we zien gaat onopgemerkt aan ons voorbij; reden waarom het zo moeilijk is een route te beschrijven of een gezicht uit je hoofd na te tekenen. Tegelijk is het overgrote deel van de informatie die we overbrengen op één of andere manier visueel van oorsprong, al is het maar omdat je stilstaande beelden relatief gemakkelijk kunt weergeven en analyseren, in vergelijking met geluid, smaak, gevoel en geur.
Sarah van Lamsweerdes theatertrilogie Three Portraits is een oefening in beter kijken. Uitgangspunt zijn drie foto’s: een reproductie van een schilderij van een onbekende vrouw door de Vlaamse primitief Petrus Christus; een familiefoto van de Van Lamsweerdes uit de negentiende eeuw; en een groepsportret tegen een rotswand dat Sarah ooit op de vlooienmarkt heeft opgesnuffeld. Elke voorstelling is gebaseerd op één foto. Een simpel uitgangspunt.
zondag 20 oktober 2013
donderdag 17 oktober 2013
Encyclopedische Freakshow
eerder vandaag in hard//talk, de actualiteitenrubriek van hard//hoofd
Biennale Arte 2013: The Encyclopedic Palace, Giardini/Arsenale, Venetië, 1 juni - 24 november
Artistic Research is steeds zichtbaarder buiten de academie. Was het woord ‘onderzoek’ vorig jaar al alomtegenwoordig op de Documenta, nu heet de Biënnale van Venetië kortweg ‘a research-exhibition’. Onder de titel The Encyclopedic Palace brengt de hoofdtentoonstelling een bonte parade van catalogiseerders, occultisten, utopieën, vergeten figuren, kaleidoscopische filmers, striptekenaars en al dan niet perverse obsessievelingen. Het merendeel van het tentoongestelde werk is niet van levende kunstenaars en deels was het ook niet als kunst bedoeld; curator Massimiliano Gioni omschrijft zijn doel als “Blurring the line between professional artists and amateurs, outsiders and insiders” ten gunste van een “anthropological approach to the study of images”.
Elders in Venetië is de reconstructie van When attitudes become form te zien. In 1969 was dat de spraakmakende tentoonstelling waarmee Harald Szeemann min of meer de ‘curator’ als scheppende figuur uitvond, en waarin ‘installatie’ de toonaangevende kunstvorm is: een kunstvorm waarin werken niet zozeer ‘gemaakt’ alswel ‘geassembleerd’ worden uit alledaagse materialen en objecten. In wezen is The Encyclopedic Palace eenzelfde soort assemblage, maar dan met bijeengebrachte beelden. Waar Szeemann nog met autonome kunstenaars werkte, behandelt Gioni zijn beeldenmakers eerder als menselijk materiaal. Als dit antropologie is, dan is het vooroorlogse antropologie: het artistieke equivalent van indiaantjes kijken.
Natuurlijk gelooft Gioni niet echt in utopieën en occultisme. The Encyclopedic Palace is eerder een statement over de prachtige waanzin van alomvattende visies, en dat zelf op encyclopedisch formaat. Als tentoonstelling is dat uniek, maar als ‘onderzoeksresultaat’ toch wel mager: veertig jaar na dato Foucault en Derrida heruitvinden. Het zou fijn zijn als Gioni, en andere ‘artistiek onderzoekers’ met hem, eens iets uitzochten wat significant nieuw inzicht oplevert in plaats van obsessief schema’s en classificaties te ontregelen, ontmaskeren en in het mystieke te trekken. Nu is het ‘Encyclopedische Paleis’ vooral een grote freakshow.
Biennale Arte 2013: The Encyclopedic Palace, Giardini/Arsenale, Venetië, 1 juni - 24 november
Artistic Research is steeds zichtbaarder buiten de academie. Was het woord ‘onderzoek’ vorig jaar al alomtegenwoordig op de Documenta, nu heet de Biënnale van Venetië kortweg ‘a research-exhibition’. Onder de titel The Encyclopedic Palace brengt de hoofdtentoonstelling een bonte parade van catalogiseerders, occultisten, utopieën, vergeten figuren, kaleidoscopische filmers, striptekenaars en al dan niet perverse obsessievelingen. Het merendeel van het tentoongestelde werk is niet van levende kunstenaars en deels was het ook niet als kunst bedoeld; curator Massimiliano Gioni omschrijft zijn doel als “Blurring the line between professional artists and amateurs, outsiders and insiders” ten gunste van een “anthropological approach to the study of images”.
Elders in Venetië is de reconstructie van When attitudes become form te zien. In 1969 was dat de spraakmakende tentoonstelling waarmee Harald Szeemann min of meer de ‘curator’ als scheppende figuur uitvond, en waarin ‘installatie’ de toonaangevende kunstvorm is: een kunstvorm waarin werken niet zozeer ‘gemaakt’ alswel ‘geassembleerd’ worden uit alledaagse materialen en objecten. In wezen is The Encyclopedic Palace eenzelfde soort assemblage, maar dan met bijeengebrachte beelden. Waar Szeemann nog met autonome kunstenaars werkte, behandelt Gioni zijn beeldenmakers eerder als menselijk materiaal. Als dit antropologie is, dan is het vooroorlogse antropologie: het artistieke equivalent van indiaantjes kijken.
Natuurlijk gelooft Gioni niet echt in utopieën en occultisme. The Encyclopedic Palace is eerder een statement over de prachtige waanzin van alomvattende visies, en dat zelf op encyclopedisch formaat. Als tentoonstelling is dat uniek, maar als ‘onderzoeksresultaat’ toch wel mager: veertig jaar na dato Foucault en Derrida heruitvinden. Het zou fijn zijn als Gioni, en andere ‘artistiek onderzoekers’ met hem, eens iets uitzochten wat significant nieuw inzicht oplevert in plaats van obsessief schema’s en classificaties te ontregelen, ontmaskeren en in het mystieke te trekken. Nu is het ‘Encyclopedische Paleis’ vooral een grote freakshow.
maandag 14 oktober 2013
Ruskinizing in Venice
Was dit weekend in Venetië voor een bliksembezoek aan de Biënnale. Maakte daarbij een dubbele hommage aan John Ruskin, die zo nijver kerkinterieurs, tombes en decoratieve details tekende voor Stones of Venice (1851-3):
1. tekeningen van vooral tombes en gevels, maar dan sneller
2. foto's van details en geometrische patronen, maar dan conceptueler
Ik maak namelijk bij voorkeur geen foto's van mensen en bezienswaardigheden.
Klikken om te vergroten, jeweetwel.
1. tekeningen van vooral tombes en gevels, maar dan sneller
2. foto's van details en geometrische patronen, maar dan conceptueler
Ik maak namelijk bij voorkeur geen foto's van mensen en bezienswaardigheden.
Klikken om te vergroten, jeweetwel.
Labels:
architectuur,
tekeningen,
trouvailles
maandag 7 oktober 2013
Toegepaste Musicologie
ORCiM Research Festival 2013: Paths to Artistic Identity
Orpheus Instituut, Gent, 2-4 Oktober
Eerder vandaag op Muziekvan.Nu
Twintig jaar nadat de Britse kunstopleidingen per decreet te horen kregen dat ze ‘onderzoek’ moesten doen, is ‘artistic research’ nog steeds een problematisch begrip. Er zijn concurrerende begrippen zoals het neutralere ‘research in the arts’ en het meer specifieke ‘arts-based research’ en elke publicatie of conferentie gaat gepaard met een definitie van wat onderzoek in de kunsten zou moeten inhouden. Bij het ‘onderzoeksfestival’ Paths to Artistic Identity, afgelopen week aan het Orpheus Instituut in Gent, was het niet anders: er werd alweer een bundel over artistic research gepresenteerd, waarin de theorie over ‘epistemic objects’ van de hedendaagse wetenschapsfilosoof Hans-Jörg Rheinberger op de artistieke en vooral muzikale praktijk werd toegepast, en fellow Kathleen Coessens kwam met Goethes leer over het experiment op de proppen.
Ik heb eerder geschreven over het doctoraatsprogramma DocArtes. Dat is één poot van het Orpheus Instituut. De andere is het Orpheus Research Centre in Music [ORCiM], dat het Research Festival organiseerde. Die twee overlappen maar ten dele. De promovendi van DocArtes zijn over heel West-Europa verspreid, hebben hun eigen praktijk als performer en/of componist en komen hooguit af en toe naar Gent voor een seminar. Veel van de onderzoekers van ORCiM begeleiden weliswaar promovendi, maar er waren maar weinig promovendi te zien op het festival. In plaats daarvan ging het vooral over inpandig onderzoek.
Orpheus Instituut, Gent, 2-4 Oktober
Eerder vandaag op Muziekvan.Nu
Twintig jaar nadat de Britse kunstopleidingen per decreet te horen kregen dat ze ‘onderzoek’ moesten doen, is ‘artistic research’ nog steeds een problematisch begrip. Er zijn concurrerende begrippen zoals het neutralere ‘research in the arts’ en het meer specifieke ‘arts-based research’ en elke publicatie of conferentie gaat gepaard met een definitie van wat onderzoek in de kunsten zou moeten inhouden. Bij het ‘onderzoeksfestival’ Paths to Artistic Identity, afgelopen week aan het Orpheus Instituut in Gent, was het niet anders: er werd alweer een bundel over artistic research gepresenteerd, waarin de theorie over ‘epistemic objects’ van de hedendaagse wetenschapsfilosoof Hans-Jörg Rheinberger op de artistieke en vooral muzikale praktijk werd toegepast, en fellow Kathleen Coessens kwam met Goethes leer over het experiment op de proppen.
Ik heb eerder geschreven over het doctoraatsprogramma DocArtes. Dat is één poot van het Orpheus Instituut. De andere is het Orpheus Research Centre in Music [ORCiM], dat het Research Festival organiseerde. Die twee overlappen maar ten dele. De promovendi van DocArtes zijn over heel West-Europa verspreid, hebben hun eigen praktijk als performer en/of componist en komen hooguit af en toe naar Gent voor een seminar. Veel van de onderzoekers van ORCiM begeleiden weliswaar promovendi, maar er waren maar weinig promovendi te zien op het festival. In plaats daarvan ging het vooral over inpandig onderzoek.
woensdag 2 oktober 2013
Digitale Kloof?
TodaysArt, Binnenlandse Zaken & Stadhuis Den Haag, 27-28 september
Vandaag op Muziekvan.Nu
Afgelopen zaterdag rond 20:40 zat ik in een UFO. Althans, daar leek het op. In feite zat ik in een bolvormige tent voor het stadhuis van Den Haag die daar was neergezet voor het festival TodaysArt. Op de wand werden bewegende geometrische patronen geprojecteerd, een soort neo-op-art die je de indruk gaf dat de tent zelf ronddraaide of opsteeg, of dat de wand op je af kwam, als je maar consequent naar het middelpunt bleef kijken.
Het was een stuk efficiënter dan de psychosesimulator waar ik de dag daarvoor aan was onderworpen bij het Discovery Festival, en waarvan ook een pendant stond bij TodaysArt. Maar waar ik nog niet uit ben is in hoeverre die op-art-ervaring te classificeren is als ‘muzikale ervaring’. Nenad Popov noemt zijn installatie-performance een Sonata for Convolution and Feedback, en de soundtrack is daar een essentieel onderdeel van, maar het is geen muzikaal materiaal dat je los van de visuals zou gaan beluisteren: het doet nog het meest denken aan geabstraheerde vliegtuigen en treinen.
Vandaag op Muziekvan.Nu
Afgelopen zaterdag rond 20:40 zat ik in een UFO. Althans, daar leek het op. In feite zat ik in een bolvormige tent voor het stadhuis van Den Haag die daar was neergezet voor het festival TodaysArt. Op de wand werden bewegende geometrische patronen geprojecteerd, een soort neo-op-art die je de indruk gaf dat de tent zelf ronddraaide of opsteeg, of dat de wand op je af kwam, als je maar consequent naar het middelpunt bleef kijken.
Het was een stuk efficiënter dan de psychosesimulator waar ik de dag daarvoor aan was onderworpen bij het Discovery Festival, en waarvan ook een pendant stond bij TodaysArt. Maar waar ik nog niet uit ben is in hoeverre die op-art-ervaring te classificeren is als ‘muzikale ervaring’. Nenad Popov noemt zijn installatie-performance een Sonata for Convolution and Feedback, en de soundtrack is daar een essentieel onderdeel van, maar het is geen muzikaal materiaal dat je los van de visuals zou gaan beluisteren: het doet nog het meest denken aan geabstraheerde vliegtuigen en treinen.
donderdag 26 september 2013
De muur van Parijs
Vandaag in hard//hoofd
Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre
La Zône. Zo noemde men vanaf eind 19e eeuw het gebied direct buiten de stadsmuren van Parijs. Het was officieel een schootsveld, maar het Pruisische beleg van 1870-1 had duidelijk gemaakt dat de muur niet hielp tegen mortieren en twee decennia na de bouw al militair achterhaald was. Het was de tijd van de eerste grote immigratiegolven: berooide Belgen en Italianen streken er neer in illegale woningen, tussen de hoeren en voddenboeren. Ook nadat de muur in de jaren ’20 was afgebroken en vervangen door een nieuwe ring boulevards, bleef het schootsveld terrain vague. Surrealisten trokken naar ‘de vlakte van Saint-Denis’ om er fabrieken en slachthuizen te fotograferen.
Dit artikel ontstond op basis van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre
La Zône. Zo noemde men vanaf eind 19e eeuw het gebied direct buiten de stadsmuren van Parijs. Het was officieel een schootsveld, maar het Pruisische beleg van 1870-1 had duidelijk gemaakt dat de muur niet hielp tegen mortieren en twee decennia na de bouw al militair achterhaald was. Het was de tijd van de eerste grote immigratiegolven: berooide Belgen en Italianen streken er neer in illegale woningen, tussen de hoeren en voddenboeren. Ook nadat de muur in de jaren ’20 was afgebroken en vervangen door een nieuwe ring boulevards, bleef het schootsveld terrain vague. Surrealisten trokken naar ‘de vlakte van Saint-Denis’ om er fabrieken en slachthuizen te fotograferen.
Sinds de jaren 70 loopt daar een nieuwe muur: de Parijse rondweg, de Boulevard du
Périphérique. Begonnen in 1960, geopend in 1973, vier rijbanen breed, 35
kilometer lang, met 34 op- en afritten die nog steeds ‘poorten’ heten. Vanwege
het altijd drukke verkeer ligt de maximumsnelheid er niet hoger dan 70. De Périphérique
is tevens grotendeels de administratieve grens van de gemeente Parijs;
daarbuiten begint de Banlieue.
Labels:
architectuur,
journalistiek,
politiek
vrijdag 20 september 2013
Historicist facebook
Professional deformation joke. For those that don't get it, here's also an earlier blog post about the phenomenon.
woensdag 18 september 2013
Over Coolness en Walging
vandaag in hard//hoofd
Als ob einem die Augenlider weggeschnitten wären. Zo omschreef romantisch dichter en toneelschrijver Heinrich von Kleist de indruk die het schilderij Mönch am Meer (1808-10) van Caspar David Friedrich op hem maakte. (Of liever gezegd, hij voegde dat als redactionele aanpassing toe in de recensie van Clemens von Brentano, waarop Brentano zich van de tekst distantieerde.) Het zeegezicht was zo rauw en leeg, dat je er van wilde wegkijken maar er tegelijkertijd in gezogen werd. Alsof je oogleden waren weggesneden.
Twee eeuwen later is het moeilijk je in Kleist in te leven. Het is gewoon een wat leeg bruinblauwig zeegezicht met een nietige figuur op de voorgrond. Net als Friedrichs Eismeer (1823-24), het hoofdaltaarstuk van de romantische cultus van het sublieme, dat gestrande schip tussen grillig krakend ijs: dat is nu gewoon een restaurantposter. We hebben het wel eens heftiger gezien.
Het Van Abbemuseum presenteert op dit moment een tentoonstelling van animaties en strips die “grenzen opzoeken”. In één van die strips, opgeblazen tot muurbreed formaat, is te zien hoe een naakte zwarte vrouw een blanke man vastbindt aan een paal, hem neemt, doorsteekt met een dolk, castreert, blind maakt en verminkt achterlaat. “Jakkie”, zei mijn gezelschap nadrukkelijk. Ikzelf werd er ook niet blij van, maar ik probeerde een professionele coolness aan te nemen, want wie van hedendaagse kunst houdt moet ruimdenkend zijn. Gelukkig was er twee zalen verder een liefdevolle gender-ambigue video waarop een verschrikkelijke sneeuwbaby het gezichtshaar van de verschrikkelijke sneeuwvrouw[/man?] wegknipt en door haar[/hem?] gezoogd wordt. Je kunt de seksegrenzen ook vreedzaam overschrijden.
Als ob einem die Augenlider weggeschnitten wären. Zo omschreef romantisch dichter en toneelschrijver Heinrich von Kleist de indruk die het schilderij Mönch am Meer (1808-10) van Caspar David Friedrich op hem maakte. (Of liever gezegd, hij voegde dat als redactionele aanpassing toe in de recensie van Clemens von Brentano, waarop Brentano zich van de tekst distantieerde.) Het zeegezicht was zo rauw en leeg, dat je er van wilde wegkijken maar er tegelijkertijd in gezogen werd. Alsof je oogleden waren weggesneden.
Twee eeuwen later is het moeilijk je in Kleist in te leven. Het is gewoon een wat leeg bruinblauwig zeegezicht met een nietige figuur op de voorgrond. Net als Friedrichs Eismeer (1823-24), het hoofdaltaarstuk van de romantische cultus van het sublieme, dat gestrande schip tussen grillig krakend ijs: dat is nu gewoon een restaurantposter. We hebben het wel eens heftiger gezien.
Het Van Abbemuseum presenteert op dit moment een tentoonstelling van animaties en strips die “grenzen opzoeken”. In één van die strips, opgeblazen tot muurbreed formaat, is te zien hoe een naakte zwarte vrouw een blanke man vastbindt aan een paal, hem neemt, doorsteekt met een dolk, castreert, blind maakt en verminkt achterlaat. “Jakkie”, zei mijn gezelschap nadrukkelijk. Ikzelf werd er ook niet blij van, maar ik probeerde een professionele coolness aan te nemen, want wie van hedendaagse kunst houdt moet ruimdenkend zijn. Gelukkig was er twee zalen verder een liefdevolle gender-ambigue video waarop een verschrikkelijke sneeuwbaby het gezichtshaar van de verschrikkelijke sneeuwvrouw[/man?] wegknipt en door haar[/hem?] gezoogd wordt. Je kunt de seksegrenzen ook vreedzaam overschrijden.
maandag 9 september 2013
Een boomdiagram uit 1817
Gisteren op Shells and Pebbles
Soms is facebook nuttig bij je onderzoek, en niet alleen als afleiding. In december postte ik een schema uit Johannes Kinkers Inleiding tot eener wijsgerige algemeene theorie der taalen (1817), met als toelichting: “Universal Grammar or something like it as it was in 1817”. Een bevriende linguïst reageerde: “Stuk leesbaarder dan die rare boomstructuren van Chomsky”. Toen viel bij mij het kwartje. Dit schema is ook een boomstructuur.
En dat is best opmerkelijk, want boomdiagrammen worden vooral geassocieerd met de generatieve taalkunde van Noam Chomsky, die met Syntactic Structures (1957) en Aspects of the Theory of Syntax (1965) wellicht de laatste wetenschappelijke revolutie in de geesteswetenschappen heeft veroorzaakt, en in elk geval de taalkunde totaal heeft veranderd en decennialang gedomineerd. Chomsky heeft die boomdiagrammen weliswaar niet uitgevonden, maar ze wel algemeen gangbaar gemaakt.[1] Dus wat doet een boomdiagram in de “Gedenkschriften, in de Taalkunde, van de Derde Klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten”?
Soms is facebook nuttig bij je onderzoek, en niet alleen als afleiding. In december postte ik een schema uit Johannes Kinkers Inleiding tot eener wijsgerige algemeene theorie der taalen (1817), met als toelichting: “Universal Grammar or something like it as it was in 1817”. Een bevriende linguïst reageerde: “Stuk leesbaarder dan die rare boomstructuren van Chomsky”. Toen viel bij mij het kwartje. Dit schema is ook een boomstructuur.
En dat is best opmerkelijk, want boomdiagrammen worden vooral geassocieerd met de generatieve taalkunde van Noam Chomsky, die met Syntactic Structures (1957) en Aspects of the Theory of Syntax (1965) wellicht de laatste wetenschappelijke revolutie in de geesteswetenschappen heeft veroorzaakt, en in elk geval de taalkunde totaal heeft veranderd en decennialang gedomineerd. Chomsky heeft die boomdiagrammen weliswaar niet uitgevonden, maar ze wel algemeen gangbaar gemaakt.[1] Dus wat doet een boomdiagram in de “Gedenkschriften, in de Taalkunde, van de Derde Klasse van het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten”?
Labels:
filosofie,
geschiedenis,
logica,
taalwetenschap,
trouvailles
Gaudeamus, 2013 (5): Bij het verlaten
De Koene Ridders / Looptail, Zijdebalentheater, 8 september
Tobias Klich heeft de Gaudeamus Prijs gewonnen. Hij deed dat met Grüntrübe Ritornelle beim Verlassen des Territoriums, een solo voor elektrisch versterkte gitaar met twee lepels erdoorheen gestoken, door hemzelf uitgevoerd op vrijdagavond in Vredenburg Leeuwenbergh. Uitgerekend die avond was ik er niet bij. Op grond van de opname lijkt het me geen onterechte keuze: waar veel van het genomineerde werk mooi maar inwisselbaar was, onderscheidt Klich zich door een eigenzinnige compositie met een sterk performance-element die bij uitstek door hemzelf uitgevoerd moet worden. Het is ook een moedige keuze van de jury voor een stuk dat ergens halverwege compositie en geluidskunst zweeft – bepaald geen vanzelfsprekendheid bij een componistencompetitie.
Tobias Klich heeft de Gaudeamus Prijs gewonnen. Hij deed dat met Grüntrübe Ritornelle beim Verlassen des Territoriums, een solo voor elektrisch versterkte gitaar met twee lepels erdoorheen gestoken, door hemzelf uitgevoerd op vrijdagavond in Vredenburg Leeuwenbergh. Uitgerekend die avond was ik er niet bij. Op grond van de opname lijkt het me geen onterechte keuze: waar veel van het genomineerde werk mooi maar inwisselbaar was, onderscheidt Klich zich door een eigenzinnige compositie met een sterk performance-element die bij uitstek door hemzelf uitgevoerd moet worden. Het is ook een moedige keuze van de jury voor een stuk dat ergens halverwege compositie en geluidskunst zweeft – bepaald geen vanzelfsprekendheid bij een componistencompetitie.
Gaudeamus 2013 bood in vergelijking met voorafgaande jaren
weinig spektakel. Er waren geen overweldigende audiovisuele totaalconcepten
zoals de concerten van Hexnut en Barbara Lüneburg in 2011, geen bombastische
ambitieuze werken van jonge componisten zoals eerder Alaska van Konstantin Heuer en Tesla
van Raffaele Grimaldi, geen theatraal delirium zoals To the left van Sergey Khismatov. De beide eervolle vermeldingen
van 2013, Emre Kaleli en Abel Paül, zijn eerder voor sympathiek werk.
vrijdag 6 september 2013
Gaudeamus, 2013 (4): Opnieuw het onverwachte
Moscow Contemporary Music Ensemble e.a.: The Night
of the Unexpected
Tivoli, Utrecht 5 september
Tivoli, Utrecht 5 september
The Night of the Unexpected is internationaal gegaan. Eerdere
edities van het minifestival hadden al pitches in Londen, Budapest, Hannover en
Huddersfield; dit jaar wordt de Night, met een grote rol voor het Moscow
Contemporary Music Ensemble, twee avonden achtereen opgevoerd in Moskou. De
formule van NOTU is simpel: je maakt geen genre-onderscheiden en programmeert
aangesloten korte voorstellingen door de hele zaal heen. Geen stoelen, geen
onderbrekeningen en zo min mogelijk stasis. In Nederland zijn er ondertussen
andere grensoverschrijdende avonden en festivals voor alles wat innovatief is,
zoals Todays Art in Den Haag en
recent het Discovery Festival en de Contemporary Art Club-avonden in Trouw
Amsterdam, die bovendien ook beeldende kunst en mediakunst incorporeren; maar
geen daarvan heeft zo’n kernachtig concept en zoveel ‘eenheid in
verscheidenheid’ als de Night of the Unexpected.
NOTU bestaat nu tien jaar als subfestival binnen de Gaudemus
Muziekweek, en de vraag dient zich als vanzelf aan: hoe unexpected is de Night nog? Op de programmering van dit jaar komen,
anders dan voorafgaande jaren, geen funkpsychedelische basgitaristen of
experimentele deejays en maar een halve noiseband voor – en die halve noiseband
is van Yannis Kyriakides die Griekse rebetika-liedjes
vervormt. Nou is dat laatste een fantastisch project en is onverdunde noise
niet echt mijn ding, maar deze editie van NOTU begint toch wel op andere
hedendaagse concerten te lijken. Deels komt dat ook doordat de hedendaagse
concertpraktijk de afgelopen tien jaar niet heeft stilgestaan: steeds meer
nieuwe ensembles van na 2000 presenteren zichzelf als band, de Vlaamse
ensembles BL!NDMAN en Champ d’Action hebben het continue
concert tot uitgangspunt in plaats van uitzondering gemaakt, de elektrische
gitaar heeft opmars gemaakt en de elektronische beat is ook steeds vaker te
horen. Afgelopen vrijdag nog was in Roodkapje in Rotterdam een experimentele
avond met een continu concert van Custom Made Music en een
techno-meets-hedendaags project van Looptail, waarbij de 128 bpm beat bleef
doorlopen terwijl steeds nieuwe stukken daarop inhaakten. Een DIY Night of the
Unexpected in het klein.
donderdag 5 september 2013
Gaudeamus, 2013 (3): Cirkels en laagjes
Moscow
Contemporary Music Ensemble, Vredenburg Leeuwenbergh
Slagwerk Den Haag | Alexandre Esperet | Emmy Storms, Geertekerk
Utrecht, 4 september
Slagwerk Den Haag | Alexandre Esperet | Emmy Storms, Geertekerk
Utrecht, 4 september
Laten we met het einde beginnen. Violin Concerto for Emmy Storms and percussion players van Maxim
Shalygin is een fantastisch en verwarrend werk. Het eerste deel is van een
tijdloze, tegelijk klassieke en actuele, serene schoonheid van het soort dat je
beschrijft in versleten metaforen en pathetische bijvoeglijk naamwoorden. De
slagwerkers, vijf in getal, zijn in dit eerste deel weinig meer dan een soort
resonatoren voor de viool, die met de strijkstok op de marimba de tonen van wat
extra accent en inkleuring voorzien. En wat voor inkleuring. De solo viool
wordt er een soort van zeskoppig instrument door, dat de ruimte vult op een
manier zoals electronica dat niet had kunnen doen. Als Shalygin die louange een
half uur had laten voortduren had iedereen dat prima gevonden. Maar dat had
Maxim verleden jaar al gedaan, met de 25 minuten durende vioolsolo Letters to Anna, ook door Emmy Storms.
Dus dat deed hij niet.
In plaats daarvan wordt plotseling een nieuw deel ingezet,
met pizzicato op de viool en trommelstokjes op de marimba’s. En daarna iets met
een hoger ritme en koeienbellen. Daarna een stoot ruis, en daarna iets met
gongs. En daarna steeds sneller opeenvolgende delen, soms virtuoos, soms
grenzend aan kitsch, soms terugspringend naar eerdere delen. Alsof je in Bohemian Rhapsody beland bent. Het is
een moedige keuze, zoveel schoonheid kapot te maken – als Ai Weiwei die een
antieke vaas kapot gooit. En het schept, juist door die onsentimentele ingreep,
een sentimenteel verlangen terug naar het begin. Dat maakt Violon Concerto memorabel en verwarrend.
Het theater kijkt terug
Vijf paragrafen over toneel en representatie
Eerder vandaag in Theaterschrift Lucifer 14.
Daar ook een uitgebreidere versie van mijn eerdere stuk over Eigentijds Maniërisme, en een gesprek over theater en representatie met mijn aanwezige deelname.
I.
Eerder vandaag in Theaterschrift Lucifer 14.
Daar ook een uitgebreidere versie van mijn eerdere stuk over Eigentijds Maniërisme, en een gesprek over theater en representatie met mijn aanwezige deelname.
I.
In deel III van Modern
Painters (1856) introduceert de Engelse criticus John Ruskin het begrip pathetic fallacy: het toeschrijven van
gevoelens, intenties, gedachten en dergelijke aan dingen. Rilke bouwde zijn
hele poëtica rond dat soort omkeringen: ‘Da ist keine Stelle, die dich nicht
sieht’; ‘so, wie selber die Dinge niemals innig meinten zu sein’. De ‘visual
theorist’ James Elkins voert die metafoor tot in het extreme door in The Object Stares Back (1996): hij
beschrijft kijken als een interactief proces, waarin het bekeken ding zich
opdringt aan de kijker. Het ding kijkt terug.
Theater is evenzeer gebouwd op zulke projecties: je schrijft
de intenties, twijfels en handelingen van een fictieve ‘Hamlet’ toe aan een
figuur op het toneel. Het verschil is dat deze Hamlet wordt uitgebeeld door een
mens van vlees en bloed, die van zichzelf al gedachten en intenties heeft, en
die ook letterlijk terugkijkt. Zelfs theater dat de illusie wil doorbreken – en
dat is vrijwel alle theater sinds Beckett en Brecht – bedient zich van zulke
projecties. Er kan geen Verfremdungstheater
zijn zonder enscenering, en Laura van Dolron moet verdomd goed acteren om
zichzelf te spelen.
woensdag 4 september 2013
Gaudeamus, 2013 (2): Doe het zelf
Custom Made
Music / Ensemble Modelo62
RASA, 3 september
RASA, 3 september
Hoeveel verschil maakt het waar je iets hoort? Vrijdag was
ik bij een concert van Custom Made Music in Roodkapje, een galerie met
beatkelder in Rotterdam. Vandaag hoorde ik hetzelfde concert in RASA in Utrecht,
niet het meest concertgebouw-achtige theater maar beslist geen underground.
Vanzelfsprekend is in RASA het licht mooier, het geluid beter en de regie
strakker, en dat kan het verschil maken tussen een veredelde try-out en een
theatrale gebeurtenis. Maar Custom Made Music heeft juist een hoge mate van Do
It Yourself-mentaliteit die beter in een undergroundkelder past, al brengt het
werken met live electronica en nonconventionele speelwijzen wel een aantal
minimum-eisen mee qua technologie en qua aandachtig luisterend publiek. Het is
daarmee, zoals wel meer nieuwe initiatieven in de hedendaagse muziek, ambigu
tussen de concertzaal en de projectruimte.
Custom Made Music is het initiatief van een groep studenten
KunstMediaTechnologie (KMT) aan de HKU-dependance in Hilversum. “We hebben bij
KMT geen eindexamenconcert, dus organiseren we het zelf maar”, aldus oprichter
Gagi Petrovic. Dat sluit aan bij wat ze individueel toch al doen: hun eigen instrumenten
maken (variërend van een eensnarige golvengenerator tot een interactief
vingerdoolhof), een huis-tuin-en-keuken-gamelan bouwen op een oude pick-up, jammen
met live electronica. Hun gigs zijn kleinschalig van opzet, een
aaneenschakeling van solo’s en duo’s, waarbij het publiek geacht wordt tussen
de musici rond te lopen. Dat kun je in Roodkapje doen of in RASA, dat maakt wel
verschil qua sfeer en production values maar het wordt er niet een wezenlijk
ander concert van. Het gekke elektronische wonderdoosje van Roald van Dillewijn
komt met meer speakers beter tot z’n recht, Dianne Verdonk is in RASA opeens
slecht bij stem, maar dat zijn eigenlijk details. De vraag is vooral, wat als
je op grotere schaal gaat werken? Ben je dan veroordeeld tot theaters met hun
betere theatertechniek of juist tot site-specific
installaties in loodsen en projectruimten waar je meer je gang kunt gaan?
dinsdag 3 september 2013
Gaudeamus, 2013 (1): De terugkeer van het nieuwe
ASKO|Schönberg en VocaalLAB, Geertekerk, 2 september
Nochmals, bitte,
nochmals! De frase komt uit een interview met Hanns-Georg Gadamer, niet
lang voor zijn dood, die mijmert over een concert dat hij 85 jaar daarvoor had
bijgewoond in Breslau. Het had het motto van de eerste dag van de Gaudeamus
Muziekweek kunnen zijn. Weliswaar bestaat de programmering hoofdzakelijk uit
premières en recent werk, maar al die nieuwe of recente werken zijn op een
bepaalde manier een reactie of teruggreep op iets ouders.
Foto: Herre Vermeer
Dat begint al op dag 0. Bij wijze van voorproefje
organiseert Gaudeamus tijdens de Uitfeesten kleine concerten in Museum
Speelklok, daarbij afgewisseld door een andere instantie die iets doet met
kinderen en André Hazes covers. Thomas Bensdorp heeft in Family Plot een oude artistieke zwart-wit-video van zijn moeder als
uitgangspunt genomen, en daaruit de beelden gekoppeld aan de beschrijving die
zijn vader en een andere man veertig jaar later van die video geven, en aan een
opname van de poging om de projector weer aan de praat te krijgen. Dit alles
wordt vergezeld van zeven ronddraaiende muziekdoosjes en een tape die deels
bestaat uit vervormde klanken van diezelfde muziekdoosjes. Het is een werk dat
de toeschouwer plaagt omdat je eigenlijk natuurlijk die oude video in zijn
geheel zou willen zien, terwijl er uiteindelijk niet veel meer aan te zien zal
zijn dan wat je al ziet. Het is een dromerig geheel van onttakelde
herinneringen, maar sentimenteel is het niet: daarvoor is het commentaar te neutraal
beschrijvend, het geklungel om de projector weer aan de praat te krijgen te
prozaïsch, en de soundtrack en de enscenering teveel van hier en nu.
maandag 26 augustus 2013
zondag 25 augustus 2013
Bury your dead
Drawing I made today as part of an ongoing dialogue in ink with Iskra Vuksic - which started with A modern traffic light
maandag 12 augustus 2013
Around the house
Eerder vandaag in hard//hoofd. Klik op afbeelding voor groter formaat.
Het heeft me lang gekost de vakantie te leren waarderen. Ik hou er nog steeds niet echt van. Het culturele en academische leven ligt stil en de bibliotheken zijn beperkt open. De eerste stap was te leren reizen – dat wil zeggen, ergens heen te gaan en voortdurend impulsief te besluiten wat ik nu zal gaan doen. De tweede stap was de rest van de tijd te doen wat ik altijd doe. Zolang ik mezelf niet wijsmaak dat ik in twee maanden een half proefschrift en drie artikelen ga schrijven, lukt dat vrij aardig.
Mijn vader kon geen dingen weggooien. Ik kan dat ook niet. Mijn oplossing is om geen overbodige dingen mijn huis in te laten. Mijn vaders spullen heb ik grotendeels weggegeven; zijn koelkast wasmachine namaak Rietveldstoel oude erlenmeiers houten beeldjes bruin aardewerk en kaasmolens staan nu bij vrienden, als een soort van monument in de diaspora. De olielampen, kimono, japanse prent en brievenweger heb ik gehouden.
Het heeft me lang gekost de vakantie te leren waarderen. Ik hou er nog steeds niet echt van. Het culturele en academische leven ligt stil en de bibliotheken zijn beperkt open. De eerste stap was te leren reizen – dat wil zeggen, ergens heen te gaan en voortdurend impulsief te besluiten wat ik nu zal gaan doen. De tweede stap was de rest van de tijd te doen wat ik altijd doe. Zolang ik mezelf niet wijsmaak dat ik in twee maanden een half proefschrift en drie artikelen ga schrijven, lukt dat vrij aardig.
Mijn vader kon geen dingen weggooien. Ik kan dat ook niet. Mijn oplossing is om geen overbodige dingen mijn huis in te laten. Mijn vaders spullen heb ik grotendeels weggegeven; zijn koelkast wasmachine namaak Rietveldstoel oude erlenmeiers houten beeldjes bruin aardewerk en kaasmolens staan nu bij vrienden, als een soort van monument in de diaspora. De olielampen, kimono, japanse prent en brievenweger heb ik gehouden.
vrijdag 2 augustus 2013
Onbedoelde kunst is overal
dinsdag 30 juli 2013
De barbaren komen
voor Ernst van den Hemel
We wachten op de barbaren
We wachten op de barbaren
er is gezegd dat ze zullen komen met de volgende trein
het station is afgezet
de ME heeft omheiningen geplaatst
het station is afgezet
de ME heeft omheiningen geplaatst
We wachten op de nieuwe generatie barbaren
niemand weet precies hoe ze eruit zien
ze dragen geen vellen en knotsen ze gooien niet met bier
er wordt gezegd dat ze gevuld zijn met draden van binnen
niemand weet precies hoe ze eruit zien
ze dragen geen vellen en knotsen ze gooien niet met bier
er wordt gezegd dat ze gevuld zijn met draden van binnen
Die je pas ziet als je ze open snijdt
Er wordt gezegd dat je het wit van hun ogen
niet kunt zien in het donker
Er wordt gezegd dat je het wit van hun ogen
niet kunt zien in het donker
Birthday Greetings
Je zou verwachten dat er vandaag iets raars gebeurt:
een vuilnisbak die begint te zingen
een vliegtuigspoor dat in alle kleuren van de regenboog uiteenspat
een vuilnisbak die begint te zingen
een vliegtuigspoor dat in alle kleuren van de regenboog uiteenspat
Onder de grond verpopten de wormen al tot draken
Spoken zwollen op in de straatlantaarns
Spoken zwollen op in de straatlantaarns
Maar de knal is nog niet geknald
de kurk zit nog op de vijf meter hoge champagnefles
alle vrouwen in de trein hebben hun kleren nog aan
Er komt nog altijd water uit de kraan geen tequila sunrise
zaterdag 27 juli 2013
maandag 15 juli 2013
Sketches around Jardin du Luxembourg
Ways to spend an hour on a summer Sunday afternoon with a sketch pad. Drawings I made yesterday while in Paris on a residency project of Flemish-Dutch House deBuren at Maison Biermans-Lapôtre.
Church next to the Panthéon. Seen from the Place du Panthéon.
Street view, Rue de St Jacques
Two Asian girls in the park
The Uses of Snobbery
How leaving out explanations kicked historical linguistics upward
Previously on Shells and Pebbles
How many people could read Arabic script in Germany around 1800? The question struck me in 2006 as I was making my first steps in intellectual history with a paper on Friedrich Schlegel’s Über Sprache und Weisheit der Indier (1808). Schlegel’s book – now considered a groundbreaking work in comparative linguistics – includes samples of untranscribed Persian, to show that Persian is part of the same language family as Sanskrit, Greek, Latin and German and has the same “organic” system of conjugation. You don’t really need to know Arabic script to get that point, and for all we know Schlegel had at best a very limited grasp of Persian. But if you want to test and elaborate Schlegel’s ideas, well yes, then you need to. The use of Arabic script in a book for German readers is unmistakably snobbery, but the real question is whether that snobbery was also useful.
Seven years later I still don’t know the answer to my initial question, but I can make an educated guess. There was Arab printing type. Professor Michaelis in Göttingen (actually Schlegel’s uncle-in-law) was teaching Arab to generations of theology students. The Austrian mission to the Sublime Porte included a school for translators – the so-called Sprachknaben – among whose pupils was Joseph von Hammer-Purgstall. (At that point Turkish was still written in Arabic.) Knowledge of oriental languages was an asset, if far from mandatory for theologians, and many learned pastors dallied in Hebrew and Aramaic. Wilhelm von Humboldt knew the basics of 33 languages; Adelung and Vater made a compilation of Paternosters in all the 500 known languages; a decade later, Goethe wrote West-Östlicher Divan. Still, there could have been hardly more than a thousand people capable of reading Schlegel’s Persian at the time, and these need not have been Schlegel’s readers.
Previously on Shells and Pebbles
How many people could read Arabic script in Germany around 1800? The question struck me in 2006 as I was making my first steps in intellectual history with a paper on Friedrich Schlegel’s Über Sprache und Weisheit der Indier (1808). Schlegel’s book – now considered a groundbreaking work in comparative linguistics – includes samples of untranscribed Persian, to show that Persian is part of the same language family as Sanskrit, Greek, Latin and German and has the same “organic” system of conjugation. You don’t really need to know Arabic script to get that point, and for all we know Schlegel had at best a very limited grasp of Persian. But if you want to test and elaborate Schlegel’s ideas, well yes, then you need to. The use of Arabic script in a book for German readers is unmistakably snobbery, but the real question is whether that snobbery was also useful.
Seven years later I still don’t know the answer to my initial question, but I can make an educated guess. There was Arab printing type. Professor Michaelis in Göttingen (actually Schlegel’s uncle-in-law) was teaching Arab to generations of theology students. The Austrian mission to the Sublime Porte included a school for translators – the so-called Sprachknaben – among whose pupils was Joseph von Hammer-Purgstall. (At that point Turkish was still written in Arabic.) Knowledge of oriental languages was an asset, if far from mandatory for theologians, and many learned pastors dallied in Hebrew and Aramaic. Wilhelm von Humboldt knew the basics of 33 languages; Adelung and Vater made a compilation of Paternosters in all the 500 known languages; a decade later, Goethe wrote West-Östlicher Divan. Still, there could have been hardly more than a thousand people capable of reading Schlegel’s Persian at the time, and these need not have been Schlegel’s readers.
woensdag 10 juli 2013
De musealisering van muziek
eerder vandaag op Muziekvan.nu
Ik gebruik nooit audiotours. Ik wil gewoon tekst. Audiotours gaan te langzaam, ze kunnen minder complexe informatie overbrengen en ze dwingen je vaak ook nog in een keurslijf om een bepaald parcours af te leggen. Het enige voordeel is dat je tegelijk de toelichting kunt horen en het object bekijken, maar verder is mij een raadsel waarom die dingen ooit zo’n opmars hebben gemaakt in het museumwezen. Tenzij je in een muziekmuseum bent natuurlijk. Dan is het plotseling een heel ander verhaal.
Nu zijn er niet zoveel muziekmusea. In Nederland kom je niet verder dan het Pianola Museum en Museum Speelklok. In Brussel staat het MIM, een museum dat gezegend is met een naam die in verschillende talen een afkorting voor muziekinstrumentenmuseum kan zijn. Die musea vallen alledrie onder de noemer ’sympathiek‘. Het Pianola Museum is een klein liefdewerk in de Jordaan dat alleen op zondagmiddag open is, maar waar wel een bont programma aan concerten gegeven wordt, tot pianolajazz en onspeelbare avantgardepartituren aan toe. Museum Speelklok is een oude kerk in Utrecht, tot de nok gevuld met muziekautomaten door de eeuwen heen. Het MIM vult vier verdiepingen van een art-nouveaupaleis op de Kunstberg met een labyrint aan historische instrumenten. Fijne plekken, maar het zijn geen Rijksmusea van de Muziek, zoals die er wel zijn van volkenkunde, oudheden, biologie, wetenschap en techniek, geneeskunde en luchtvaart.
In Frankrijk is dat anders. In het noordwesten van Parijs, tegen de rondweg aan, staat de Cité de la Musique. Het gebouw maakt deel uit van een complex op het Parc de la Vilette, samen met het nationaal conservatorium, een aantal zalen en theaters, en de nieuwe Philharmonique in aanbouw. De Cité zelf is vijf verdiepingen hoog, huisvest tevens een concertzaal en biedt onderdak aan het Ensemble Intercontemporain, het belangrijkste Franse ensemble voor hedendaagse muziek. En er is zelfs een museumshop – eigenlijk muziekwinkel/boekhandel. Het is, kortom, een typisch Frans cultureel prestigeproject.
Ik gebruik nooit audiotours. Ik wil gewoon tekst. Audiotours gaan te langzaam, ze kunnen minder complexe informatie overbrengen en ze dwingen je vaak ook nog in een keurslijf om een bepaald parcours af te leggen. Het enige voordeel is dat je tegelijk de toelichting kunt horen en het object bekijken, maar verder is mij een raadsel waarom die dingen ooit zo’n opmars hebben gemaakt in het museumwezen. Tenzij je in een muziekmuseum bent natuurlijk. Dan is het plotseling een heel ander verhaal.
Nu zijn er niet zoveel muziekmusea. In Nederland kom je niet verder dan het Pianola Museum en Museum Speelklok. In Brussel staat het MIM, een museum dat gezegend is met een naam die in verschillende talen een afkorting voor muziekinstrumentenmuseum kan zijn. Die musea vallen alledrie onder de noemer ’sympathiek‘. Het Pianola Museum is een klein liefdewerk in de Jordaan dat alleen op zondagmiddag open is, maar waar wel een bont programma aan concerten gegeven wordt, tot pianolajazz en onspeelbare avantgardepartituren aan toe. Museum Speelklok is een oude kerk in Utrecht, tot de nok gevuld met muziekautomaten door de eeuwen heen. Het MIM vult vier verdiepingen van een art-nouveaupaleis op de Kunstberg met een labyrint aan historische instrumenten. Fijne plekken, maar het zijn geen Rijksmusea van de Muziek, zoals die er wel zijn van volkenkunde, oudheden, biologie, wetenschap en techniek, geneeskunde en luchtvaart.
In Frankrijk is dat anders. In het noordwesten van Parijs, tegen de rondweg aan, staat de Cité de la Musique. Het gebouw maakt deel uit van een complex op het Parc de la Vilette, samen met het nationaal conservatorium, een aantal zalen en theaters, en de nieuwe Philharmonique in aanbouw. De Cité zelf is vijf verdiepingen hoog, huisvest tevens een concertzaal en biedt onderdak aan het Ensemble Intercontemporain, het belangrijkste Franse ensemble voor hedendaagse muziek. En er is zelfs een museumshop – eigenlijk muziekwinkel/boekhandel. Het is, kortom, een typisch Frans cultureel prestigeproject.
vrijdag 28 juni 2013
zondag 23 juni 2013
vrijdag 21 juni 2013
The Pornography of a Friendship
Jan Fabre: The Tragedy of a Friendship, Stadsschouwburg Amsterdam, 15 juni
Ik was van te voren gewaarschuwd: Tragedy of a Friendship bevat erg veel slechte seks. En daar hou ik
helemáál niet van. Het is ook niet het eerste waar je aan denkt bij een
muziekdrama over Richard Wagner en Friedrich Nietzsche, “de componist die
filosoof wou zijn en de filosoof die componist wou zijn” in de woorden van Jan
Fabre. Maar inderdaad, Wagner had Nietzsche diep geschokt door te suggereren
dat hij zo raaskaalde omdat hij teveel masturbeerde, en Nietzsche reageerde
door in Der Fall Wagner zijn
voormalige vriend ziek en immoreel, Parsifal “een christelijke hallucinatie” en
Brünnhilde frigide te noemen. En Jan Fabre maakt nu eenmaal graag
exhibitionistisch theater. Dus is Tragedy
of a Friendship een opeenstapeling van striptease, wurgseks, vingeren,
verkrachting en verminking, een Götterdämmerung van nonstop neukbewegingen en
kinky spelletjes met kaarsen, zwaarden en speren.
Dat is jammer, want als je die slechte seks wegdenkt is Tragedy of a Friendship eigenlijk
verdomd goed muziektheater. Fabre verweeft de noodlottige
vriendschapsgeschiedenis met dertien tableaus die de opera’s van Wagner uitbeelden.
In die tableaus versmelt zang met spraak, dans met film, stilstaand beeld met
decor, seks met geweld, in een continue wervelende peepshow. Dit is geen toneel
met wat muziek erbij, maar uitzinnig totaaltheater. Wat dat betreft beantwoordt
Tragedy of a Friendship aan wat
Pierre Audi “muziektheater als kunstvorm van de 21e eeuw” noemt,
méér dan bijvoorbeeld Sunken Garden of
Quartett. Het is alleen jammer dat
die peepshow ook nog eens ontzettend seksistisch is. Jan Fabre, als de vrouwen
besprongen, bevingerd, aan hun haren rondgesleept en vol frontaal naakt tentoongesteld
worden, mag er dan ook alsjeblieft een van die stoere mannen gecastreerd, of op
z’n minst zijn broek uit?
De dingen die me niet zinden heb ik dan ook maar weggelaten in mijn beeldverslag voor het HF blog. Daar nog 10 tekeningen. Geen meesterwerken, maar ik heb ze dan ook ter plekke gemaakt in het bijna-donker met een bijna-lege stift.
Labels:
holland festival 2013,
muziek,
tekeningen,
theater
Klank en Beeld
Christian Marclay: The Bell and the Glass | Shuffle | Screen Play, EYE, woensdag 19 juni & Everyday, Muziekgebouw aan 't IJ, 20 juni
vandaag op muziekvan.nu
In de zeventiende eeuw probeerden geleerden als Vossius, Kircher en Wilkins een universeel alfabet te (re)construeren dat uit afbeeldingen bestond, geïnspireerd door Chinese karakters en Egyptische hiërogliefen. Medio negentiende eeuw omschreef John Ruskin de ‘pathetic fallacy’: het toeschrijven van menselijke gevoelens, gedachten en intenties aan dingen. Sinds Skrjabin wordt er in de muziek geflirt met synesthesie, vooral met de combinatie klank-kleur. (Dat elke synestheet andere associaties legt, blijft buiten beschouwing.) En grafische partituren zijn al sinds John Cage een tussenweg tussen notatie en improvisatie.
Ik moest aan dit alles denken bij de concerten van Christian Marclay, woensdag in EYE en donderdag in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Marclay, namelijk, is als kunstacademiestudent begonnen met oude LP’s te scratchen, daarna sound artist en collagekunstenaar geworden, en sinds een jaar of tien vooral met video bezig. Van 2007-2010 maakte hij de 24 uur durende videocollage The Clock, won daarmee de Gouden Leeuw op de Biënnale van Venetië en geniet sindsdien een ongemakkelijke faam als star artist. In de muziekwereld gelukkig nog niet. De twee concerten op het Holland Festival gaan uit van andere videocollages uit het afgelopen decennium. Daarbij leggen ze op twee manieren een link tussen beeld en geluid: als ‘visuele partituur’ om bij te improviseren (The Bell and the Glass en Screen Play, woensdag) en als collage met soundtrack om als ensemble op te reageren (Everyday, donderdag).
Om maar met de deur in huis te vallen: het eerste werkt niet en het tweede wel.
vandaag op muziekvan.nu
In de zeventiende eeuw probeerden geleerden als Vossius, Kircher en Wilkins een universeel alfabet te (re)construeren dat uit afbeeldingen bestond, geïnspireerd door Chinese karakters en Egyptische hiërogliefen. Medio negentiende eeuw omschreef John Ruskin de ‘pathetic fallacy’: het toeschrijven van menselijke gevoelens, gedachten en intenties aan dingen. Sinds Skrjabin wordt er in de muziek geflirt met synesthesie, vooral met de combinatie klank-kleur. (Dat elke synestheet andere associaties legt, blijft buiten beschouwing.) En grafische partituren zijn al sinds John Cage een tussenweg tussen notatie en improvisatie.
Ik moest aan dit alles denken bij de concerten van Christian Marclay, woensdag in EYE en donderdag in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Marclay, namelijk, is als kunstacademiestudent begonnen met oude LP’s te scratchen, daarna sound artist en collagekunstenaar geworden, en sinds een jaar of tien vooral met video bezig. Van 2007-2010 maakte hij de 24 uur durende videocollage The Clock, won daarmee de Gouden Leeuw op de Biënnale van Venetië en geniet sindsdien een ongemakkelijke faam als star artist. In de muziekwereld gelukkig nog niet. De twee concerten op het Holland Festival gaan uit van andere videocollages uit het afgelopen decennium. Daarbij leggen ze op twee manieren een link tussen beeld en geluid: als ‘visuele partituur’ om bij te improviseren (The Bell and the Glass en Screen Play, woensdag) en als collage met soundtrack om als ensemble op te reageren (Everyday, donderdag).
Om maar met de deur in huis te vallen: het eerste werkt niet en het tweede wel.
Labels:
holland festival 2013,
kunst,
muziek
maandag 17 juni 2013
Eigentijds maniërisme
vandaag in muziekvan.nu
Langzaam bewegen twee stellages op wielen, bijeengelast uit een stuk of tien omafietsen, naar elkaar toe door de passage van het Rijksmuseum. De ene sleept een batterij orgelpijpen achter zich aan, de andere is volgehangen met slagwerk bestaande uit kettingen, sturen, frames en fietsbellen. In elk van die stellages zit een half dozijn studenten van het Koninklijk Conservatorium die zingen, acteren en muziek maken. De uitvoering schijnt iets te maken te hebben met vrouwelijkheid en Afrika, want is geïnspireerd door Peter Sellars’ Desdemona, maar dat mag de pret niet drukken. De wekelijkse concerten in de onderdoorgang zijn zonder meer de meest geslaagde voorstellingen op het Holland Festival tot nu toe. En nog gratis ook.
‘Is muziektheater de kunstvorm van de 21e eeuw?’, is het thema van een debat dat een week daarvoor plaatsvindt in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Voor Pierre Audi is dat een retorische vraag, vooral bedoeld om te benadrukken hoe eigentijds zijn programmering is: er is immers een 3D-opera (Sunken Garden), een multimediale productie van La Scala (Quartett), een postkoloniaal vrouwelijk perspectief (Desdemona), schoktheater van Jan Fabre (Tragedy of a Friendship), en een muziekstuk van theatrale proporties (Nine Rivers). De aanwezige makers lijken dit volmondig te bevestigen; zelfs James Dillon, die een paar kanttekeningen plaatst, begint met het voorbehoud ‘I don’t mean to say no’.
Langzaam bewegen twee stellages op wielen, bijeengelast uit een stuk of tien omafietsen, naar elkaar toe door de passage van het Rijksmuseum. De ene sleept een batterij orgelpijpen achter zich aan, de andere is volgehangen met slagwerk bestaande uit kettingen, sturen, frames en fietsbellen. In elk van die stellages zit een half dozijn studenten van het Koninklijk Conservatorium die zingen, acteren en muziek maken. De uitvoering schijnt iets te maken te hebben met vrouwelijkheid en Afrika, want is geïnspireerd door Peter Sellars’ Desdemona, maar dat mag de pret niet drukken. De wekelijkse concerten in de onderdoorgang zijn zonder meer de meest geslaagde voorstellingen op het Holland Festival tot nu toe. En nog gratis ook.
‘Is muziektheater de kunstvorm van de 21e eeuw?’, is het thema van een debat dat een week daarvoor plaatsvindt in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Voor Pierre Audi is dat een retorische vraag, vooral bedoeld om te benadrukken hoe eigentijds zijn programmering is: er is immers een 3D-opera (Sunken Garden), een multimediale productie van La Scala (Quartett), een postkoloniaal vrouwelijk perspectief (Desdemona), schoktheater van Jan Fabre (Tragedy of a Friendship), en een muziekstuk van theatrale proporties (Nine Rivers). De aanwezige makers lijken dit volmondig te bevestigen; zelfs James Dillon, die een paar kanttekeningen plaatst, begint met het voorbehoud ‘I don’t mean to say no’.
Labels:
holland festival 2013,
muziek,
theater
maandag 10 juni 2013
Een gigantisch curiosum
James Dillon, Nine Rivers door ASKO | Schönberg, Cappella Amsterdam, Slagwerk Den Haag
Muziekgebouw aan 't IJ, 8 juni
eerder vandaag op Muziekvan.nu
Drieënhalf uur, opgedeeld in negen stukken en drie delen. Zo lang duurt Nine Rivers, het magnum opus van de schotse componist James Dillon, dat zaterdag zijn Nederlandse première beleefde. Onderbroken door twee pauzes en een diner goed voor vijf uur en drie kwartier. Het valt niet mee om een concertstuk van vergelijkbare lengte te vinden, en al helemaal geen hedendaags orkestwerk. Natuurlijk, een beetje Wagner-opera komt na drieënhalf uur net lekker op gang, bij Morton Feldman en La Monte Young valt voldoende urenlang uitgerekt luisterplezier te vinden, en Stockhausen heeft ook nog wel een zeven dagen durende cyclus liggen. Maar drieënhalf uur voor grote bezetting, zonder verhaaltje, melodie of eindeloze herhaling, en met maar een klein beetje video? Hoe vul je dat zo dat het samenhangend en ook nog een beetje afwisselend blijft?
Nine Rivers heeft een grillige ontstaansgeschiedenis die twee decennia beslaat, begint met een compositie voor zes slagwerkers (East 111th St NY 10003, 1982) en wordt pas een complete cyclus door het middenstuk, La Coupure voor solo slagwerk en elektronica (1989-2000). Dat zijn meteen ook de twee meest memorabele stukken. Nine Rivers gaat streng en helder van start, met opeengestapelde metalen klanken, als een kathedraal van staven en platen. Het bereikt zijn grootste dramatische intensiteit in La Coupure, waarin slagwerker cq. dirigent Steven Schick een uur lang in een verduisterde omgeving zijn weg vindt tussen de verschillende opstellingen, vergezeld van digitale echo’s en vervreemdende projecties. Maar zowel die strengheid en helderheid als die dramatische intensiteit weet het in de andere zeven stukken niet vast te houden.
Muziekgebouw aan 't IJ, 8 juni
eerder vandaag op Muziekvan.nu
Drieënhalf uur, opgedeeld in negen stukken en drie delen. Zo lang duurt Nine Rivers, het magnum opus van de schotse componist James Dillon, dat zaterdag zijn Nederlandse première beleefde. Onderbroken door twee pauzes en een diner goed voor vijf uur en drie kwartier. Het valt niet mee om een concertstuk van vergelijkbare lengte te vinden, en al helemaal geen hedendaags orkestwerk. Natuurlijk, een beetje Wagner-opera komt na drieënhalf uur net lekker op gang, bij Morton Feldman en La Monte Young valt voldoende urenlang uitgerekt luisterplezier te vinden, en Stockhausen heeft ook nog wel een zeven dagen durende cyclus liggen. Maar drieënhalf uur voor grote bezetting, zonder verhaaltje, melodie of eindeloze herhaling, en met maar een klein beetje video? Hoe vul je dat zo dat het samenhangend en ook nog een beetje afwisselend blijft?
Nine Rivers heeft een grillige ontstaansgeschiedenis die twee decennia beslaat, begint met een compositie voor zes slagwerkers (East 111th St NY 10003, 1982) en wordt pas een complete cyclus door het middenstuk, La Coupure voor solo slagwerk en elektronica (1989-2000). Dat zijn meteen ook de twee meest memorabele stukken. Nine Rivers gaat streng en helder van start, met opeengestapelde metalen klanken, als een kathedraal van staven en platen. Het bereikt zijn grootste dramatische intensiteit in La Coupure, waarin slagwerker cq. dirigent Steven Schick een uur lang in een verduisterde omgeving zijn weg vindt tussen de verschillende opstellingen, vergezeld van digitale echo’s en vervreemdende projecties. Maar zowel die strengheid en helderheid als die dramatische intensiteit weet het in de andere zeven stukken niet vast te houden.
donderdag 6 juni 2013
Verlicht Knutselen
Eerder vandaag op hard//hoofd
Lees ook: Design op een sokkel
Op de prachtige en intens truttige tentoonstelling Hand Made: Leve het ambacht! staat een gigantisch gietijzeren scheepsmodel vol tierelantijnen. Het is het eerste wat ziet als je de expozaal van het Boijmans binnenkomt. Het ding is van Grayson Perry en heet Tomb of the Unknown Craftsman. Het is een schip vol tegenstrijdigheden: een monument voor het ambacht gemaakt van een industrieel materiaal, en weliswaar heel nijver aaneengesmeed maar toch teveel een hedendaags autonoom kunstwerk om zelf geloofwaardig voor “ambachtelijk” door te gaan. Je zou kunnen zeggen dat het zichzelf ten grave draagt. (Perry is dol op dit soort tegenstrijdigheden; eerder maakte hij bijvoorbeeld An Urn for the Living.)
Een paar jaar lang was “ambacht” een bescheiden rage in de kunstwereld. Grayson Perry maakte vazen en scheepsmodellen, Michael Raedecker borduurde op schilderijen, lantaarnpalen werden gedecoreerd met guerrilla-breisels, Hella Jongerius bakte ragfijn aardewerk. (Dat alles doen ze nog steeds.) Midden in die trend verscheen The Craftsman van Richard Sennett, een boek dat vooral een lange toelichting is bij één simpele formule: “doing a job well for its own sake”. En juist nu die trend al min of meer voorbij is, komt Boijmans met een tentoonstelling die “het ambacht viert in zijn veelzijdigheid”. De objecten worden gepresenteerd aan de hand van “zeven clichés” en vergezeld van tien stellingen waar niemand aanstoot aan kan nemen, weggemoffeld in de marge van een bijlage en nauwelijks als manifest herkenbaar.
Lees ook: Design op een sokkel
Op de prachtige en intens truttige tentoonstelling Hand Made: Leve het ambacht! staat een gigantisch gietijzeren scheepsmodel vol tierelantijnen. Het is het eerste wat ziet als je de expozaal van het Boijmans binnenkomt. Het ding is van Grayson Perry en heet Tomb of the Unknown Craftsman. Het is een schip vol tegenstrijdigheden: een monument voor het ambacht gemaakt van een industrieel materiaal, en weliswaar heel nijver aaneengesmeed maar toch teveel een hedendaags autonoom kunstwerk om zelf geloofwaardig voor “ambachtelijk” door te gaan. Je zou kunnen zeggen dat het zichzelf ten grave draagt. (Perry is dol op dit soort tegenstrijdigheden; eerder maakte hij bijvoorbeeld An Urn for the Living.)
Een paar jaar lang was “ambacht” een bescheiden rage in de kunstwereld. Grayson Perry maakte vazen en scheepsmodellen, Michael Raedecker borduurde op schilderijen, lantaarnpalen werden gedecoreerd met guerrilla-breisels, Hella Jongerius bakte ragfijn aardewerk. (Dat alles doen ze nog steeds.) Midden in die trend verscheen The Craftsman van Richard Sennett, een boek dat vooral een lange toelichting is bij één simpele formule: “doing a job well for its own sake”. En juist nu die trend al min of meer voorbij is, komt Boijmans met een tentoonstelling die “het ambacht viert in zijn veelzijdigheid”. De objecten worden gepresenteerd aan de hand van “zeven clichés” en vergezeld van tien stellingen waar niemand aanstoot aan kan nemen, weggemoffeld in de marge van een bijlage en nauwelijks als manifest herkenbaar.
woensdag 5 juni 2013
maandag 3 juni 2013
Zeg het met muzen
Het verdwijnen van de allegorische voorplaat
eerder vandaag op Shells and Pebbles
Het eerste hoofdstuk van Giambattista Vico’s Scienza Nuova (derde editie, 1744) is in zijn geheel gewijd aan het uitleggen van de voorplaat. In de recente Penguin-vertaling beslaat die toelichting 29 pagina’s. Er is inderdaad ook wel enige uitleg bij nodig om te zien hoe dit zoekplaatje een allegorische weergave is van het “idea dell’opera”, zoals het hoofdstuk heet. Het is tekenend dat Vico, die driekwart van het oorspronkelijke manuscript wegliet omdat hij de drukkosten niet kon opbrengen en zijn enige waardevolle erfstuk (een gouden ring) verpatste om de eerste editie te financieren, wel bereid was om de niet geringe kosten van een gegraveerde voorplaat op te hoesten.
eerder vandaag op Shells and Pebbles
In de achttiende eeuw was het niet ongebruikelijk geleerde werken vooraf te laten gaan door een allegorische voorplaat. Deze frontispieces bevatten, naarmate het genre zich ontwikkelde en de prenttechniek verbeterde, steeds complexere composities vol bijbelse, mythologische en soms ook hermetische verwijzingen, die als een zoekplaatje de inhoud samenvatten. Maar vanaf medio achttiende eeuw versoberden de afbeeldingen en verdween het allegorische karakter ervan. Veranderende mode of een andere opvatting van wetenschap?
Het eerste hoofdstuk van Giambattista Vico’s Scienza Nuova (derde editie, 1744) is in zijn geheel gewijd aan het uitleggen van de voorplaat. In de recente Penguin-vertaling beslaat die toelichting 29 pagina’s. Er is inderdaad ook wel enige uitleg bij nodig om te zien hoe dit zoekplaatje een allegorische weergave is van het “idea dell’opera”, zoals het hoofdstuk heet. Het is tekenend dat Vico, die driekwart van het oorspronkelijke manuscript wegliet omdat hij de drukkosten niet kon opbrengen en zijn enige waardevolle erfstuk (een gouden ring) verpatste om de eerste editie te financieren, wel bereid was om de niet geringe kosten van een gegraveerde voorplaat op te hoesten.
maandag 20 mei 2013
donderdag 16 mei 2013
Hannah Arendt
Vandaag bij een interview met Margarethe von Trotta in hard//hoofd. In minder dan twee minuten, dat zijn de beste. Lang geen filosofen meer getekend.
Abonneren op:
Posts (Atom)